ECLI:NL:GHARL:2025:2119

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.334.500/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming afspraken uit echtscheidingsconvenant betreffende draagplicht schuld, vergoeding van door de man betaalde rente en aflossing, afwijzing beroep op verrekening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de nakoming van afspraken uit een echtscheidingsconvenant tussen twee partijen die in 2015 zijn gescheiden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.M. Suurmeijer, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarin zijn vorderingen zijn afgewezen en die van de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J. Holmer, zijn toegewezen. De kern van het geschil betreft de draagplicht van een rekening-courantschuld bij de ABN AMRO bank, de vergoeding van door de man betaalde rente en de aflossing van deze schuld. De appellant heeft een bedrag van € 11.550,- gevorderd ter zake van de aflossing van de rekening-courantschuld en € 7.583,17 aan rente en kosten. De geïntimeerde heeft een tegenvordering ingesteld van € 3.907,50. Het hof heeft op 8 april 2025 geoordeeld dat de vordering van de appellant met betrekking tot de aflossing van de rekening-courantschuld wordt toegewezen tot een bedrag van € 10.550,- en dat de geïntimeerde de helft van de door de appellant betaalde rente, zijnde € 5.948,-, moet vergoeden. Het hof heeft het beroep van de appellant op verrekening afgewezen en de overige vorderingen van de geïntimeerde bekrachtigd. De uitspraak van de kantonrechter is gedeeltelijk vernietigd en de kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.334.500/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10057641
arrest van 8 april 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiser in conventie,
tevens verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.M. Suurmeijer te Stadskanaal,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie,
tevens eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Holmer te Leek.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 13 februari 2024 heeft op 6 februari 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd, na het opstellen van huwelijkse voorwaarden. Die huwelijkse voorwaarden zijn tijdens het huwelijk gewijzigd. Het huwelijk is ontbonden in 2015 door echtscheiding. In het kader van de echtscheiding zijn afspraken gemaakt, die zijn opgenomen in een echtscheidingsconvenant. Deze betreffen onder andere de draagplicht met betrekking tot een rekening-courantschuld bij de ABN AMRO bank. [appellant] heeft ten tijde van de verkoop van de woning het restant van die schuld ter hoogte van € 23.100,- afbetaald en wenst dat [geïntimeerde] de helft hiervan aan hem vergoedt, alsmede de door hem betaalde rente met betrekking tot die schuld. Daarnaast beroept hij zich op verrekening met betrekking tot de door de kantonrechter toegewezen vordering van [geïntimeerde] met de door hem betaalde kosten van rechtsbijstand. Tot slot betwist hij de door de kantonrechter toegewezen vordering van [geïntimeerde] voor kosten van de dakdekker.
2.2.
[appellant] heeft – voor zover hier van belang – bij de kantonrechter gevorderd (na wijziging van eis) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 11.550,- ter zake aflossing van het particulier rekening-courantkrediet bij de ABN AMRO Bank en tot betaling van € 7.583,17 ter zake rente en kosten van voornoemd rekening-courantkrediet. [geïntimeerde] heeft op haar beurt een tegenvordering ingesteld en – voor zover hier van belang – gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan haar van € 3.907,50.
2.3.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. In hoger beroep vordert [appellant] het vonnis van de kantonrechter te vernietigen en de vorderingen van de man bij de kantonrechter alsnog toe te wijzen en de vorderingen van de vrouw bij de kantonrechter alsnog af te wijzen.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1.
Het hof zal oordelen dat de vordering van [appellant] met betrekking tot de aflossing van de rekening-courantschuld wordt toegewezen tot een bedrag van € 10.550,-. Daarnaast moet [geïntimeerde] aan [appellant] de helft van de door hem betaalde rente, hetgeen neerkomt op € 5.948,-, vergoeden. Het hof zal het beroep van [appellant] op verrekening afwijzen. Voor het overige laat het hof het vonnis van de kantonrechter in stand. De beslissing van het hof wordt hierna uitgelegd. Daarbij gaat het hof uit van de volgende feiten.
De feiten
3.2.
Partijen zijn gehuwd na het aangaan van huwelijkse voorwaarden, met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Daarnaast is opgenomen dat als het huwelijk eindigt door echtscheiding of overlijden en bij scheiding van tafel en bed er dient te worden verrekend overeenkomstig het overeengekomen finaal verrekenbeding. Op 8 april 2015, vlak voor de echtscheiding, zijn de huwelijkse voorwaarden gewijzigd, in die zin dat partijen een beperkte gemeenschap van goederen zijn overeengekomen, bestaande uit de voormalige echtelijke woning in Drouwenerzand met de daarop rustende hypothecaire geldlening bij de Bank of Scotland. Het huwelijk is [in] 2015 ontbonden door echtscheiding door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 juli 2015 in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
In het kader van de scheiding hebben [appellant] en [geïntimeerde] afspraken gemaakt, die zijn opgenomen in het door hen op 14 april 2015 ondertekend echtscheidingsconvenant, dat is gehecht aan de echtscheidingsbeschikking.
