ECLI:NL:GHARL:2025:2213

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
21-001573-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van voorhanden hebben van amfetamine en MDMA

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor het opzettelijk voorhanden hebben van ongeveer 53 kilogram amfetamine en 8 kilogram MDMA. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren. Het hof oordeelde dat de verdachte als medepleger betrokken was bij de handel in harddrugs, waarbij hij samen met anderen aanwezig was in een woning waar de drugs werden verwerkt. De verdediging voerde aan dat de verdachte ten onrechte was beschuldigd en dat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewijsmiddelen, waaronder chatgesprekken en observaties, voldoende steun bieden voor de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar het hof achtte de betrokkenheid bij het voorhanden hebben van de drugs bewezen. De strafoplegging is gematigd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001573-22
Uitspraak d.d.: 10 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 april 2022 met parketnummer 18-173266-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Federale Republiek Joegoslavië) op [geboortedag] 1995,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het aan hem primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. van der Wal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 12 april 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte veroordeeld ter zake van het aan hem primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2018 te [plaatsnaam] , gemeente [plaatsnaam] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning en/of schuur aan de [adres] ), ongeveer 53 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 8 kilogram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine), zijnde amfetamine en/of MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) een of meer middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of een of meer (onbekend gebleven) personen, op of omstreeks 28 oktober 2018, te [plaatsnaam] , gemeente [plaatsnaam] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning en/of schuur aan de [adres] ), ongeveer 53 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 8 kilogram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine), zijnde amfetamine en/of MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) een of meer middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte, op of omstreeks 28 oktober 2018, te [plaatsnaam] , in de gemeente [plaatsnaam] , althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of 2 van 2 inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door (te helpen met) het wegen, verpakken, inpakken, sealen, etiketteren en/of labelen van een of meer hoeveelheden amfetamine en/of MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem primair en subsidiair tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman – kort samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De verdachte zou tien minuten voor de inval de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] zijn binnengetreden en was daar op bezoek met door zijn moeder gebakken koekjes. Uit de door de rechtbank voor het bewijs gebruikte chatgesprekken kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat verdachte als inpakker van de drugs aanwezig was in de woning. Daarnaast wordt aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte 3] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verdachte niets te maken heeft met deze zaak. Medeverdachte [medeverdachte 1] is ook gehoord bij de raadsheer-commissaris en hij heeft ook verklaard dat de verdachte geen rol had in de organisatie en dat hij nog niet zo lang in de woning was.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat de woning van 16:15 uur tot de inval onder observatie stond, zodat het mogelijk is dat de verdachte kort voor de inval de woning is binnengetreden zonder dat leden van het observatieteam hem hebben gezien.
Ten slotte is door de raadsman naar voren gebracht dat de onderdelen ‘medeplegen’ en ‘opzettelijk voorhanden hebben’ niet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid. Volgens de raadsman is slechts sprake van ‘voorhanden hebben’ in het geval dat de verdachte feitelijke macht over de drugs kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Dit blijkt volgens de raadsman niet uit het dossier. Daarnaast blijkt ook niet uit het dossier dat sprake is van een ‘gezamenlijke machtsuitoefening’, wat voor medeplegen vereist zou zijn.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Met betrekking tot de chatgesprekken heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en de chatberichten in het dossier blijkt dat de woning aan de [adres] fungeerde als locatie om pakketjes met drugs klaar te maken voor verzending naar het buitenland (het werkhuis). Uit de chatgesprekken tussen [bijnaam] (geïdentificeerd als [medeverdachte 3] ) en [accountnaam] (geïdentificeerd als [medeverdachte 4] ) blijkt voorts dat verdachte in de woning aanwezig was als inpakker. [medeverdachte 3] schrijft namelijk dat mogelijk drie inpakkers ten tijde van de inval in de woning aan de [adres] aanwezig waren. Dat komt overeen met de bevindingen van de politie, die, ten tijde van de inval, drie personen in de woning aantreft. De rechtbank is - anders dan de raadsman - van oordeel dat de chatberichten duidelijk zijn en niet op een andere manier geïnterpreteerd kunnen worden.”
