ECLI:NL:GHARL:2025:2497

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
200.351.973
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K. Hermsen
  • I.G.M.T. Weijers- van der Marck
  • K.A.M. van Os- ten Have
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad in een alimentatiezaak tussen voormalige partners

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Gelderland. De man, vertegenwoordigd door mr. I.P. Rietveld, verzocht om schorsing van de beschikking waarin hem was opgelegd een bedrag van € 906,- per maand aan de vrouw, vertegenwoordigd door mr. L. Barenbrug, te betalen als partneralimentatie. De rechtbank had deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man stelde dat de rechtbank ten onrechte het oude artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek had toegepast en dat de alimentatieverplichting volgens het nieuwe stelsel was geëindigd op 20 februari 2025. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van een kennelijke misslag en dat de belangenafweging niet in het voordeel van de man was. De man had niet aangetoond dat zijn belangen bij schorsing zwaarder wogen dan die van de vrouw bij handhaving van de beschikking. Het hof wees het verzoek van de man af en veroordeelde hem in de proceskosten van de vrouw, die op € 2.428,- aan salaris voor de advocaat en € 362,- aan griffierecht werden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.351.973/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 436709)
beschikking van 24 april 2025 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.P. Rietveld,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. Barenbrug.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, beslist dat de man met ingang van 31 mei 2024 een bedrag van € 906,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna: partneralimentatie), en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.De procedure bij het hof met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 6 maart 2025;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Rietveld van 4 april 2025 met een bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 april 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De motivering van de beslissing

3.1
De man verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dit toelaat, schorsing te bevelen van de werking van de beschikking van 6 december 2024, voor zover het de hiervoor onder 1 genoemde beslissing betreft totdat in de hoofdzaak een eindbeslissing is gegeven. Subsidiair verzoekt de man het hof te bepalen dat de man de verschuldigde bedragen mag storten op de derdengeldrekening van zijn advocaat tot een eindbeslissing is gewezen, waarna het alsdan verschuldigde bedrag aan de vrouw zal worden doorbetaald. Meer subsidiair verzoekt de man het hof om de vrouw te veroordelen om voor de duur van het hoger beroep zekerheid te stellen voor een bedrag van € 10.000,- door het stellen van een bankgarantie onder gebruikelijke voorwaarden van een Nederlandse bank, althans tot een bedrag en op de wijze als door het hof te bepalen.
De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard is uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
Kennelijke misslag
3.3
De man stelt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, omdat de rechtbank ten onrechte artikel 1:157 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (dat de duur van de partneralimentatie regelt) heeft toegepast op de vaststelling van de door hem aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie. Volgens de man is echter het nieuwe stelsel, op grond van de Wet herziening partneralimentatie, daarop van toepassing. Volgens het nieuwe stelsel is de alimentatieverplichting volgens de man geëindigd op 20 februari 2025.
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van een kennelijke misslag. Van een kennelijke juridische of feitelijke misslag is pas sprake wanneer het evident is dat de bestreden beschikking op een onjuistheid berust. Dat is niet reeds het geval wanneer ook een andere beslissing mogelijk was geweest of sprake is van een motiveringsgebrek. Het moet gaan om een zo evidente en aperte vergissing in het recht of de feiten, dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. Daarvan is hier geen sprake. De man heeft zijn voormelde stelling ook bij de rechtbank naar voren gebracht. Die stelling maakt deel uit van de inhoudelijke juridische discussie tussen partijen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking daarover gemotiveerd beslist. Over dit rechtsoordeel zal in de bodemzaak worden geoordeeld. In een schorsingszaak is daarvoor, gelet op het genoemde beoordelingskader, geen ruimte.
Belangenafweging
3.4
De rechtbank heeft de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet gemotiveerd. Dat maakt dat er plaats is voor een afweging van de belangen van partijen. Het is aan de man te stellen dat, en door middel van stukken te onderbouwen waarom, zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij handhaving daarvan.
De man voert aan dat hij ernstig wordt benadeeld als de bestreden beschikking uitvoerbaar blijft en hij door het gerechtshof in de bodemprocedure in het gelijk wordt gesteld. Volgens de man kan de vrouw de (in dat geval teveel) betaalde alimentatie waarschijnlijk niet terugbetalen. Nu namens de vrouw reeds bij verweerschrift is ingestemd met het subsidiaire verzoek van de man, inhoudende dat de man de verschuldigde bedragen mag storten op de derdengeldrekening van zijn advocaat tot een eindbeslissing is gewezen, is in dit risico voorzien. Op grond van het vorenstaande heeft de man niet aangetoond dat zijn belangen bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking zwaarder wegen dan die van de vrouw bij handhaving daarvan.
Kostenveroordeling
3.5
In een zaak tussen voormalige partners worden de proceskosten in de regel gecompenseerd in die zin dat elk de eigen kosten draagt. Het hof ziet in de wijze van procederen door de man in dit incident aanleiding om de man, gelet op het verzoek van de vrouw zoals tijdens de mondelinge behandeling nog uitdrukkelijk besproken, te veroordelen in de door de vrouw gemaakte proceskosten in het incident. Nu het verzoek van de man niet slaagt en door de vrouw, voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij het hof, is ingestemd met het subsidiaire verzoek van de man, waardoor het risico op niet terugbetaling van de partneralimentatie niet meer bestaat, had de procedure in dit incident voorkomen kunnen worden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat ook voor de man en zijn advocaat vooraf duidelijk moest zijn dat in deze zaak van een kennelijke misslag geen sprake was en de vrouw voor het indienen van het verweerschrift het LBIO heeft bericht dat de incasso kon worden stopgezet. De man heeft door zijn wijze van procederen de vrouw nodeloos op kosten gejaagd. Het hof zal de man veroordelen in de door de vrouw gemaakte proceskosten in dit incident.
De proceskosten in incident stelt het hof vast op € 2.428,- aan salaris voor de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x € 1.214,- (tarief II)) en € 362,- aan griffierecht.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het incidentele verzoek van de man af;
veroordeelt de man in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op € 2.428,- aan salaris advocaat en € 362,- aan griffierecht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Hermsen, I.G.M.T. Weijers- van der Marck en K.A.M. van Os- ten Have, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op
24 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.