3.4.
In artikel 3 van het echtscheidingsconvenant is opgenomen:
“ 3.1 De vrouw is en blijft woonachtig in het noordelijk deel van de woning. De man is en blijft
woonachtig in het zuidelijk deel van de woning. De kinderen van partijen hebben hun kamers in
het midden van de woning.
3.2
De rente en aflossing verband houdende met de hypothecaire lening en overige lasten zoals
gemeentelijke belastingen, opstalverzekering, waterschapslasten, kosten gemeenschappelijk
onderhoud, worden door partijen bij helfte gedragen, waarbij zij beide zullen trachten het maximale fiscale voordeel te krijgen, dat ook bij helfte zal worden genoten.
3.3
De kosten van nutsvoorzieningen zullen door partijen worden gedragen in de verhouding 3/5 (vrouw) 2/5 (man), zolang de nutsvoorzieningen nog niet feitelijk gesplitst zijn.
3.4
Partijen hebben de voormalige echtelijke woning gesplitst tot twee woning onder één kap. Partijen zullen het ertoe leiden dat er ook in kadastrale zin sprake is van twee woningen. De kosten zullen zoveel mogelijk bij helfte worden gedragen. Na kadastrale splitsing zullen partijen het ertoe leiden dat de vrouw enig eigenaresse wordt van het noordelijk deel (b) en de man enig eigenaar van het zuidelijk deel (a). De kadastrale verdeling zal zo plaatsvinden dat de waarden van de woning en de bijbehorende grond nagenoeg dezelfde waarde heeft. De hypothecaire lening wordt zoveel mogelijk bij helfte gedeeld.”
3.5.
In artikel 4.2 van het echtscheidingsconvenant is – voor zover hier van belang – opgenomen:
“Partijen hebben de navolgende schulden:
  • Sygma finance doorlopend krediet € 32.000,-
  • Hypotheek [adres] € 341.960,-
  • ABN AMRO € 40.000,-
  • Interbank € 16.397,-
  • PGB € 12.000,-
die zij gezamenlijk ieder voor de helft zullen aflossen, volgens het hun bekende
aflossingsschema.”
3.6.
In 2016 is Sygma Finance van naam veranderd naar Qander Consumer Finance. In januari 2022 heeft [geïntimeerde] het restant van de schuld aan Qander (die toen circa € 6.000,- bedroeg) afbetaald.
3.7.
De voormalige echtelijke woning is na de scheiding – anders dan partijen hadden afgesproken – niet kadastraal gesplitst. Partijen zijn er wel blijven wonen, elk in een afzonderlijk deel van de woning. De woning is verkocht en op 1 april 2022 geleverd aan de koper. De hypothecaire geldlening is afgelost met de verkoopopbrengst en de overwaarde van € 79.784,59 is bij helfte verdeeld. [appellant] heeft zijn deel van de overwaarde ontvangen op de rekening-courantrekening bij ABN AMRO Bank met een debetstand van € 23.100,-, waarmee de debetstand was afgelost.
Inhoudelijke beoordeling
3.8.
Het hof constateert dat [appellant] geen grieven heeft gericht tegen de toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] van € 3.000,- ter zake de schuld bij Qander, zodat vaststaat dat hij dit bedrag aan [geïntimeerde] is verschuldigd.
3.9.
In dit hoger beroep zijn partijen verdeeld over (1) de vorderingen van [appellant] die betrekking hebben op de aflossing en de betaalde rente ter zake het rekening-courantkrediet bij de ABM AMRO Bank en (2) de vraag of [appellant] een tegenvordering heeft op [geïntimeerde] met betrekking tot door hem betaalde advocaatkosten waarmee hij de vordering van [geïntimeerde] wil verrekenen. Verder vindt [appellant] dat (3) de vordering van [geïntimeerde] ten bedrage van € 907,50 betreffende de door haar betaalde factuur van de dakdekker van € 1.815,- moet worden afgewezen. Het hof zal hierna deze geschilpunten in de genoemde volgorde bespreken.
(1)
De vordering met betrekking tot de rekening-courantschuld
3.10.
Het hof constateert dat partijen het erover eens zijn dat uit het echtscheidingsconvenant volgt dat zij elk voor de helft draagplichtig zijn voor de rekeningcourantschuld bij de ABN AMRO Bank ter hoogte van € 40.000,-. [geïntimeerde] heeft ter zitting erkend dat zij het echtscheidingsconvenant met deze afspraak, die betrekking heeft op de interne verrekenplicht, heeft ondertekend.
