ECLI:NL:GHARL:2025:2491

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
200.349.138
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met kinderen naar Friesland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2025 de beschikking van de rechtbank Gelderland bekrachtigd, waarin het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om met haar kinderen naar Friesland te verhuizen werd afgewezen. De moeder, die in hoger beroep ging, stelde dat zij al lange tijd de wens had om te verhuizen en dat zij een goed doordacht plan had. De vader voerde echter aan dat er geen noodzaak was voor de verhuizing en dat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was. Het hof heeft daarbij ook de belangen van de kinderen in overweging genomen, waaronder de impact van de verhuizing op hun contact met de vader en hun huidige sociale leven. De rechtbank had eerder al geconstateerd dat de moeder niet voldoende had onderbouwd waarom de verhuizing noodzakelijk was en dat de communicatie tussen de ouders nog steeds problematisch was. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.138
(zaaknummer rechtbank Gelderland 434882)
beschikking van 24 april 2025
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Tamourt,
tegen
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.L.J. Leijendekker.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland
gevestigd in Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), van 24 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 18 december 2024;
- het verweerschrift met bijlagen;
- een journaalbericht namens de moeder van 24 februari 2025 met een bijlage;
- een journaalbericht namens de moeder van 10 maart 2025 met een bijlage.
2.2
De minderjarige [de minderjarige2] heeft in haar brief van 22 februari 2025 aan het hof haar mening gegeven over het verzoek in hoger beroep.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 14 maart 2025 plaatsgevonden. daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).,

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2004;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2009;
- [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2017.
3.2
Bij beschikking van 11 januari 2022 heeft de rechtbank de ouders op verzoek
van de vader gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en een zorgregeling vastgesteld tussen de kinderen en de vader. In die procedure heeft de
moeder gevraagd om vervangende toestemming om te mogen verhuizen met de kinderen
naar [plaats1] . Dat verzoek heeft zij na het advies van de raad ingetrokken, zodat de rechtbank daarop verder niet heeft beslist.
3.3
[de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn bij beschikking van 4 januari 2022 onder toezicht gesteld van
de Gl. De ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd, voor het laatst bij beschikking
van 23 december 2024 tot 4 juli 2025.
3.4
Bij beschikking van 21 december 2023 heeft de rechtbank de eerder bij beschikking
van 11 januari 2022 vastgestelde regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
gewijzigd, in die zin dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] bij de vader verblijven:
- op woensdagen van 14.30 uur tot en met 18.30 uur; en daarnaast
- tot 1 februari 2024: eens per twee weken op zaterdag en zondag van 11.00 uur tot 18.30 uur en
- vanaf 1 februari 2024: eens per twee weken van zaterdag 11.00 uur tot zondag 18.30 uur;
- twee losse weken in de zomervakantie van 2024, in onderling overleg te verdelen;
- drie weken in de daaropvolgende zomervakantie, in onderling overleg te verdelen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder heeft bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 12 april 2024, verzocht om vervangende toestemming om met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te verhuizen naar de gemeente [de gemeente] (Friesland) en zich daar in te schrijven in de Basisregistratie Personen. Bij de bestreden beschikking is dit verzoek afgewezen.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en haar alsnog vervangende toestemming te verlenen voor haar verhuizing met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] naar de gemeente [de gemeente] en zich daar in te schrijven in de Basisregistratie Personen.
4.3
De vader heeft verweer gevoerd. Hij vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

Wat in de wet staat
5.1
In artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek staat dat de rechter in een geschil, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de ouder bij wie de kinderen wonen samen met hen, een beslissing kan nemen die het meest in het belang van die kinderen is.
Uit vaste rechtspraak volgt dat, hoe belangrijk het belang van de kinderen ook is, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht moeten nemen.
De standpunten
5.2
De moeder stelt dat zij al lange tijd de wens heeft om met de kinderen te verhuizen naar Friesland en dat zij een en ander goed heeft voorbereid en uitvoerig heeft besproken met de betrokken hulpverlening. Volgens haar is er een noodzaak om te verhuizen. Zij heeft haar familie en netwerk in Friesland, waar zij staat ingeschreven voor een huurwoning en waar zij heeft gezocht naar voor de kinderen geschikte scholen. In Friesland kan de opvoedondersteuning die zij nu ontvangt worden overgenomen door een plaatselijke organisatie. Uit de verklaring van haar psycholoog blijkt dat zij trauma’s heeft die aan de vader zijn gerelateerd. Omdat het contact tussen haar en de vader minimaal is, zal volgens haar een verhuizing daarop geen invloed hebben. Zij is bereid om ervoor te zorgen dat de omgang tussen de vader en de kinderen na een verhuizing zoveel mogelijk kan doorgaan.
5.3
Volgens de vader is er geen noodzaak voor de moeder om met de kinderen naar Friesland te verhuizen. Die verhuizing is volgens hem ook niet in het belang van de kinderen. De moeder heeft niet een duidelijk doordacht plan ter voorbereiding van een verhuizing. Hij denkt dat de kans groot is dat na een verhuizing de broze verstandhouding tussen de moeder en hem zal verslechteren en dat vervolgens het contact tussen de kinderen en hem zal verwateren. Bovendien laat zijn financiële situatie het halen en/of brengen van de kinderen in het kader van de omgangsregeling niet toe. Het verzoek van de moeder om vervangende toestemming moet volgens hem worden afgewezen.
