ECLI:NL:GHARL:2025:2203

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
200.345.634
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag en omgangsregeling in een complexe jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een moeder tot herstel van het gezag over haar kinderen en de vaststelling van een omgangsregeling. De moeder, die eerder gedetineerd was, had het eenhoofdig gezag over haar kinderen, maar dit was beëindigd en de William Schrikker Stichting was benoemd tot voogd. De rechtbank Gelderland had op 3 juni 2024 het verzoek van de moeder tot herstel van het gezag afgewezen en een omgangsregeling vastgesteld. De moeder ging in hoger beroep, waarbij zij verzocht om het gezag te herstellen en de omgangsregeling te verruimen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de kinderen ook zijn gehoord. De GI heeft verweer gevoerd en gesteld dat herstel van het gezag niet in het belang van de kinderen is, gezien hun complexe problematiek en de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, oordelend dat de situatie van de moeder niet is veranderd en dat het in het belang van de kinderen is om het contactherstel in kleine stappen te laten plaatsvinden. Het hof heeft ook verzoeken om een raadsonderzoek en benoeming van een bijzondere curator afgewezen, omdat het hof voldoende informatie had om een beslissing te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.634
(zaaknummer rechtbank Gelderland 432542)
beschikking van 10 april 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. van der Heide-Boertien,
en
de gecertificeerde instelling,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de gezinshuisouders] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking zal hierna worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 t/m 4.8, ingekomen op 30 augustus 2024;
- het verweerschrift van de GI met producties 1 t/m 4;
- een bericht van de GI van 20 december 2024.
2.2
De kinderen zijn uitgenodigd voor een gesprek met een raadsheer en een griffier van het hof. De GI heeft in de brief van 20 december 2024 laten weten dat [de minderjarige1] vanwege zijn beperking niet in staat is om te praten en zijn mening dus niet aan het hof kenbaar kan maken. [de minderjarige2] heeft in een brief van 6 januari 2025 haar mening over de verzoeken van haar moeder aan het hof kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2025 plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
- de bewindvoerder van de moeder, aan wie bijzondere toegang is verleend.
Namens de raad is, met bericht vooraf, niemand verschenen. De gezinshuisouders zijn eveneens niet verschenen. Namens de moeder zijn ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft een relatie gehad met [de vader] (hierna: de vader). De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 te [plaats1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 te [plaats1] ;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2012 te [plaats1] .
3.2
De moeder was belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 13 april 2018 is de GI benoemd tot voogdes over de kinderen. De moeder was destijds gedetineerd in Italië.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder tot herstel van het ouderlijk gezag over de kinderen afgewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank de volgende omgangsregeling tussen [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en de moeder vastgelegd, waarbij de moeder één keer per maand omgang heeft met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , onder begeleiding van externe begeleiding, waarbij de frequentie, de duur van de contacten en de wijze van begeleiding en eventuele verdere opbouw worden bepaald door de GI.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De grieven zien op de vastgestelde omgangsregeling en herstel van het gezag. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- het gezag van de moeder op grond van artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te herstellen, en
- als omgangsregeling vast te stellen dat de moeder:
- omgang heeft met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] gedurende de eerste drie maanden, eens in de vier weken op zaterdag of zondag vanaf 10.00 uur tot 14.00 uur;
- in de daarop volgende drie maanden, eens in de vier weken op zaterdag of zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur, en vervolgens;
- eens in de vier weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de moeder de kinderen ophaalt en terugbrengt;
- omgang geeft met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] vanaf zes maanden na de beschikking tijdens de schoolvakanties en de feestdagen de helft van de tijd, waarbij de verdeling jaarlijks in onderling overleg tussen de moeder en de gezinshuisouders wordt bepaald.
Daarnaast verzoekt de moeder het hof om de raad voor de kinderbescherming onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden voor herstel van het gezag en uitbreiding van de omgangsmomenten. Verder verzoekt de moeder het hof om een bijzondere curator te benoemen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof om de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Juridische kaders
5.1
Ingevolge artikel 1:277 BW kan de rechter de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
Standpunten
5.3
De moeder kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en stelt dat de reden voor de benoeming van de GI als voogdes over de drie kinderen was gegrond op afwezigheid van de moeder tijdens haar detentie, waardoor zij tijdelijk niet voor de kinderen kon zorgen. De moeder wil graag het gezag over haar kinderen uitoefenen. Ze is bereid om hiervoor hulpverlening te ontvangen. [de minderjarige4] , de jongste zoon van de moeder, woont wel bij haar. Er zijn geen zorgen over hem. De moeder heeft elke poging benut om contact met haar kinderen te kunnen krijgen. De instelling waar [de minderjarige1] verblijft, lukte het om dit contact tot stand te brengen. Het lukt de GI niet om contact te laten plaatsvinden tussen de moeder en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Sinds de beschikking van 3 juni 2024 heeft er geen omgang plaatsgevonden. De gezinsouder stelt dat er problematiek bij [de minderjarige2] en [de minderjarige3] speelt, maar het is niet duidelijk waar de problematiek uit bestaat. Voor de kinderen van belang is dat zij hun moeder kunnen en mogen zien. De kinderen willen zelf graag meer contact.
