ECLI:NL:GHARL:2025:2204

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
200.346.222
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag na echtscheiding met internationale aspecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezamenlijk gezag van twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van hun ouders. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om het gezamenlijk gezag te herstellen, terwijl de moeder verweer voert en vraagt om het verzoek van de vader niet-ontvankelijk te verklaren. De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien een van de kinderen in Spanje is geboren. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

De rechtbank Overijssel had eerder besloten dat de moeder alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen belast zou worden. De vader is het niet eens met deze beslissing en stelt dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. Het hof oordeelt echter dat de rechtbank niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden en dat de moeder terecht eenhoofdig gezag heeft gekregen. Het hof concludeert dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de vader niet in staat is om samen met de moeder belangrijke beslissingen te nemen over de kinderen. De moeder heeft een grote angst voor de vader, wat de situatie verder compliceert. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.222
(zaaknummer rechtbank Overijssel 270175)
beschikking van 10 april 2025
inzake
[verzoeker],
thans verblijvende in de PI in [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.M. Hendriksen
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Beuving
Als informant is aangemerkt:
De gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 27 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties ingekomen op 25 september 2024;
- het verweerschrift met productie.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief van 10 maart 2025 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2023 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2014, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2017.
3.3
Bij beschikking van 24 augustus 2023 heeft de kinderrechter (van de rechtbank Overijssel) [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is voor [de minderjarige1] verlengd tot 24 augustus 2025 en voor [de minderjarige2] tot
28 augustus 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de moeder alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen belast.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de wijziging van het gezag. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het ouderlijk gezag over de kinderen gezamenlijk zal worden voortgezet en dat iedere partij zijn of haar eigen proceskosten draagt.
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof het verzoek van de vader
niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De zaak draagt een internationaal karakter omdat [de minderjarige2] geboren is in Spanje. Eerst moet dan ook de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is.
5.2
Op grond van artikel 8 Brussel II-bis (Verordening (EG) nr. 2201/2003) is de Nederlands rechter bevoegd in zaken over het ouderlijk gezag, als het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft op het tijdstip waarop de zaak bij de rechter aanhangig wordt gemaakt. Omdat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op dat moment hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, waar zij overigens nog steeds wonen, is de Nederlandse rechter bevoegd.
5.3
Omdat er geen grieven zijn gericht tegen de toepassing van het Nederlands recht door de rechtbank, zal het hof ook Nederlands recht toepassen.
Ontvankelijkheid
5.4
De moeder stelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep dan wel dat zijn verzoeken dienen te worden afgewezen, omdat de vader volgens haar één veeggrief naar voren brengt zonder afzonderlijke grieven uit te werken. Dit is volgens de moeder in strijd met de ‘twee conclusieleer’ en het grievenstelsel.
5.5
Het hof volgt dit standpunt niet. Uit de grief die de vader tegen de bestreden beschikking aanvoert en de daarop gegeven toelichting blijkt voldoende duidelijk wat de bezwaren van de vader zijn tegen de beslissing van de rechtbank. Het was voor de moeder dan ook duidelijk waartegen zij zich moest verweren en blijkens haar verweerschrift heeft zij dat ook gedaan. Het hof acht de vader dan ook ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Juridisch kader
5.6
In artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten
5.7
De vader is het niet eens met de bestreden beschikking. Hij stelt dat de rechtbank, door het beëindigen van het gezamenlijk gezag van de ouders, buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. De moeder heeft volgens de vader bij de rechtbank enkel om een onderzoek door de raad verzocht. Bovendien is er volgens de vader niet voldaan aan de in de wet gestelde criteria voor wijziging van het gezag. De vader stelt dat het enkele feit dat partijen niet met elkaar communiceren onvoldoende is voor beëindiging van het gezamenlijk gezag.
