ECLI:NL:GHARL:2025:2397

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
21-000440-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal door middel van inklimming met gedeeltelijke toewijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor diefstal door middel van inklimming. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld na een zitting op 7 april 2025. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met bijzondere voorwaarden. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, maar gedeeltelijk vrijgesproken werd van de tenlastelegging van braak en/of verbreking. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.202,90, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte onder toezicht van de reclassering gesteld en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De gijzeling voor de schadevergoedingsmaatregel is vastgesteld op nul dagen, gezien de beschermingsbewind van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000440-24
Uitspraak d.d.: 18 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 29 januari 2024 met parketnummer 18-056412-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [adres] , [postcode] [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden:
 meldplicht bij de reclassering;
 ambulante behandeling;
 dagbesteding;
 meewerken aan middelencontrole;
 contactverbod met aangever en zijn echtgenote, met het advies aan verdachte om hierover contact op te nemen met de wijkagent gelet op de omstandigheid dat verdachte en aangever buren zijn.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen, te weten tot een bedrag van
€ 4.159,48, te vermeerderen met de wettelijke rente, betreffende de buitenboordmotor, de wildcamera inclusief sd-kaart en batterijen, de beschadiging van het kelderraam, de heggenscharen en de beschadigde klok. Verder heeft de advocaat-generaal de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en bij uitblijven van betaling de mogelijkheid van 50 dagen gijzeling gevorderd. De schriftelijke vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A. Smid, en door de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is ingesteld, de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren. Verder heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 4.198,99 voor geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een (enigszins) andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2023 tot en met 17 februari 2023, te [plaats] , [gemeente] , een hoverboard en/of een kart voor het hoverboard en/of een lader voor het hoverboard en/of een buitenboordmotor en/of een mobiele airco en/of een wildcamera en/of een kerstconifeer en/of een heggenschaar en/of een computerkast en/of een acculader voor boormachines, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vormverzuim

Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat in het opsporingsonderzoek sprake is geweest van twee onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), die moeten leiden tot strafvermindering. Ten eerste heeft de politie verdachte buiten heterdaad aangehouden zonder voorafgaande toestemming van de officier justitie. Ten tweede heeft de politie in een proces-verbaal een onjuiste volgorde van zaken rondom die aanhouding geverbaliseerd. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte hiervan evident nadeel heeft ondervonden, omdat de aanhouding ervoor heeft gezorgd dat verdachte vervolgens een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een vormverzuim en, als er wel sprake zou zijn van een vormverzuim, dat daar geen gevolgen aan te hoeven worden verbonden. De politie heeft voorafgaande aan de aanhouding van verdachte geen toestemming voor aanhouding buiten heterdaad gevraagd aan de officier van justitie, maar er bestaat geen twijfel dat – indien de politie dat wel had gedaan – die toestemming zou zijn verleend. Bovendien is het nadeel voor verdachte gering.
Oordeel hof
Het hof stelt vast dat de verbalisanten de verdachte op heterdaad hebben aangehouden op grond van verdenking van heling, terwijl in feite sprake was van verdenking van inbraak in de woning van aangever. Hiervoor hadden zij vooraf toestemming voor aanhouding buiten heterdaad aan de officier van justitie moeten vragen. Dit hebben zij verzuimd te doen. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Vervolgens is de vraag aan de orde of een rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet worden verbonden.
Het hof heeft in aanmerking genomen het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Het hof overweegt dat niet is gebleken dat verdachte enig in aanmerking te nemen nadeel heeft ondervonden van voornoemd vormverzuim. Het klopt dat verdachte na de aanhouding buiten heterdaad is verhoord en een (grotendeels) bekennende verklaring heeft afgelegd tegenover de politie. Echter, net als de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden voorafgaande aan de aanhouding kan worden aangenomen dat wanneer de verbalisanten wél voorafgaande aan de aanhouding van verdachte toestemming voor die aanhouding buiten heterdaad hadden verzocht aan de officier van justitie, dat zij die toestemming zouden hebben gekregen. Ten overvloede overweegt het hof dat de verbalisanten na het overbrengen van verdachte naar het cellencomplex te [plaats] , alsnog contact hebben opgenomen met de officier van justitie en de zaak hebben voorgelegd.
