ECLI:NL:GHARL:2025:2135

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
24/595
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges voor watervergunning en opbrengstlimiet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van Waterschap Rivierenland tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 2 februari 2024 de aanslag leges van € 50.000, opgelegd aan belanghebbende B.V. voor een watervergunning, vernietigd. De heffingsambtenaar had de aanslag gehandhaafd, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de opbrengstlimiet, zoals bedoeld in artikel 115, lid 3 van de Waterschapswet, niet was overschreden. De rechtbank verklaarde de legesverordening onverbindend en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verbindendheid van de legesverordening opnieuw beoordeeld. De heffingsambtenaar betoogde dat de opbrengstlimiet niet was overschreden en bracht hiervoor nadere stukken in. Belanghebbende gaf aan dat de onderbouwing van de heffingsambtenaar aantoont dat de opbrengstlimiet niet is overschreden, waardoor haar eerdere bezwaren niet meer aan de orde zijn. Het Hof oordeelde dat de aanslag correct was opgelegd volgens de legesverordening en dat het beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ongegrond was. De beslissingen van de rechtbank omtrent proceskosten en griffierecht werden in stand gelaten.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen over proceskosten en griffierecht, en verklaarde het beroep bij de rechtbank ongegrond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 april 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/595
uitspraakdatum: 8 april 2025
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaarvan
Waterschap Rivierenland(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 februari 2024, nummer ARN 22/5375, ECLI:NL:RBGEL:2024:607, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 27 juni 2022 een aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 50.000 in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag voor een watervergunning.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de aanslag vernietigd. Daarbij is beslist dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende de proceskosten (€ 1.185) en het griffierecht (€ 365) vergoedt.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben binnen de gestelde termijn van twee weken daarop niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een aanvraag ingediend voor een watervergunning op basis van de Keur Waterschap Rivierenland 2014 ter zake van een bouwplan dat voorzag in de sloop van een bestaand gebouw en de nieuwbouw van zorgappartementen in de beschermingszone van de primaire waterkering ter plaatse van [adres] te [plaats1] . De opgegeven bouwsom voor de werkzaamheden is € 2.000.000. Op 28 juni 2022 heeft het college van dijkgraaf en heemraden voor dit bouwplan de gevraagde vergunning verleend.
2.2.
Met dagtekening 27 juni 2022 heeft de heffingsambtenaar, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen uit de Legesverordening Waterschap Rivierenland 2022 (de legesverordening), de onderhavige aanslag aan belanghebbende opgelegd.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.
2.4.
De Rechtbank heeft het beroep hiertegen gegrond verklaard en zowel de uitspraak op bezwaar als de aanslag vernietigd. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar niet naar vermogen de door belanghebbende gezaaide twijfel over de ramingen weggenomen. Volgens de Rechtbank leidt dit ertoe dat niet kan worden vastgesteld dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. Op grond daarvan heeft de Rechtbank de Legesverordening onverbindend verklaard.

3.Geschil

In hoger beroep is de verbindendheid van de legesverordening in geschil en, in het bijzonder, of de opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 115, lid 3, van de Waterschapswet is overschreden.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 115, lid 3, van de Waterschapswet worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de opbrengstlimiet).
4.2.
In hoger beroep betoogt de heffingsambtenaar dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. Ter onderbouwing hiervan zijn posten uit de ramingen toegelicht en (nadere) stukken ingebracht.
4.3.
In reactie op het hogerberoepschrift van de heffingsambtenaar heeft belanghebbende laten weten dat daarmee is aangetoond dat de opbrengstlimiet niet is overschreden, zodat haar gronden van bezwaar en beroep niet langer aan de orde zijn. Die gronden van bezwaar en beroep hadden, blijkens het bezwaar- en beroepschrift, betrekking op de overschrijding van de opbrengstlimiet.
4.4.
Het Hof ziet geen aanleiding voor een ander oordeel en zal partijen hierin volgen. Overigens is niet in geschil dat de aanslag is opgelegd overeenkomstig de bepalingen uit de Legesverordening, zodat het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond is.
4.5.
In de omstandigheid dat de heffingsambtenaar pas in hoger beroep met zijn onderbouwing is gekomen, ziet het Hof aanleiding om de beslissingen van de Rechtbank omtrent de vergoeding van proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende in stand te laten.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Aangezien de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, wordt van de heffingsambtenaar geen griffierecht geheven. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het Hof geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.
De griffier, De raadsheer,
(H. de Jong) (V.F.R. Woeltjes)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.