ECLI:NL:GHARL:2025:2353

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
21-000075-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval veroorzaakt door roekeloos rijgedrag tijdens een wedstrijd met motorscooters

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2002, heeft op 12 juni 2022 door roekeloos rijgedrag met zijn motorscooter een verkeersongeval veroorzaakt. Hij maakte deel uit van een groep bromfietsers en motorscooters die een wedstrijd hielden, wat in juridische zin valt onder de Wegenverkeerswet 1994. Tijdens deze wedstrijd heeft de verdachte andere scooters ingehaald en reed hij zonder rijbewijs en zonder geldige kentekenplaat. Na het ongeval heeft hij de plaats van het ongeval verlaten, wetende dat hij letsel of schade had veroorzaakt. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een geldboete van € 500,- opgelegd en is de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte ook heeft veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000075-24
Uitspraak d.d.: 17 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2023 met parketnummer
18-336344-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd:
  • vernietiging van het vonnis;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde;
  • veroordeling tot:
o ter zake van de feiten 1 primair en 2: een taakstraf van 240 uren en twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren;
o ter zake van feit 1 primair: een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren;
o ter zake van feit 3: een geldboete van € 500,-;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met schatting van het immateriële deel, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • onttrekking aan het verkeer van de onder verdachte inbeslaggenomen motorscooter.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.E. Versluis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 21 december 2023:
  • ten aanzien van de feiten 1 primair en 2: verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest;
  • ten aanzien van feit 1 primair: verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren;
  • ten aanzien van feit 3: een geldboete opgelegd van € 500,- subsidiair tien dagen hechtenis;
  • de onder verdachte inbeslaggenomen motorscooter verbeurdverklaard;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van
€ 760,45, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, verdachte in de proceskosten veroordeeld en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, met verwijzing naar de burgerlijke rechter.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2022 te [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (scooter), daarmede rijdende over de [weg] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
roekeloos en/of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- een wedstrijd als bedoeld in artikel 10 Wegenverkeerswet 1994 te houden en/of daaraan deel te nemen en/of
- onvoldoende rechts te rijden en/of
- in te halen zonder voldoende zicht te hebben
- een wheely te maken en/of (daarbij) de controle over dat voertuig te verliezen op een moment dat de bestuurder van een bromfiets (scooter) vanuit tegengestelde richting hem, verdachte, zeer dicht was genaderd,
tengevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [benadeelde] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een operatief verholpen gebroken been, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
1. subsidiair
A) hij op of omstreeks 12 juni 2022 te [plaats] , op de [weg] een wedstrijd met voertuigen heeft gehouden en/of heeft deelgenomen aan een wedstrijd met voertuigen; art. 10 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 en/of
B) hij op of omstreeks 12 juni 2022 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (scooter/bromfiets), daarmee rijdende op de [weg] , en toen
- een wheely heeft gemaakt, waarbij hij de controle over dat voertuig heeft verloren en/of
- onvoldoende rechts heeft gehouden en/ of
- in te halen zonder voldoende zicht te hebben
op een moment dat de bestuurder van een bromfiets (scooter) vanuit tegengestelde richting hem, verdachte, zeer dicht was genaderd, tengevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij de bestuurder van die tegemoetkomende scooter, [benadeelde] , zeer ernstig gewond is geraakt,
welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats] op/aan [weg] , op of omstreeks 12 juni 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde] ) letsel en/of schade was toegebracht;
3.
hij op of omstreeks 12 juni 2022 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets/scooter), zonder kenteken, daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande [weg] , zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging feit 1