5.4
De GI stelt dat er sinds 3 juni 2024 in totaal zes keer een omgangsmoment heeft plaatsgevonden. [de minderjarige1] heeft één keer in de maand omgang met de moeder. Binnen de omgang wordt er gezien dat [de minderjarige1] en de moeder een fijn moment met elkaar hebben. De omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] vindt plaats op de locatie van de woning van [de minderjarige1] . De moeder heeft de wens de omgang op een andere locatie te laten plaatsvinden, maar vanwege de problematiek van [de minderjarige1] is dit niet mogelijk. Het lukt haar daarin onvoldoende om de verklaring van het gedrag van [de minderjarige1] te zien en hierop aan te sluiten. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] geven aan dat zij onder begeleiding de moeder meer willen zien. Op andere momenten geven ze juist aan dat ze de moeder minder vaak willen zien. De GI wil de kinderen hierin serieus nemen en ziet ook spanning bij de kinderen. De aanwezigheid van begeleiding tijdens de omgangsmomenten geeft controle en veiligheid, ook met betrekking tot de verlatingsangst die de kinderen ervaren. Zij zijn bang dat de moeder hen opnieuw alleen laat en dat zij dan niet weten wat zij moeten doen en of zij de zorg voor hun jongere broertje [de minderjarige4] dan moeten dragen. Daarnaast laten [de minderjarige2] en [de minderjarige3] signalen van trauma zien. De pedagogische vaardigheden, de draagkracht van de moeder en de wijze waarop moeder haar gezag kan uitvoeren zijn nog niet onderzocht. Op dit moment wordt het contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige3] en [de minderjarige2] uitgebreid en dient er geluisterd te worden naar wat de kinderen nodig hebben om weer zo veel mogelijk vertrouwen te kunnen hebben in hun moeder. Om die redenen is de GI ook van mening dat herstel in het gezag op dit moment niet aan de orde is.
Oordeel van het hof
5.5
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist en zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen. Het hof neemt, na eigen onderzoek, de overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Hier voegt het hof het volgende aan toe.
5.6
De GI luistert goed naar hetgeen de kinderen vertellen. Als [de minderjarige2] vertelt dat zij haar moeder vaker zou willen zien, neemt de GI dit serieus. Aan de andere kant hoort de GI ook dat [de minderjarige2] hierin niet altijd even consistent is en tijdens de omgangsmomenten spanning ervaart. Ook dit neemt de GI serieus. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI gezegd dat het contact tussen de kinderen en de moeder wordt gemonitord en dat er naar verwachting naar uitbreiding van de omgangsmomenten zal worden toegewerkt. Het hof ziet dat de GI de belangen van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] erkent en hiermee rekening houdt. Sinds het vaststellen van de omgangsregeling in de bestreden beschikking is de situatie bij de moeder niet veranderd. Er is nog steeds onduidelijkheid over haar opvoedvaardigheden en draagkracht. Uitbreiding van de omgang is voor [de minderjarige2] en [de minderjarige3] op dit moment nog te vroeg en niet in hun belang. Het hof wijst daarom het verzoek van de moeder over de omgang af.
5.7
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het contactherstel in kleine stappen moeten plaatsvinden. Daarnaast hebben de kinderen te maken met een complexe problematiek, met daarbij traumaklachten, hechtingsproblematiek en verlatingsangst. Deze klachten zijn mede ontstaan door een slechte behandeling in een vorig pleeggezin, maar ook gedeeltelijk door ervaringen met de moeder in het verleden. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] kunnen goed onderscheid maken tussen ervaringen die bij de moeder plaatsvonden en ervaringen die in het vorige pleeggezin plaatsvonden. Door de complexe problematiek bij de kinderen en het gegeven dat het contactherstel met de moeder in kleine stappen moet plaatsvinden, is het niet in het belang van de kinderen om de moeder weer met het gezag over de kinderen te belasten. Het hof wijst daarom het verzoek van de moeder tot herstel in het gezag af.
5.8
Het hof wijst het verzoek om een raadsonderzoek af. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen. Daarnaast ziet het hof in het belang van de kinderen ook geen aanleiding om een raadsonderzoek te gelasten. Het hof wijst het verzoek om een bijzondere curator te benoemen ook af, omdat de moeder de noodzaak daartoe onvoldoende heeft gesteld en niet heeft onderbouwd. Het hof ziet in het belang van de kinderen ook geen noodzaak om een bijzondere curator te benoemen, gelet op hetgeen is overwogen over de manier waarop de GI de belangen van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] erkent.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 3 juni 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier, is getekend en is op 10 april 2025 uitgesproken door mr. L. Hamer in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.