Aflossing
3.11.
[geïntimeerde] heeft ter zitting erkend dat partijen na hun scheiding zijn begonnen met de aflossing van de schulden bij Qander (€ 250,- per maand) en Interbank (€ 400,- per maand). [appellant] heeft maandelijks een door hem opgesteld overzicht aan [geïntimeerde] gegeven, waarop verschillende lasten stonden die partijen gezamenlijk droegen. [geïntimeerde] heeft vervolgens overeenkomstig dat overzicht een bedrag aan [appellant] betaald. Op dat overzicht stond lang een bedrag van in totaal € 650,- met de vermelding Qander en Interbank of de vermelding leningen. Dit bedrag komt overeen met het totaal aan maandelijkse aflossingen van € 650,- op de schulden bij Qander (€ 250,- per maand) en Interbank (€ 400,- per maand). Deze maandelijkse aflossingen stemmen ook overeen met de overgelegde aflossingsoverzichten van Qander en Interbank. Hieruit leidt het hof af dat de maandelijks door [geïntimeerde] aan [appellant] betaalde € 325,- niet de aflossing op de rekening-courantschuld bij de ABN AMRO Bank betrof. Vanaf het overzicht van januari 2020, dat ziet op de lasten van de maand december 2019, stond een bedrag van € 700,- met de vermelding ABN AMRO op de door [appellant] aan [geïntimeerde] verstrekte overzichten. Hieruit blijkt dat vanaf december 2019 is begonnen met de maandelijkse aflossing van € 700,- op de rekening-courantschuld, waarvan [geïntimeerde] € 350,- aan [appellant] betaalde. Ter zitting heeft [geïntimeerde] erkend dat zij toen is begonnen met de aflossing van de ABN AMRO-schuld. Het hof stelt vast dat er op deze wijze in totaal 27 keer een bedrag van € 350,- door [appellant] bij [geïntimeerde] in rekening is gebracht. Partijen zijn het erover eens dat [geïntimeerde] overeenkomstig de overzichten van [appellant] heeft betaald en dat zij geen achterstand in de betalingen meer heeft opgelopen. Dat betekent dat [geïntimeerde] van haar deel van de schuld bij de ABN AMRO Bank ten bedrage van € 20.000,- in totaal 27 x € 350,- = € 9.450,- heeft voldaan. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk dat [geïntimeerde] buiten deze € 9.450,- meer aan [appellant] heeft betaald ter zake de aflossing van de rekening-courantschuld. Daarom is zij nog een bedrag van € 20.000,- minus € 9.450,- = € 10.550,- aan [appellant] verschuldigd en geen € 11.550,- zoals [appellant] heeft gevorderd. Het hof zal dan ook de vordering van [appellant] ter zake de aflossing van de rekening-courantschuld tot een bedrag van € 10.550,- toewijzen en voor het overige afwijzen.
Rente
3.12.
Naast de aflossing heeft [appellant] de helft van de door hem betaalde rente (€ 14.956,-) met betrekking tot de rekening-courantschuld gevorderd van [geïntimeerde] . Dit komt neer op een bedrag van € 7.478,-. [geïntimeerde] heeft het uitgangspunt van [appellant] van het genoemde rentebedrag van € 14.956,- niet betwist. Wel heeft zij aangevoerd dat [appellant] bij de door hem opgestelde maandelijkse overzichten ook rente heeft opgevoerd en dat zij die door [appellant] op de overzichten opgevoerde rente aan hem heeft betaald. Dit is door [appellant] niet weersproken. De advocaat van [appellant] heeft ter zitting voorgerekend dat [appellant] naar aanleiding van de maandelijkse overzichten tussen september 2022 en juli 2021 11 x € 180,- aan rente heeft berekend, waarvan [geïntimeerde] de helft heeft voldaan. Van augustus 2021 tot en met december 2021 was vijf maanden x € 150,- rente vermeld op het overzicht, waarvan [geïntimeerde] de helft heeft voldaan. In januari 2022 1 x € 120,- en in februari en maart 2022 2 x € 105,-, waarvoor ook geldt dat [geïntimeerde] de helft heeft voldaan. Hij komt dan uit op een bedrag van totaal € 3.060,- dat op de overzichten is vermeld als rente. Uitgaande van een 50/50 verdeling zou [geïntimeerde] , aldus de advocaat van [appellant] , een bedrag van € 1.530,- feitelijk aan rente hebben betaald. Als dit bedrag in mindering wordt gebracht op € 7.478,- resteert een bedrag van € 5.948,- aan rente door [geïntimeerde] aan [appellant] te betalen. [geïntimeerde] heeft deze redenering van [appellant] niet betwist, zodat het hof de vordering van [appellant] in zoverre zal toewijzen.