Evenals de rechtbank acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een wheelie heeft gemaakt en de controle over het voertuig heeft verloren. Verdachte wordt daarom van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Verdachte heeft niet betwist de overige feitelijke gedragingen in het onder 1 primair tenlastegelegde te hebben gepleegd. De verdediging heeft wel de door de rechtbank bewezenverklaarde roekeloosheid betwist. Bepleit is een lichtere vorm van schuld bewezen te verklaren.
In het algemeen geldt dat onder 'schuld' als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan die bestaat uit verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid.
Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, in samenhang met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de WVW 1994 kan worden aangemerkt.
Artikel 5a, eerste lid, van de WVW 1994 beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Als de verdachte, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels komt het onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op ‘de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft.’
Het hof stelt op grond van de stukken en de verklaring van verdachte de volgende feiten vast.
Op 12 juni 2022 werd op een bedrijventerrein in [plaats] een scootermeeting gehouden. Verdachte heeft met anderen deze scootermeeting bezocht. Verdachte had zijn motorfiets (een motorscooter) meegenomen en reed met anderen op zijn motorscooter op de [weg] . Uit de tegenovergestelde richting, op de vanuit verdachtes positie gezien linkerhelft van de weg, reed [benadeelde] , bestuurder van een bromfiets. Beide voertuigen botsten frontaal tegen elkaar.
Uit de stukken en verdachtes verklaring ter zitting blijkt dat verdachte deel uitmaakte van een groep bromfietsers/motorscooters die met elkaar aan het sprinten was om te kijken wie er het snelst aan het eind van de weg zou zijn. Daarmee is er (in juridische zin) dus sprake van een wedstrijd in de zin van artikel 10, tweede lid, WVW 1994.
Verdachte heeft tijdens deze wedstrijd op zijn motorscooter zowel links als rechts andere scooters ingehaald. Tijdens het inhalen had verdachte onvoldoende goed zicht op de weg, omdat er scooters voor hem reden. Ook stonden er meerdere auto’s geparkeerd aan de (voor verdachte) rechterkant van de weg.
Verdachte heeft tijdens deze wedstrijd ook links van de weg gereden.
Daarnaast was verdachte niet in het bezit van een rijbewijs. Hij was daardoor niet bevoegd om op een motorscooter deel te nemen aan het verkeer.
Ook was zijn scooter niet voorzien van een geldige kentekenplaat.
De omstandigheid dat het rijden zonder geldig rijbewijs en het rijden zonder geldige kentekenplaat niet in de tenlastelegging zijn opgenomen, maakt niet dat deze omstandigheden niet kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van het verkeersgedrag in zijn totaliteit.
De vraag die het hof in de eerste plaats zal beantwoorden is of de verkeersgedragingen te kwalificeren zijn als een overtreding van artikel 5a WVW 1994. Beoordeeld moet worden of verdachte met het begaan van deze verkeersgedragingen
( a) de verkeersregels heeft geschonden,
( b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan,
( c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en
( d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
( a)
Schending van de verkeersregels
Het hof stelt vast dat verdachte meerdere van de in artikel 5a WVW 1994 genoemde verkeersregels heeft overtreden. Verdachte heeft onvoldoende rechts gehouden en op onoverzichtelijke plaatsen en gevaarlijk ingehaald. Uit het dossier blijkt dat het latere slachtoffer bovendien niet de enige weggebruiker was die verdachte tegemoet kwam rijden.
( b)
In ernstige mate
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Het hof is, mede vanwege de omstandigheid dat een wedstrijd werd gehouden, van oordeel dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden. Met deze wedstrijd hangt immers samen dat in een groep dicht op elkaar werd gereden en dat links en rechts werd ingehaald. Dit maakt de verkeerssituatie sowieso al onoverzichtelijk. Daar komt bij dat er, gelet op die onoverzichtelijke verkeerssituatie, relatief hard werd gereden om maar zo snel mogelijk aan het eind van de weg te zijn.
( c)
Opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW 1994 moet het opzet van verdachte zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
Gelet op de aard en de ernst van de hiervoor genoemde verkeersovertredingen en in aanmerking genomen dat er sprake was van een wedstrijd in de zin van artikel 10 WVW 1994 is het hof van oordeel dat bij de verdachte ook het dubbel opzet aanwezig was om zowel die verkeersregels te schenden als om dit in ernstige mate te doen.
( d)
Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Door de gedragingen van verdachte was gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten. Verdachte reed op een openbare weg, terwijl hij wist dat daarop andere weggebruikers, ook tegenliggers, reden, kriskras door elkaar.
Het gevaar heeft zich ook voorgedaan. Niet ter discussie staat immers dat [benadeelde] als gevolg van de aanrijding daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van roekeloos rijgedrag, nu het verkeersgedrag van verdachte ook als overtreding van artikel 5a WVW 1994 kan worden aangemerkt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op 12 juni 2022 te [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (scooter), daarmede rijdende over de [weg] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- aan een wedstrijd als bedoeld in artikel 10 Wegenverkeerswet 1994 deel te nemen en
- onvoldoende rechts te rijden en
- in te halen zonder voldoende zicht te hebben,
tengevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [benadeelde] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been, werd toegebracht;
2.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats] op de [weg] , op 12 juni 2022 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [benadeelde] ) letsel en schade was toegebracht;
3.
hij op 12 juni 2022 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig zonder kenteken, daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande [weg] , zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
als bestuurder van een motorrijtuig daarmee op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de financiële draagkracht van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 12 juni 2022 door roekeloos rijgedrag met zijn motorscooter een verkeersongeval veroorzaakt. Camerabeelden van het ongeval laten een harde klap zien. Het letsel van [benadeelde] bestaat uit een gecompliceerde beenbreuk, maar dit letsel had gelet op de klap ook veel zwaarder kunnen zijn.
Het verkeersgedrag van verdachte heeft niet alleen direct gevolg gehad voor het slachtoffer, maar heeft ook de verkeersveiligheid in het algemeen ernstig in gevaar gebracht.
Verdachte heeft daarna de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist dat aan de ander letsel of schade was toegebracht. Verdachte heeft hiermee niet zijn verantwoordelijkheid genomen als verkeersdeelnemer op de weg.
Tot slot heeft verdachte onverzekerd op de motorscooter gereden. Verdachte was aldus niet beschermd tegen de financiële gevolgen van de schade die hij heeft veroorzaakt.
Bij de bepaling van de straf heeft het hof het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 februari 2025 in aanmerking genomen. Daaruit is ten nadele van verdachte gebleken dat hij eerder ter zake van verkeersgerelateerde feiten onherroepelijk is veroordeeld. Blijkbaar hebben deze eerdere veroordelingen hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Daarnaast heeft het hof bij de straftoemeting acht geslagen op hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden ter zitting van het hof is aangevoerd.
Het hof heeft ter zitting de indruk gekregen dat verdachte inziet dat hij onjuist heeft gehandeld en dat hij verantwoording neemt voor zijn rijgedrag.
Het hof houdt ook rekening met de inhoud van een op 20 maart 2025 omtrent verdachte uitgebracht reclasseringsrapport. De reclassering heeft oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Vanuit reclasseringsoogpunt wordt een gevangenisstraf niet gewenst geacht omdat dit mogelijk een ontwrichtend en emotioneel belastend effect op verdachte zal hebben. Daarnaast zal een dergelijke straf in de visie van de reclassering mogelijk een negatief effect hebben op zijn baan en zijn financiële situatie. Er bestaan geen contra-indicaties voor een taakstraf, een geldboete of oplegging van een rijontzegging.
De raadsvrouw heeft bepleit rekening te houden met verdachtes persoonlijke omstandigheden en heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat, met name gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Gezocht moet worden naar een andere afdoening.
Het hof zal voor wat betreft de feiten 1 primair en 2 verdachte veroordelen tot de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. Deze straf acht het hof passend en geboden. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient tevens om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken.
Ten aanzien van feit 3 acht het hof de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis passend en geboden.
Tot slot wordt verdachte ten aanzien van feit 1 primair de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.

