ECLI:NL:GHARL:2025:2611

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
200.345.228
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de onderbewindstelling van een meerderjarige wegens geestelijke of lichamelijke toestand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van een meerderjarige, aangeduid als [verzoekster]. De onderbewindstelling was eerder door de kantonrechter van de rechtbank Gelderland ingesteld op 24 mei 2024, op verzoek van de ouders van [verzoekster]. De ouders stelden dat [verzoekster] niet in staat was haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen vanwege haar geestelijke of lichamelijke toestand. In hoger beroep heeft [verzoekster] de beslissing van de kantonrechter bestreden, met het verzoek om het bewind op te heffen. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2025 waren de ouders, de bewindvoerder en [verzoekster] zelf aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoekster] onvoldoende inzicht heeft in haar financiële situatie en niet in staat is om haar eigen financiële zaken te regelen. Ondanks haar argumenten dat er geen noodzaak voor het bewind zou zijn, heeft het hof geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn om de onderbewindstelling te handhaven. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het ook heeft opgemerkt dat de bewindvoerder in staat is om zijn taken uit te voeren en dat er zorgen zijn over de weerbaarheid van [verzoekster] tegen verzoeken om geld van anderen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van [verzoekster].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.228
(zaaknummer rechtbank Gelderland 11112039 BM VERZ 24-3110)
beschikking van 29 april 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. R.G.E. de Vries.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
verder te noemen: de vader,
en
[de moeder],
verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
en
[de zus],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de zus] ,
en
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [plaats1] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind, zittingsplaats Zutphen) van 24 mei 2024, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 augustus 2024;
- een bericht van mr. De Vries van 20 februari 2025 met producties 6 tot en met 11.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat, die een pleitnota heeft overgelegd;
- de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordiger van de bewindvoerder.
Hoewel behoorlijk opgeroepen was zus Indra niet aanwezig bij de mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
[verzoekster] is geboren [in] 1984. De vader en de moeder zijn de ouders van [verzoekster] . [de zus] is de zus van [verzoekster] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 17 mei 2024, hebben de ouders verzocht een bewind in te stellen over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand en de bewindvoerder als zodanig benoemd.
4.2
[verzoekster] is het niet eens met die beslissing en is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
[verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind onverwijld op te heffen, althans een beslissing te nemen die het hof juist vindt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter terecht een bewind heeft ingesteld over de goederen van [verzoekster] . Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [verzoekster] als gevolg van haar geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in stand laten (bekrachtigen) en voegt daar het volgende aan toe.
5.3
Uit de stukken en wat op de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat [verzoekster] weinig inzicht heeft in haar financiële situatie en dat [verzoekster] niet in staat is om haar eigen financiële zaken te regelen. Zo heeft [verzoekster] laten weten dat zij niet weet waarom zij een Wajong-uitkering ontvangt en hoeveel alimentatie zij ontvangt. [verzoekster] legt aan haar verzoek in hoger beroep – kort weergegeven – ten grondslag dat er geen noodzaak is voor het bewind omdat zij altijd haar eigen geldzaken heeft gedaan en zij geen schulden of betalingsachterstanden had. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] echter laten weten dat zij tijdens haar huwelijk niet zelf verantwoordelijk was voor de geldzaken en dat zij van haar voormalig echtgenoot, naar het hof begrijpt vanwege haar enorme uitgavenpatroon, een budget kreeg. De bewindvoerder heeft daarnaast verteld dat er bij aanvang van het bewind wel degelijk betalingsachterstanden waren. Zo waren er voor een aanzienlijk bedrag aan openstaande rekeningen voor advocaatkosten in verband met de echtscheidingsprocedure en procedures over de kinderen van [verzoekster] . Daarnaast heeft [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling laten weten geld nodig te hebben voor de inrichting van haar woning en heeft de bewindvoerder laten weten dat dit geld er ook is. Omdat het om een aanzienlijk bedrag gaat, heeft de bewindvoerder [verzoekster] laten weten voorafgaand toestemming aan de kantonrechter te moeten vragen voor die uitgaven. [verzoekster] is echter niet in staat gebleken de voor die aanvraag benodigde stappen te zetten. Zo heeft [verzoekster] ondanks verzoek daartoe tot op heden geen begroting en offertes (prijsopgaven) van de voor de inrichting van haar huis benodigde uitgaven aan de bewindvoerder verstrekt. Daar komt bij dat de bewindvoerder heeft verteld dat [verzoekster] regelmatig vraagt om grote geldbedragen die zij aan andere mensen wil geven. Zowel de bewindvoerder als de ouders maken zich in dat kader zorgen over de weerbaarheid van [verzoekster] tegen verzoeken van anderen mensen om geld aan hen te vertrekken. Zorgen die naar het oordeel van het hof gelet op de in het dossier aanwezige stukken, waaronder een leenovereenkomst, reëel zijn.
5.4
Voor het hof is gelet op het voorgaande voldoende duidelijk dat er als gevolg van haar geestelijke of lichamelijke toestand sprake is van een noodzaak van bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van [verzoekster] , zodat een bewind aangewezen is. Dat voortzetting van het bewind, zoals [verzoekster] stelt, niet zinvol is, is naar het oordeel van het hof niet gebleken. De bewindvoerder heeft in dat kader tijdens de mondelinge behandeling laten weten in staat te zijn uitvoering te geven aan zijn taken.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind, zittingsplaats Zutphen) van 24 mei 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, H. Phaff en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 29 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.