Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. Vermeule, verzocht om schorsing van de beschikking die bepaalde dat hun minderjarige kind, geboren in 2020, zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zou hebben en dat er een zorgregeling was vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.V. de Nooijer, voerde verweer tegen dit verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank haar beslissing om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren gemotiveerd heeft. De moeder stelde dat er nieuwe feiten waren die niet in aanmerking waren genomen, maar het hof oordeelde dat deze feiten voorzienbaar waren en niet nieuw. Het hof vond het onaanvaardbaar dat de rechtbank een beslissing had genomen op basis van het opgooien van een muntje, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om de uitvoerbaarheid van de beschikking te schorsen. Het belang van het kind, dat inmiddels met plezier naar school gaat, woog zwaarder dan de verzoeken van de moeder. Het hof heeft het verzoek tot schorsing afgewezen en de huidige zorgregeling gehandhaafd, in het belang van de continuïteit voor het kind.