Beslag

Het onder 1 primair, 2, 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven motorscooter (omschrijving: PL0100-2022148453-1500522, PIAGGIO). Deze motorscooter behoort verdachte toe en zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.020,45, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 760,45, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.010,45 gevorderd ter vergoeding van materiële schade. Ten aanzien van immateriële schade is geen bedrag gevorderd.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 760,45. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
- helm (€ 431,95),
- krukken (€ 22,50),
- kleding (€ 250,00) en
- parkeerkosten (€ 56,00).
De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek, voor zover dat ziet op de hoogte van de schade aan de scooter (ten bedrage van € 1.250,00) en de kosten voor gereden kilometers, onvoldoende onderbouwd is. Het hof beschikt over onvoldoende informatie om deze onderdelen te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek ter terechtzitting om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof dat deze post onvoldoende is onderbouwd. Ten eerste is geen enkel schadebedrag gevorderd, ook niet als voorschot. Daarnaast is uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep naar voren gekomen dat de benadeelde partij kennelijk een civiele procedure is gestart. Daarvan zijn echter geen stukken ingebracht in deze strafzaak, ter ondersteuning van de vordering.
Het hof zal de benadeelde partij daarom ten aanzien van de vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 33, 33a, 36f, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en de artikelen 5a, 6, 7, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 primair en onder 2 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Motorscooter (Omschrijving: PL0100-2022148453-1500522, PIAGGIO).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 760,45 (zevenhonderdzestig euro en vijfenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 760,45 (zevenhonderdzestig euro en vijfenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 juni 2022.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 17 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.