ECLI:NL:GHARL:2025:2212

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
21-001490-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van voorhanden hebben van grote hoeveelheden amfetamine en MDMA

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor het medeplegen van het voorhanden hebben van ongeveer 53 kilogram amfetamine en 8 kilogram MDMA. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 12 april 2022, waarin hij werd veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Tijdens de zitting op 27 maart 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, heeft geëist. Het hof heeft echter besloten om de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op te leggen, met een proeftijd van twee jaren, en daarnaast een taakstraf van 240 uren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en de impact van een gevangenisstraf op zijn leven. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, wat schadelijk is voor de volksgezondheid en bijdraagt aan criminaliteit. Het hof heeft de strafoplegging gematigd, gezien het tijdsverloop en het feit dat de verdachte geen recidive heeft gepleegd sinds het delict.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001490-22
Uitspraak d.d.: 10 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 april 2022 met parketnummer 18-173272-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het aan hem primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B.H.J. van Rhijn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 12 april 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte veroordeeld voor het primair aan hem tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2018 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning en/of schuur aan de [adres 2] ), ongeveer 53 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 8 kilogram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine), zijnde amfetamine en/of MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) een of meer middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of een of meer (onbekend gebleven) personen, op of omstreeks 28 oktober 2018, te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning en/of schuur aan de [adres 2] ), ongeveer 53 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 8 kilogram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine), zijnde amfetamine en/of MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) een of meer middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte, op of omstreeks 28 oktober 2018, te [plaats] , in de [gemeente] , althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of 2 van 2 inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door (te helpen met) het wegen, verpakken, inpakken, sealen, etiketteren en/of labelen van een of meer hoeveelheden amfetamine en/of MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter terechtzitting zijn door of namens de verdachte geen bewijsverweren gevoerd. Verdachte heeft zich neergelegd bij de bewezenverklaring van de rechtbank.
Het hof is van oordeel dat op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het aan hem primair tenlastegelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 28 oktober 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een woning aan de [adres 2] , ongeveer 53 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine en ongeveer 8 kilogram van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine), zijnde amfetamine en MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en de rapportage van de reclassering van 6 januari 2021. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in ogenschouw genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van een hele forse hoeveelheid harddrugs. Door aldus te handelen heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van de handel in harddrugs. Drugs zijn bovendien schadelijk voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte in een verder verleden onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Gezien het tijdsverloop zal het hof dit niet in strafverzwarende zin meewegen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij werkzaam is in de kassenbouw, een vast contract heeft en in het bezit is van certificaten voor een leidinggevende functie. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij samen met zijn vriendin in een huurhuis woont.
Verdachte heeft voorts verklaard zijn baan en woning kwijt te raken wanneer hij naar de gevangenis moet. Zijn vriendin heeft ook een vast contract bij haar werkgever, maar verdient niet genoeg om in de huurwoning te kunnen blijven wonen.
In beginsel acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf overeenkomstig de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht passend en geboden.
Het hof ziet in de volgende omstandigheden echter aanleiding te komen tot een andere strafmodaliteit. Gelet op de ouderdom van het feit, het lange tijdsverloop van de procedure en het feit dat verdachte geen latere Opiumwetfeiten heeft gepleegd en zijn leven al langere tijd op de rit lijkt te hebben, zal het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, opleggen aan verdachte. Verdachte wordt hiermee in de gelegenheid gesteld zijn woning en baan te kunnen behouden, hetgeen het hof ziet als recidivebeperkend. Daarnaast acht het hof een taakstraf voor de duur van 240 uren, indien niet naar behoren verricht, te vervangen door 120 dagen hechtenis, passend en geboden. De dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zullen in aftrek worden gebracht op de taakstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaaltdat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeeltde verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Dijkman, griffier,
en op 10 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.