ECLI:NL:GHARL:2025:2141

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
W200.353.002
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verschoningsverzoek in een belastingzaak met mogelijke belangenverstrengeling

Op 8 april 2025 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een beslissing genomen op het verschoningsverzoek van mr. R.A. Wolf, raadsheer-plaatsvervanger. Dit verzoek werd ingediend in het kader van een lopende belastingprocedure, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst had verzocht om de vervanging van verzoeker vanwege mogelijke belangenverstrengeling. De inspecteur wees op de professionele connectie van verzoeker met de gemachtigde van de belanghebbende en de grote financiële belangen die op het spel stonden. Verzoeker stelde dat hij niet op de hoogte was van de specifieke zaken die behandeld zouden worden, maar dat de inhoud van de brief van de inspecteur hem deed vrezen voor de schijn van vooringenomenheid, vooral gezien zijn eerdere publicaties over de materie. De kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken oordeelde dat, hoewel er geen directe betrokkenheid was, de publieke uitlatingen van verzoeker over de materie de schijn van vooringenomenheid konden wekken. Daarom werd het verzoek tot verschoning toegewezen, en werd bepaald dat de procedure in de bodemzaak zou worden voortgezet zonder de deelname van verzoeker. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
zaaknummer W200.353.002/01
datum beslissing:
8 april 2025
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
op het verzoek zich te mogen verschonen, gedaan door
mr. R.A. Wolf(hierna: verzoeker),
raadsheer-plaatsvervanger in dit gerechtshof
1.
De procedure
1.1. Bij de belastingkamer van het Hof is een procedure aanhangig die is ingeschreven onder de nummers BK-ARN 23/2683 en 23/2684.
1.2. Bij bericht van 21 maart 2025 zijn partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 29 april 2025. Verzoeker maakt deel uit van de meervoudige belastingkamer die de hiervoor genoemde zaken behandelt.
1.3. Bij brief van 31 maart 2025 heeft de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur) het Hof gevraagd om verzoeker te vervangen door een andere raadsheer. De inspecteur schrijft in die brief dat tussen de adviespraktijk en de inspecteur/staatssecretaris van Financiën een verschil van inzicht bestaat over de fiscale duiding van de verhuur van woningen voor de omzetbelasting en dat het gaat het om zeer grote financiële belangen. De inspecteur heeft er in die brief op gewezen dat verzoeker partner is bij een fiscaal advieskantoor, een professionele connectie heeft met de gemachtigde van de belanghebbende en in hetzelfde vakgebied werkt als deze gemachtigde, namelijk de advisering ten aanzien van vastgoed (aankoop, ontwikkeling en verkoop). Hoewel kan worden uitgegaan van de onafhankelijkheid van elke rechter, is het van belang en zeer wenselijk om in deze precaire zaak alle schijn van belangenverstrengeling te voorkomen, aldus de inspecteur.
1.4. Verzoeker heeft op 31 maart 2025 verzocht zich in deze procedure te mogen verschonen.
1.5. De kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken is van oordeel dat een mondelinge behandeling van het verschoningsverzoek niet noodzakelijk is.

2.Beoordeling van het verschoningsverzoek

2.1.
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker aangevoerd dat hij nog niet bekend was met de geappointeerde zaken voor de zitting van 29 april 2025, maar dat hem uit de brief van de inspecteur (zie 1.3) duidelijk werd dat een van de te behandelen procedures betrekking heeft op zogenoemde short stay-structuren en dat voor de inspecteur sprake is van een principiële zaak. Verzoeker merkt op dat de in de brief van de inspecteur aangevoerde bezwaren feitelijk onjuist zijn en dat hij deze als onheus ervaart. Desalniettemin verzoekt hij om verschoning van verdere behandeling van deze zaken omdat hij eerder een artikel heeft geschreven over short stay-structuren dat is gepubliceerd in het fiscale tijdschrift [naam1] ( [naam1] [nummer1] ) in de rubriek “ [naam2] ”, waarin hij met betrekking tot deze problematiek een uitgesproken standpunt heeft ingenomen. Daardoor kan volgens verzoeker de schijn van vooringenomenheid zijn gewekt.
2.2.
De kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht kan elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten en omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.3.
Vooropgesteld wordt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.4.
Volgens aanbeveling 4 van de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak, gepubliceerd op rechtspraak.nl (hierna: de Leidraad), die op grond van aanbeveling 17 van de Leidraad ook op de rechter- en raadsheerplaatsvervanger van toepassing is, zorgt de rechter ervoor geen zaken te behandelen waarbij hij, uit hoofde van een nevenfunctie, zodanig betrokken is dat zijn rechterlijke onpartijdigheid ter discussie zou kunnen komen te staan. De toelichting op deze aanbeveling vermeldt dat de rechter ervoor dient te waken dat een nevenfunctie, voormalige nevenfunctie of andere activiteit tot belangenverstrengeling of schijn van belangenverstrengeling kan leiden (Rechterscode NVvR 2011) en dat het in eerste instantie de rechter zelf is die dient te beoordelen of zijn onpartijdigheid in een concrete zaak door zijn nevenfunctie ter discussie kan komen te staan.
2.5.
Hoewel van een directe betrokkenheid bij de te behandelen zaken geen sprake is, heeft verzoeker zich publiekelijk uitgelaten over de aan de orde zijnde materie en aldus zijn persoonlijke opvattingen kenbaar gemaakt, blijkbaar op zodanig specifieke wijze dat de schijn van vooringenomenheid kan worden gewekt. In aanmerking genomen dat het in eerste instantie de rechter zelf is die hierin een afweging moet maken, bestaat er in dit geval naar het oordeel van de kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken een gerechtvaardigde grond voor het verschoningsverzoek. De kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken laat de juistheid van de door de inspecteur aangevoerde gronden in het midden, nu zijn argumenten niet aan het verzoek ten grondslag liggen en verzoeker deze bovendien heeft weersproken. Het verzoek zal worden toegewezen.

3.De beslissing

De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken:
– wijst het door mr. R.A. Wolf gedane verzoek tot verschoning toe, en
– bepaalt dat de procedure in de bodemzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het verschoningsverzoek door een kamer van dit Hof waarvan mr. R.A. Wolf geen deel uitmaakt.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. P.A.H. Lemaire en mr. F.J. de Vries, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.
(E.D. Postema) (R. den Ouden)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).