ECLI:NL:GHARL:2025:2210

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
21-001543-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voorhanden hebben van voorwerpen bestemd voor strafbare feiten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1973, was veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 18.240 gram hennep en het voorhanden hebben van voorwerpen waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten onder de Opiumwet. De rechtbank had hem hiervoor een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het hof de bewijsvoering van de advocaat-generaal als voldoende wettig en overtuigend beschouwde. De verdediging had aangevoerd dat er sprake was van vormverzuimen en dat de machtiging tot binnentreden onterecht was afgegeven, maar het hof verwierp deze argumenten.

Het hof concludeerde dat de politie bij het binnentreden van de woning van de verdachte rechtmatig had gehandeld en dat het zoekend rondkijken niet als een onrechtmatige doorzoeking kon worden aangemerkt. De verdachte had geen aannemelijk alternatief scenario kunnen bieden voor de aanwezigheid van de aangetroffen goederen.

Uiteindelijk legde het hof de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, in overeenstemming met de oriëntatiepunten van het LOVS voor het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs. Het hof benadrukte dat de verdachte, als inkoper voor een coffeeshop, zich diende te houden aan de regels van het gedoogbeleid en dat het aanwezig hebben van softdrugs in zijn woning niet gerechtvaardigd was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001543-24
Uitspraak d.d.: 11 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 21 maart 2024 met parketnummer 08-318236-23 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Huisman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 18.240 gram hennep, feit 1) en het voorhanden hebben van voorwerpen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat deze bestemd zijn tot het plegen van een van de artikel 11, derde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten (feit 2). De rechtbank heeft aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 november 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.060 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 18.240 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 november 2023 te [plaats] stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten
- een of meerdere koolstoffilters,
- een slakkenhuis,
- een weegschaal,
- een fan controller,
- een of meerdere sealapparaten, en/of
- een grote hoeveelheid hasjiesj en/of hennep
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat sprake was van meerdere vormverzuimen die primair zouden moeten leiden tot bewijsuitsluiting. De machtiging tot binnentreden is ten onrechte afgegeven, omdat er op dat moment nog geen redelijk vermoeden van schuld was. Het binnentreden van de woning was dus onrechtmatig. Voorts zijn de politieambtenaren bij de binnentreding verder gegaan dan ‘zoekend rondkijken’ en aldus is sprake van een onrechtmatige doorzoeking.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman het alternatieve scenario aangevoerd dat gelet op het beroep van verdachte voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de aangetroffen voorwerpen bestemd waren tot het plegen van de tenlastegelegde overtredingen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Gestelde vormverzuimen
Het hof heeft geen reden om aan het proces-verbaal warmtemeting te twijfelen. Dat proces-verbaal samen met de twee MMA-meldingen in onderling verband en samenhang bezien, leveren een redelijk vermoeden van schuld op in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. De machtiging tot binnentreden mocht dus worden afgegeven en het binnentreden is in zoverre dus rechtmatig.
Bij een binnentreding hebben politieambtenaren de bevoegdheid om zoekend rond te kijken. Voor zover de betreden plaats een woning betreft kan dit zoekend rondkijken zich uitstrekken tot alle vertrekken die deel uitmaken van de woning, voor zover zij niet zijn afgesloten. Het doorzoeken van een woning is een bevoegdheid die verder gaat dan enkel het zoekend rondkijken. Een precieze grens tussen ‘doorzoeken’ en ‘zoekend rondkijken’ is niet aan te wijzen en zal aan de hand van concrete feiten en omstandigheden van geval tot geval moeten worden vastgesteld.
Het hof overweegt dat bij het zoekend rondkijken in de woning van verdachte door de politieambtenaren een kier wordt waargenomen tussen een kast en de muur. Door met een zaklamp door deze kier te schijnen, zien zij een verborgen ruimte waarin een koolstoffilter en enkele dozen staan. Vervolgens loopt één van de politieambtenaren naar de garage waar hij een kapstok op deze muur aantreft. Door het optillen van de kapstok kwam de wandplaat automatisch los en heeft hij zich toegang verschaft tot de betreffende ruimte. Op dat moment was voldoende verdenking aanwezig van het overtreden van de Opiumwet en mocht de politie verder kijken door de ruimte te betreden. Het met een zaklamp door een kier schijnen en dan door de kier kijken en waarnemen wat zich in de betreffende ruimte bevindt, valt onder “zoekend rondkijken”. Het enkel optillen van de kapstok waardoor de loszittende wandplaat loskwam valt eveneens onder “zoekend rondkijken” nu reeds in de betreffende ruimte was gekeken en blijkbaar de betreffende wandplaat diende als toegang waarmee men zonder verbreking de ruimte kon betreden.