Ten aanzien van de verschillend beschreven volgorde in het proces-verbaal van bevindingen en het proces-verbaal van aanhouding overweegt het hof dat het een gering verschil betreft, dat de verdachte hier geen nadeel van heeft ondervonden en dat dit bovendien niet als onherstelbaar vormverzuim kan worden aangemerkt.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering van een vormverzuim en geen aanleiding bestaat één van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen aan het verzuim te verbinden.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, het tenlastegelegde kan worden bewezen verklaard zoals hieronder weergegeven. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Partiële vrijspraak braak en/of verbreking
Anders dan de politierechter is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende concrete aanwijzingen bevat om wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich de toegang tot de woning heeft verschaft en/of de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking. Daarom zal verdachte partieel worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op de dag van de inbraak zag dat het kelderraampje stuk naar voren was gevallen, dat hij in de avond is teruggegaan naar de woning van de buren, het kapotte kelderraam naast het kozijn heeft gezet en vervolgens via het open kozijn de woning binnen is gegaan.
Het hof overweegt dat de woning waaruit verdachte de goederen heeft weggenomen niet werd bewoond en dat aangever de woning aan het opknappen was. Ook was aangever voorafgaande aan de diefstal gedurende een periode van acht à tien dagen niet bij de woning geweest. De mogelijkheid bestaat dat het raam voorafgaand aan de diefstal al kapot is gegaan. Op grond hiervan kan het hof niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte het kelderraam van de woning van aangever heeft vernield.
Inklimming
Wel blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte de woning van aangever is binnengekomen via het (open) kelderraamkozijn en daarmee dat hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming. Dat onderdeel van de tenlastelegging zal wel bewezen worden verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2023 tot en met 17 februari 2023, te [plaats] , [gemeente] ,
een hoverboard en
een kart voor het hoverboard en
een lader voor het hoverboard en
een buitenboordmotor en
een mobiele airco en
een wildcamera en
een kerstconifeer en
een heggenschaar en
een computerkast en
een acculader voor boormachines,
die aan [benadeelde] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van meerdere goederen uit de woning van aangever, terwijl hij die woning via inklimming heeft betreden. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van aangever. Bovendien heeft verdachte inbreuk gemaakt op de privacy van aangever en zijn echtgenote en hun gevoel van veiligheid aangetast, zo blijkt ook uit de vordering tot schadevergoeding van aangever.
Het hof heeft gelet op een uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 4 maart 2025, waaruit blijkt dat verdachte lange tijd geleden een onherroepelijke strafbeschikking voor een vermogensfeit heeft opgelegd gekregen. Verdachte is niet eerder onherroepelijk veroordeeld met betrekking tot diefstal uit een woning. Wel ziet het hof meerdere veroordelingen betreffende verkeersfeiten van latere datum dan het bewezenverklaarde. Op grond daarvan is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Het hof heeft rekening gehouden met de inhoud van de reclasseringsrapportage van
27 maart 2025. Uit deze rapportage blijkt dat de reclassering problemen ziet op praktisch alle leefgebieden van verdachte. De reclassering merkt op dat, in combinatie met het vele middelengebruik van verdachte, het delictgedrag van verdachte lijkt voort te komen uit het onvermogen van verdachte om de consequenties van zijn handelen te overzien. Er lijkt sprake te zijn van een verslaving en ongezonde copingstrategieën en een gebrek aan impulscontrole bij verdachte, die de laatste jaren lijkt toe te nemen gezien het aantal justitiële contacten. Het sociale netwerk van verdachte bestaat alleen uit gebruikers, die geen steunende contacten voor verdachte zijn. De reclassering ziet momenteel geen beschermende factoren en beoordeelt de kans op recidive als hoog. De reclassering adviseert de oplegging van een reclasseringstoezicht met een aantal bijzondere voorwaarden, te weten:
 meldplicht bij de reclassering;
 ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
 dagbesteding;
 meewerken aan middelencontrole;
 contactverbod.
De reclassering heeft opgemerkt dat de slachtoffers wensen dat naast een contactverbod eveneens een locatieverbod aan verdachte wordt opgelegd. Wat betreft de reclassering is een locatieverbod niet uitvoerbaar.