(2)
Verrekening van de vorderingen van [geïntimeerde] met door [appellant] betaalde kosten voor rechtsbijstand
3.13.
De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.907,50 aan [geïntimeerde] als zijn bijdrage in de door haar betaalde aflossing van € 6.000,- op de schuld bij Qander en de kosten van de dakdekker van € 1.815,-. [appellant] stelt dat hij een tegenvordering heeft op [geïntimeerde] vanwege de door hem betaalde kosten voor rechtsbijstand voor [geïntimeerde] in de procedure met betrekking tot de rekening en verantwoording bij de kantonrechter die betrekking had op een van hun pleegdochters en vanwege gevoerd verweer tegen die pleegdochter in een procedure in hoger beroep bij het hof. De totale kosten voor rechtsbijstand in die procedures bedroegen € 7.023,09 en de helft daarvan (€ 3.511,54) komt voor rekening van [geïntimeerde] , aldus [appellant] . [appellant] wenst dit bedrag te verrekenen met de door de kantonrechter toegewezen vorderingen van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] betwist de opeisbaarheid van de vordering van [appellant] en voert aan dat zij noch aan mr. Noorman, noch aan mr. Schuring opdracht heeft gegeven om haar in de procedures tegen de pleegdochter te vertegenwoordigen. Zij is ook niet betrokken bij de schikking die in hoger beroep is getroffen.
3.14.
Het hof constateert dat [appellant] heeft gesteld dat de procedure bij de kantonrechter is gevoerd naar aanleiding van de door hem ook namens [geïntimeerde] afgelegde rekening en verantwoording. [appellant] heeft facturen van mr. Noorman en mr. Schuring overgelegd, maar geen stukken waaruit blijkt dat [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven om haar in rechte te vertegenwoordigen in het kader van de rekening en verantwoording. Het hof constateert dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven om haar te vertegenwoordigen in de procedure waar de proceskosten betrekking op hebben. Ook is onduidelijk gebleven of de proceskosten betrekking hebben op rechtshulp in het kader van rekening en verantwoording of dat de pleegdochter een procedure aanhangig heeft gemaakt tegen [appellant] en/of [geïntimeerde] .
Al met al is het hof in het kader van dit hoger beroep van oordeel dat het beroep op de vordering waarvan verrekening wordt gevraagd niet op eenvoudige wijze is vast te stellen (art. 6:136 Burgerlijk Wetboek), zodat het hof het beroep van [appellant] op verrekening zal afwijzen.
(3)
Factuur van de dakdekker
3.15.
Ter zitting bij het hof is duidelijk geworden dat [geïntimeerde] de dakdekker heeft ingeschakeld omdat er sprake was van lekkage in de keuken in het woongedeelte van [appellant] . Hoewel [appellant] heeft aangevoerd dat de dakdekker in overleg met hem had moeten worden ingeschakeld, heeft hij op de zitting verklaard dat er bij een bepaalde windrichting en windhevigheid water in de keuken kwam en dat hij eigenlijk ook vindt dat hij de helft van de rekening zou moeten betalen. Gelet hierop en gezien het feit dat de kosten van de dakdekker onderhoudskosten van de (destijds) gemeenschappelijke woning betreffen, is het hof van oordeel dat de helft van de kosten van de dakdekker voor rekening komt van [appellant] . Dit komt neer op een bedrag van € 907,50. Daarom zal het hof de beslissing van de kantonrechter op dit punt bekrachtigen.
De conclusie
3.16.
Het hoger beroep slaagt ten dele in die zin dat [geïntimeerde] aan [appellant] het bedrag van in totaal € 10.550,- + € 5.948,- = 16.498,- moet betalen. Het hof zal de vordering van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen om aan hem terug te betalen wat zij op grond van het vonnis van de rechtbank heeft ontvangen, afwijzen, evenals zijn beroep op verrekening. Voor het overige zal het hof de uitspraak van de kantonrechter bekrachtigen.
3.17.
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (partijen zijn gewezen echtgenoten en het geschil vloeit voort uit hun echtscheiding).
3.18.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 augustus 2023, voor zover het de beslissing in conventie onder 6.1 van het dictum betreft, en beslist in zoverre als volgt:
4.2.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 16.498,- aan [appellant] als vergoeding van de door hem ten behoeve van haar betaalde aflossing en rente met betrekking tot het rekening-courantkrediet bij de ABN AMRO bank;
4.3.
bekrachtigd het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 augustus 2023, voor zover het de beslissing in reconventie in het dictum onder 6.2 betreft;
4.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het hoger beroep;
4.5.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Coster, Z.J. Oosting en A.P. de Jong-de Goede, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.