Van enig vormverzuim is dus geen sprake en het hof verwerpt deze verweren van de raadsman.
Het alternatieve scenario
Het hof acht het door de raadsman geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk. Het hof overweegt hiertoe dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat dat de aangetroffen goederen, meer specifiek de koolstoffilters, het slakkenhuis en de fan control, bestemd zijn voor het gebruik in de coffeeshop waarvoor verdachte werkzaam is. Het hof ziet aldus geen verband tussen de aangetroffen goederen en het beroep van verdachte als inkoper voor en/of bedrijfsleider van een coffeeshop. Waarom verdachte deze spullen ten behoeve van de coffeeshop in zijn woning zou moeten bewaren, ziet het hof evenmin. Blijkens de brief van de werkgeefster van verdachte worden immers nadrukkelijk panden op industrieterreinen als opslaglocaties gebruikt voor goederen die bestemd zijn voor gebruik door de coffeeshop, en geen woningen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel, ook in onderdelen, slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op of omstreeks 30 november 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.060 gram
, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramvan een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en
/ofongeveer 18.240 gram
, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramhennep, zijnde hasjiesj en/of hennep
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 november 2023 te [plaats] stoffen en
/ofvoorwerpen heeft
bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd ofvoorhanden gehad, te weten
-
een ofmeerdere koolstoffilters,
- een slakkenhuis,
- een weegschaal,
- een fan controller,
-
een ofmeerdere sealapparaten, en
/of
- een grote hoeveelheid hasjiesj en/of hennep
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een voorwaardelijke straf en/of een taakstraf op te leggen. Door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan verdachte zijn baan verliezen, met de bijbehorende gevolgen. Daarbij dienen de door de verdachte gestelde vormverzuimen subsidiair tot strafmatiging te leiden. Voorts stelt de raadsman dat opslag en verpakking van hennep gerelateerde goederen onderdeel zijn van het legale werk van verdachte en dat dit aldus geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan rechtvaardigen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben in zijn woning van ongeveer 19 kilogram hennep/hasjiesj. In zijn woning zijn daarbij ook meerdere voorwerpen aangetroffen waarvan hij ernstige reden had te vermoeden dat deze bestemd waren tot het plegen van Opiumwet gerelateerde misdrijven.
Verdachte is inkoper van softdrugs is voor de [coffeeshop] te [plaats] . Als inkoper voor een coffeeshop beweegt hij zich binnen het strafrechtelijke grijze gebied van het gedoogbeleid: de voorraad van een coffeeshop is gedoogd, terwijl de bevoorrading niet onder ditzelfde gedoogbeleid valt. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat verdachte (mede) heeft gehandeld ten behoeve van de bevoorrading van een coffeeshop. Verdachte heeft dit zelf niet verklaard. Gelet op de brief van de werkgeefster van verdachte dat de coffeeshop aangewezen opslaglocaties op industrieterreinen heeft, is het de verantwoordelijkheid van verdachte dat hij softdrugs in zijn woning heeft opgeslagen. Uit de brief volgt verder op geen enkele wijze dat de aangetroffen softdrugs verband houdt met de coffeeshop en/of dat verdachte de betreffende softdrugs ten behoeve van de coffeeshop zou hebben ingekocht. Dit lijkt te duiden op een eigen handel door verdachte. Juist verdachte moet zich als werknemer van een coffeeshop, welke zich blijkens de brief van de werkgeefster netjes aan de regels van het gedoogbeleid wenst te houden, afzijdig houden van het bewaren van softdrugs in zijn woning en aldus het aanwezig hebben van softdrugs buiten de coffeeshop om.
De omstandigheid dat verdachte in eerste instantie heeft ontkend bij de politie softdrugs in huis te hebben sluit voor het hof overigens niet aan bij het standpunt dat alle aangetroffen goederen bestemd waren voor het gebruikt door legale [coffeeshop] . Daarnaast kan zijn beroep als inkoper de aanwezigheid in zijn woning van de andere voorwerpen, mede bestemd voor het gebruik in een hennepkwekerij, niet verklaren en hiermee heeft verdachte aldus ook gehandeld buiten de bevoorrading van de [coffeeshop] om.
Het hof heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 20 februari 2025, waaruit blijkt dat verdachte geen recente documentatie heeft.
Voor de straftoemeting heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS, waarin als oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van 10.000 tot 25.000 gram softdrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden staat vermeld. Het hof sluit bij dat oriëntatiepunt aan. Het hof is met de advocaat-generaal en de rechtbank van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Gelet op voorgaande sluit het hof bij het oriëntatiepunt van het LOVS aan en legt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. R.D.J. Visschers en mr. W.M. Weerkamp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Janssen, griffier,
en op 11 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.