5.4
De GI heeft verklaard dat de moeder na een verhuizing naar Friesland mogelijk, ook als verzorger en opvoeder van de kinderen, beter in haar vel zit. Het is volgens de GI anderzijds ook mogelijk dat de moeder, als zij zich zal blijven inzetten om de verstandhouding met de vader te verbeteren, meer vertrouwen in de vader kan krijgen en zij daardoor ook beter in haar huidige omgeving zal kunnen aarden.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft geadviseerd om het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor een verhuizing van haar met de kinderen af te wijzen. Volgens de raad heeft de moeder nog steeds niet een goed doordacht plan voor een verhuizing en bestaan er nog te veel zorgen over de communicatie tussen de ouders en de gevolgen die de verhuizing, gelet op de grote afstand die zal ontstaan, kan hebben voor de contacten van de vader met de kinderen.
Het oordeel van het hof
5.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. Ook hebben zich sinds die beslissing geen omstandigheden voorgedaan die nu tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en neemt deze, na eigen onderzoek, over. Voor de leesbaarheid neemt het hof deze overwegingen hieronder op:

7.6. De rechtbank verwijst allereerst naar het raadsadvies naar aanleiding waarvan de moeder haar eerdere verzoek tot vervangende toestemming om te mogen verhuizen heeft ingetrokken. De Raad schrijft in het rapport van 10 december 2021 onder andere het volgende. Het contact tussen de vader en de kinderen dreigt onder andere door de slechte communicatie tussen de ouders in het geding te komen. Het risico bestaat dat de verstandhouding tussen de ouders en het overleg over de kinderen (verder) zal verslechteren wanneer de moeder gaat verhuizen. De verdeling van de zorg- en opvoedtaken zal bij een verhuizing ongelijk worden, waardoor de vader minder betrokken wordt in het leven van de kinderen en bijvoorbeeld niet goed de schoolgang of het sociale leven van de kinderen kan blijven volgen. Bij een verhuizing wordt het voor de vader lastig om bij naschoolse activiteiten aanwezig te blijven zijn zoals de paardrijlessen. Ook bestaat de kans dat de kinderen bijvoorbeeld op den duur geen zin meer hebben om steeds een grote afstand af te leggen om persoonlijk contact te hebben met de vader. De Raad voorziet problemen bij het halen en brengen van de kinderen vanwege beperkte financiële middelen bij de vader en het ontbreken van een rijbewijs bij de moeder. Ook komen de rechten van de kinderen en de vader om onverminderd contact met elkaar bij een verhuizing in het geding.
7.7.
De rechtbank constateert dat sinds de intrekking door de moeder van haar vorige verzoek in 2022 ruim twee jaar verstreken zijn. In haar huidige verzoekschrift gaat de moeder nauwelijks in op genoemd advies van de Raad en op de omstandigheden die maakten dat destijds negatief is geadviseerd over het verzoek. De moeder herhaalt slechts haar wens dat zij heel graag met de kinderen wenst te verhuizen en zij wijst er op dat de GI haar verzoek nu ondersteunt. De situatie van begin 2022 is naar het oordeel van de rechtbank bijna identiek aan de huidige situatie. De moeder heeft nog steeds de wens om met de kinderen naar Friesland te verhuizen. Vaststaat dat de ouders nog altijd problemen hebben met hun onderlinge communicatie over de kinderen. De hulpverlening die nodig is om deze problemen aan te pakken, te weten [naam1] , is recentelijk gestart en het is onbekend hoe lang deze hulpverlening betrokken zal zijn en of het traject tot verbetering van de onderlinge communicatie zal leiden. Verder is sprake van een prille verbetering rondom het contact tussen de vader en de kinderen.
Geen noodzaak
7.8.
Hoewel de moeder duidelijk heeft gemaakt dat zij en de kinderen graag willen
verhuizen, heeft zij onvoldoende onderbouwd wat de noodzaak daarvoor is. De rechtbank begrijpt dat het fijn voor de moeder en de kinderen is om dichtbij haar familie te wonen en hun onderlinge band te behouden. Er zijn echter mogelijkheden om deze band te behouden zonder dat de moeder en de kinderen in Friesland wonen, bijvoorbeeld door bel- en videobelcontact en door tijdens vakanties naar Friesland te gaan. De moeder heeft verder in haar verzoekschrift aangegeven dat zij verwacht dat zij in Friesland meer rust, stabiliteit en geborgenheid voor haar en haar gezin zal krijgen. Die kale stelling heeft zij verder niet onderbouwd. Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat het goed gaat met de moeder en de kinderen en dat zij hebben geprofiteerd van de hulpverlening. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling nog toegelicht dat zij in haar huidige woonwijk problemen ervaart en ervaart dat het openbaar vervoer minimaal is, terwijl dit in Friesland beter georganiseerd is. Wat hiervan ook zij, die weinig concrete en met onderbouwde stelling is onvoldoende om een noodzaak aan te nemen om van [woonplaats1] naar Friesland te verhuizen.