5.8
De moeder stelt dat partijen in het ouderschapsplan overeengekomen zijn dat zij als ouders gezamenlijk het gezag blijven uitoefenen. Doordat de situatie nadien verslechterde, omdat de vader volgens de moeder zijn verslaving niet onder controle kreeg, niet beschikbaar was voor de kinderen en het gezag misbruikte, heeft zij alsnog verzocht om eenhoofdig gezag. De vader heeft zich volgens de moeder op een dusdanige manier tegen haar gedragen dat van haar niet verwacht kan worden dat zij met hem overleg over de kinderen voert.
5.9
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verteld dat er tussen de vader en de moeder veel gebeurd is. Dit heeft het vertrouwen van de moeder in de vader geschaad. De ouders hebben geen direct contact met elkaar, de communicatie loopt via de GI. De GI verwacht niet dat hier op korte termijn verandering in komt.
5.1
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de bestreden beschikking in stand te laten (te bekrachtigen). In het raadsrapport van 2 mei 2024 heeft de raad geconcludeerd dat een gezagswijziging op dat moment nog niet aan de orde was. Het was voor de raad niet duidelijk in hoeverre de vader verwijtbaar handelde of vanuit onmacht onvoldoende invulling heeft gegeven aan de invulling van het gezag. Door de recente ontwikkelingen en de nieuwe detentie van de vader is dit voor de raad alsnog duidelijk geworden.
Oordeel van het hof
5.11
Het hof is van oordeel dat de rechtbank met haar beslissing niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen is getreden. Voor het hof staat het vast dat de wijziging van het gezag bij de rechtbank ter beoordeling voorlag, omdat uit de stukken blijkt dat hier in de procedure in eerste aanleg discussie tussen partijen over is geweest en de raad op dit punt ook onderzoek heeft gedaan en advies heeft uitgebracht. Als het al zo is dat de moeder bij de rechtbank niet op de juiste formele wijze haar verzoek heeft aangevuld, is dit gebrek in hoger beroep niet meer aan de orde omdat de vader het geschil over het gezamenlijk gezag nu aan het hof heeft voorgelegd.
5.12
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat in dit geval de moeder eenhoofdig met het gezag moet worden belast. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Voor een goede invulling van gezamenlijk gezag is het nodig dat de vader in staat is samen met de moeder belangrijke beslissingen te nemen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Daarvoor is het noodzakelijk dat de vader weet wat er in het leven van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] speelt, om daarbij aan te kunnen sluiten. De vader is op dit moment al een lange periode niet betrokken in het leven van de kinderen. Voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag moet de vader bovendien bereikbaar zijn. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof werd de moeder pas bekend met het feit dat de vader (wederom) gedetineerd is. Het had op de weg van de vader gelegen om de moeder en de GI te informeren over zijn detentie. Nu wist de moeder niet waar de vader was en is hij een lange periode voor de moeder niet bereikbaar geweest.
Daarnaast is de situatie van de ouders op dit moment niet zodanig dat zij gezamenlijk kunnen overleggen over belangrijke beslissingen die [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aangaan. Het is het hof duidelijk geworden dat de verhouding tussen de ouders ernstig beschadigd is geraakt en de moeder (nog steeds) een grote angst heeft voor de vader. De ouders hebben geen enkel contact meer met elkaar en dit is, gelet op de geldende veiligheidsafspraken, ook niet mogelijk of wenselijk. Het kan van de moeder, gelet op het verleden van partijen, niet gevergd worden dat zij dit contact in de nabije toekomst herstelt. Het hof verwacht gelet op deze feiten en omstandigheden niet dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in deze situatie komt. Dat de vader niet lijkt in te zien wat de impact van zijn gedrag in het verleden is op het gevoel van onveiligheid dat de moeder – nog steeds – ervaart, maakt dat extra onwaarschijnlijk. Het door de vader voorgestelde hulpverleningstraject voor de ouders om de communicatie te verbeteren is, gelet op de ernstig verstoorde verhouding tussen de ouders, niet realistisch.

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, waarbij de moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , bekrachtigen.
6.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en de procedure gaat over het gezag over hun kinderen. Om die reden zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 27 juni 2024, waarbij de moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
compenseert de proceskosten;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K. Mans en K. Hermsen, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 10 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.