In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 21 oktober 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige kind heeft verleend. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Hoesstee, is van mening dat de beslissing onterecht is en verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen of de duur van de machtiging te verkorten. De vader van het kind is ook betrokken als belanghebbende, maar heeft geen actieve rol in deze procedure.
De kinderrechter had eerder op 18 april 2024 het kind onder toezicht gesteld, en de moeder heeft in hoger beroep de beslissing van de kinderrechter aangevochten. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2024 waren de moeder en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat er een gebrek aan vertrouwen en samenwerking was tussen de moeder en de GI, wat heeft geleid tot een situatie waarin het kind niet naar school ging en geen contact had met zijn vader.
Het hof oordeelt dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend, omdat dit noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind. De moeder heeft onvoldoende meegewerkt aan de hulpverlening en het hof vreest dat de situatie zal verslechteren als het kind weer bij haar geplaatst wordt. Daarom bekrachtigt het hof de beschikking van de kinderrechter en wijst het overige verzoek van de moeder af.