Uit het reclasseringsrapport en het pleidooi van de verdediging blijkt dat verdachte bereid is zich te houden aan de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Ook heeft verdachte op de zitting van het hof verklaard bereid te zijn om aan de slag te gaan met behandeling van zijn problematiek. Wel heeft verdachte verklaard dat een locatie- en contactverbod met aangever en zijn echtgenote niet mogelijk zijn, omdat zij buren zijn en het terrein waarvoor het gewenste locatieverbod zou gelden de enige weg voor hem is om op zijn eigen erf te komen.
Alles afwegende is het hof van oordeel, in het bijzonder gelet op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, dat de oplegging van de straffen zoals gevorderd door de advocaat-generaal, te weten een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, passend en geboden zijn. Het hof ziet in de voorwaardelijke gevangenisstraf een noodzakelijke stevige stok achter de deur voor verdachte om zich in de toekomst niet nogmaals schuldig te maken aan strafbare feiten en aan de slag te gaan met de problemen op de leefgebieden in zijn leven. In dat verband ziet het hof, gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport en het verhandelde ter zitting, aanleiding om de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf:
 meldplicht bij reclassering;
 ambulante behandeling;
 dagbesteding;
 meewerken aan middelencontrole.
Het hof zal de geadviseerde mogelijkheid tot kortdurende klinische opname opnemen in de bijzondere voorwaarden, met dien verstande dat de verdachte zich laat opnemen nadat dit door de rechter is bevolen.
Anders dan de wens van aangever en zijn echtgenote, zal het hof geen contact- en locatieverbod opleggen aan verdachte. Gelet op de burensituatie van aangever en verdachte voorziet het hof dat een contact- en/of een locatieverbod in de praktijk slecht uitvoerbaar zullen zijn.
Anders dan gevorderd door de advocaat-generaal zal het hof een proeftijd van drie jaren verbinden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte zal aan de slag moeten met hardnekkige problemen op meerdere leefgebieden. Dit zal de nodige inspanningen en tijd vragen. Om die reden acht het hof het noodzakelijk om gedurende drie jaren een stok achter de deur mee te geven aan verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 6.064,93, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.198,99. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te noemen bedrag. Het hof overweegt hierover het volgende.
Buitenboordmotor
De verdediging heeft de schade aan de buitenboordmotor betwist. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat de gestelde schade al aanwezig was op de buitenboordmotor op het moment van de diefstal. De verdediging heeft gesteld dat onbekend is in welke staat de buitenboordmotor is geweest voorafgaande aan de diefstal, omdat onbekend is wanneer de aangeleverde foto’s van de buitenboordmotor zijn genomen.
Het hof stelt voorop dat het geen aanleiding heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de opgave van de benadeelde partij en dat er bij het hof geen vermoeden bestaat dat de schadepost onjuist is opgevoerd. Ter onderbouwing van de schade heeft de benadeelde partij foto’s van de buitenboordmotor van vóór de diefstal en na de diefstal aangeleverd. Gelet op deze onderbouwing van de benadeelde partij is de betwisting van de verdediging onvoldoende concreet. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en wijst het gevorderde schadebedrag van € 2.944,11 toe.
Multilader hoverboard
De verdediging heeft de schade aan de multilader van het hoverboard eveneens betwist. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ontkent deze lader te hebben meegenomen en dat de lader ook niet bij verdachte is aangetroffen.
Het hof heeft op grond van de bewijsmiddelen bewezenverklaard dat verdachte een lader voor het hoverboard heeft weggenomen. De benadeelde partij heeft in het verzoek tot schadevergoeding aangevoerd dat zij de lader niet hebben teruggekregen van verdachte. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat deze schadepost toewijsbaar is. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en wijst het gevorderde bedrag van € 39,99 toe.
Wildcamera met sd-kaart en batterijen
De verdediging heeft betwist dat verdachte schade aan de wildcamera heeft toegebracht. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de camera nog functioneerde toen hij de camera in zijn bezit had en dat er door de benadeelde partij geen bewijs is overgelegd voor de stelling dat verdachte de camera van zijn plek zou hebben geslagen, waardoor de camera onherstelbaar zou zijn beschadigd. Met betrekking tot de sd-kaart en de batterijen heeft de verdachte aangegeven dat deze in de camera hebben gezeten toen hij de camera aan de verbalisanten heeft overhandigd.