Het hof verenigt zich hiermee en neemt deze overweging over. Ter aanvulling overweegt het hof het volgende. In de chatgesprekken tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , die zijn opgenomen als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 12 november 2018, wordt gesproken over drie werkers die door de politie zijn aangehouden en dat voor drie man een advocaat geregeld moet worden. Nu de politie drie personen in de woning heeft aangetroffen en dit aansluit bij de chatgesprekken, waarin wordt gesproken over drie werkers, is het hof van oordeel dat buiten redelijke twijfel vast kan worden gesteld dat de verdachte één van de drie inpakkers van de drugs is.
Met betrekking tot de observatie van de woning door het observatieteam heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“De rechtbank acht daarnaast de verklaring van verdachte - dat hij tien minuten voor de inval de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] was binnengetreden - ongeloofwaardig. Uit het proces-verbaal observatie van zondag 28 oktober 2018 blijkt namelijk dat verdachte in de woning aanwezig was toen de drugs werden afgeleverd. De politie observeerde namelijk de woning aan de [adres] toen de drugs werden afgeleverd tot aan het moment van de inval door de geüniformeerde collega’s. Uit de bevindingen van die observatie blijkt niet dat verdachte tien minuten voor de inval de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] is binnengetreden.”
Het hof verenigt zich hiermee en neemt deze overweging over. Ter aanvulling overweegt het hof het volgende. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de betrokken verbalisant met betrekking tot de observatie en tot hetgeen door hem/haar is geverbaliseerd. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij via de voordeur de woning is binnengegaan en dat hij in zijn auto naar de woning is gekomen. De woning is slechts via één toegang te betreden. Deze toegang werd door de verbalisant van het observatieteam in de gaten gehouden. De verbalisanten heeft in het proces-verbaal van observatie niet gerelateerd dat hij/zij de verdachte de woning heeft zien betreden. Het hof ziet geen reden om aan te nemen dat de verbalisant tijdens de observatie personen heeft gemist. Gelet op het vorenstaande acht het hof het onaannemelijk dat de verdachte tien minuten vóór de inval de woning heeft betreden.
Met betrekking tot de verklaringen van getuigen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] overweegt het hof het volgende. [medeverdachte 3] heeft bij de raadsheer-commissaris een oppervlakkige verklaring afgelegd. Wanneer de raadsheer-commissaris vervolgvragen stelde over deze verklaring, beriep de getuige zich op zijn verschoningsrecht. Ook [medeverdachte 1] heeft bij de raadsheer-commissaris oppervlakkig verklaard. Daarnaast wordt zijn verklaring weerlegd door andere bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden. Aan deze verklaringen hecht het hof dan ook geen waarde.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het voorhanden hebben van de drugs af dat hij als één van de drie inpakkers van die drugs, samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , aanwezig is geweest in de woning aan de [adres] . Op grond hiervan oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen te bewijzen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 28 oktober 2018 te [plaatsnaam] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een woning en/of schuur aan de [adres] , ongeveer 53 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine en ongeveer 8 kilogram van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine), zijnde amfetamine en MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in ogenschouw genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van een heel forse hoeveelheid harddrugs. Door aldus te handelen heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van de handel in harddrugs. Drugs zijn bovendien schadelijk voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Daarnaast blijkt uit dit uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
In beginsel acht het hof voor het onderliggende feit een straf overeenkomstig de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – passend en geboden.
Het hof ziet echter aanleiding tot een andere strafmodaliteit te komen. Gelet op de ouderdom van het feit, het lange tijdsverloop van de procedure en het feit dat verdachte geen latere Opiumwetfeiten heeft gepleegd, acht het hof een geheel onvoorwaardelijke straf niet meer passend en geboden.
Gezien deze omstandigheden acht het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, indien niet naar behoren verricht, te vervangen door 120 dagen hechtenis, passend en geboden. De dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zullen in aftrek worden gebracht op de taakstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaaltdat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeeltde verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Dijkman, griffier,
en op 10 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.