Andere criteria
7.9.
De rechtbank is verder van oordeel dat de moeder de verhuizing onvoldoende heeft doordacht en voorbereid. Zo heeft de moeder nog geen woonruimte in Friesland (zij staat naar eigen zeggen wel hoog op de wachtlijst), zijn de kinderen nog niet ingeschreven op een (middelbare) school in Friesland en is het onduidelijk of de hulpverlening van de moeder, de kinderen en de ouders (communicatietraject) overgeheveld kan worden. Bovendien is onvoldoende doordacht hoe de zorgregeling tussen de kinderen en de vader doorgang kan blijven vinden gezien de zeer grote reisafstand. De praktische en financiële problemen van de ouders en de wensen van de kinderen voor wat betreft sport, bijbaantjes en contact met leeftijdsgenoten zorgen ervoor dat de continuïteit van de zorgregeling onder grote spanning zal komen te staan, te meer daar de ouders op dit moment onvoldoende in staat zijn om met elkaar te communiceren. De moeder heeft bijvoorbeeld nog altijd geen rijbewijs en de vader heeft nog altijd geen financiële middelen om de kosten van (openbaar) vervoer te kunnen dragen. De moeder heeft de vader ook (nagenoeg) niet betrokken bij haar plannen om te verhuizen, door bijvoorbeeld samen vorm te geven aan een alternatieve zorgregeling. De rechtbank schat het risico dan ook zeer groot in dat het contact tussen de vader en de kinderen zal verwateren. De rechtbank betrekt bij die inschatting dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er op dit moment al geen contact meer is tussen [de minderjarige1] en de vader.”
5.7
Het hof overweegt daarnaast het volgende. Het hof begrijpt op zich de wens van de moeder om te verhuizen naar Friesland omdat daar een deel van haar familie woont. Het hof is echter van oordeel dat de moeder ook in hogere beroep niet voldoende heeft aangetoond dat de verhuizing naar Friesland voor haar (objectief) noodzakelijk is en dat die verhuizing ook in het belang van de kinderen is. Beide kinderen staan onder toezicht van de GI en zij krijgen ondersteuning en begeleiding van de organisatie [naam2] . De kinderen hebben altijd in (de omgeving van) [woonplaats1] gewoond. [de minderjarige2] heeft in haar brief aan het hof gemeld dat zij graag wil verhuizen naar Friesland, omdat zij - kort samengevat - daar alles heeft en in [woonplaats1] helemaal niemand meer heeft en dat zij zich daar ook niet veilig voelt. In de brief geeft [de minderjarige2] , overigens op gelijke wijze als haar moeder, aan dat zij het fijn vindt om dicht bij de plek te wonen waar haar familie in Friesland is begraven. De moeder heeft op vragen van het hof tijdens de zitting verklaard dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] waar zij nu wonen hun hobby’s hebben ( [de minderjarige2] rijdt paard en [de minderjarige3] zit op kickboksen en judo), dat zij allebei leuke contacten met vrienden hebben en dat [de minderjarige2] stage loopt bij een uitvaartcentrum en een zaterdagochtendbaantje heeft. Het hof constateert dat de moeder een ander, maar positiever beeld schetst van het (sociale) leven van de kinderen in (de omgeving van) [woonplaats1] dan uit de verklaring van [de minderjarige2] en uit de eerdere verklaringen van de moeder kan worden opgemaakt.
5.8
De moeder heeft ook in hoger beroep gemeld dat zij staat ingeschreven om in aanmerking te komen voor een woning in Friesland en dat zij hoog op de wachtlijst staat, maar van een concrete woningtoewijzing is niet gebleken. Daarnaast heeft de moeder niet duidelijk gemaakt wat haar mogelijkheden zijn om in de ouderenzorg, waarin zij nu werkzaam is, in Friesland aan de slag te kunnen. Ook is niet gebleken dat de moeder, die heeft verklaard dat zij heeft gezocht naar een school voor de kinderen, daarin al een concrete keuze heeft gemaakt.
5.9
Het hof vindt het positief dat de communicatie tussen de vader en de moeder de laatste tijd beter verloopt. Daarnaast is gebleken dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beter uitvoerbaar is geworden, maar nog wel broos is. Het is in het belang van de kinderen en de vader dat die omgang, die in het verleden niet altijd succesvol is verlopen, volgens de huidige regeling kan worden nagekomen. Het risico is groot dat die regeling na een verhuizing, gelet op de enkele reisafstand van ruim 180 kilometer en de beperkte (financiële) mogelijkheden van beide ouders om de kinderen te halen en te brengen, moeilijk uitvoerbaar zal zijn.
5.1
Gelet op al het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.11
Het hof zal, nu de moeder en de vader een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure hun kinderen betreft, de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten betaalt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
24 september 2024;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, M.H.F. van Vugt en C.M. Schönhagen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 24 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.