Het hof stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, is bewezenverklaard dat verdachte de wildcamera heeft weggenomen. Daarnaast heeft het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de schadeopgave van de benadeelde partij en bestaat er bij het hof geen vermoeden dat de schadepost onjuist is opgevoerd. De benadeelde partij heeft in de aangifte verklaard dat de wildcamera voorafgaande aan de diefstal aan de garage hing. Na teruggave van de wildcamera heeft de aangever tegenover de politie verklaard dat de wildcamera onherstelbaar was beschadigd. De benadeelde partij heeft deze schadepost onderbouwd met meerdere foto’s.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de wildcamera op het moment van teruggave defect was en dat verdachte deze schade aan de wildcamera heeft toegebracht. In dat licht is de betwisting van de verdediging onvoldoende concreet.
Uit het verzoek tot schadevergoeding blijkt, anders dan verdachte stelt, dat de sd-kaart en batterijen behorende bij de wildcamera niet zijn teruggegeven aan de benadeelde partij. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze opgave. Het hof acht ook deze betwisting van de verdediging onvoldoende concreet.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en wijst het gevorderde bedrag van
€ 218,80 toe.
Overige posten
Het hof is van oordeel dat ten aanzien van de overige gevorderde schadeposten, die zijn betwist door de verdediging, onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij die schade rechtstreeks heeft geleden door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van deze onderdelen van de vordering van de benadeelde partij nader onderzoek vergt. Dat nadere onderzoek levert een onevenredige belasting voor het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de Felco snoeischaar en Gardena snoeischaar overweegt het hof in het bijzonder dat uit het dossier, wat betreft tuingereedschap, enkel concreet blijkt van de diefstal van een Ferrex-heggenschaar. Onvoldoende is onderbouwd dat verdachte de opgevoerde Felco snoeischaar en Gardena snoeischaar heeft meegenomen en niet geretourneerd.
Met betrekking tot de Epson printer met cartridge overweegt het hof in het bijzonder dat die noch in de aangifte noch elders in het politiedossier zijn opgegeven als gestolen goederen. Bovendien ontkent verdachte de diefstal van de printer. Gelet daarop is onvoldoende onderbouwd dat verdachte de printer heeft weggenomen ten gevolge waarvan de benadeelde partij schade zou hebben geleden.
Met betrekking tot de gevorderde herstelkosten van de inbraakschade overweegt het hof in het bijzonder dat het gestelde handelen van verdachte, waardoor de schade zou zijn ontstaan, onvoldoende is onderbouwd, waardoor de gevorderde schadeposten op grond van de opgegeven onderbouwing niet aangemerkt kunnen worden als rechtstreekse schade als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Conclusie
Concluderend is het hof van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaal bedrag van € 3.202,90, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit materiële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Kostenveroordeling
Gelet op het voorgaande dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder nog het volgende.
Op grond van het vijfde lid van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechter bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling kan worden toegepast. Als tijdens de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel blijkt dat niet (volledig) wordt betaald en er ook geen verhaal kan worden genomen, kan het openbaar ministerie - zonder tussenkomst van de rechter - toepassing bevelen van de door de rechter bepaalde gijzeling. De gijzeling dient als pressiemiddel om een veroordeelde ertoe te bewegen om het toegewezen schadebedrag alsnog te betalen.
Verdachte staat onder beschermingsbewind. Hierdoor kan verdachte zelf niet over zijn geld beschikken, afgezien van het leefgeld van € 70,00 à € 80,00 dat hij wekelijks ontvangt. Dit (noodzakelijke) leefgeld is bedoeld voor de dagelijkse uitgaven van een onder bewind gestelde en niet voor betaling van een schadevergoeding. Het schadebedrag zal betaald moeten worden van de financiële middelen waarover verdachte niet zelf kan beschikken, maar waarover zijn bewindvoerder (al dan niet met toestemming van de rechter) beslist. Om die reden acht het hof het niet passend om gijzeling van verdachte te koppelen aan de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en zal de duur van de gijzeling vaststellen op nul dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de verdachte verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
- dat de verdachte zich gedurende de proeftijd laat behandelen door Verslavingszorg [regio] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
- dat de verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk of onbetaald werk, met een vaste structuur. Deze dagbesteding dient bij te dragen aan het voorkomen van delictgedrag;
- dat de verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en verschillende soorten drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.202,90 (drieduizend tweehonderdtwee euro en negentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.202,90 (drieduizend tweehonderdtwee euro en negentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 februari 2023.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Haak, griffier,
en op 18 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.