ECLI:NL:GHARL:2025:2112

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
21-001832-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van de opgelegde straf in een hennepteelt en diefstal van elektriciteit zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2022. De verdachte, geboren in 1974 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist, maar kwam tot de conclusie dat de opgelegde straf te zwaar was. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten en diefstal van elektriciteit, wat ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en de maatschappij.

Bij het bepalen van de straf heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als huisvader en de financiële problemen van zijn gezin. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Dit heeft geleid tot een vermindering van de straf. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf vastgesteld op tien maanden, met aftrek van het voorarrest. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat de schade door de verdachte was veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001832-22
Uitspraak d.d.: 7 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2022 met parketnummer 18-850073-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
zonder bekende vaste woon- of verplaatsplaats in Nederland,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- vernietiging van het vonnis;
- veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf van negen maanden, en
- het niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij in haar vordering.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. L. de Leon, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 19 april 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, kortgezegd: het medeplegen van hennepteelt (feiten 1 en 3) en diefstal van elektriciteit (feiten 2 en 4), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden en op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis – met aanvulling van gronden – bevestigen behalve voor zover het betreft de (duur van de) opgelegde straf. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met (een) andere(n) opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennepplanten en diefstal van elektriciteit. Samen met een medeverdachte (die als financier fungeerde) heeft de verdachte – tenminste – op twee locaties grootschalige kwekerijen opgezet en geëxploiteerd.
Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. De hennepteelt is niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar, maar ook omdat de handel in hennep, vanwege de grote winsten die daarmee worden gemaakt, allerlei andere vormen van criminaliteit in de hand werkt.
De rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting bij een hennepkwekerij met tussen de vijfhonderd en duizend hennepplanten gaan als uitgangspunt bij first offenders uit van oplegging van een taakstraf van honderdtachtig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. In strafverzwarende zin geldt voor de verdachte dat sprake was van een professioneel samenwerkingsverband, van meerdere kwekerijen van een grote omvang en hennepteelt over een langere periode. Dit maakt dat in beginsel niet kan worden volstaan met de oplegging van een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het opleggen van de straf heeft het hof ook gelet op het strafblad van de verdachte van 17 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van andersoortige strafbare feiten. Gelet op de ouderdom van deze veroordelingen wegen deze slechts in beperkte mate in het nadeel van de verdachte mee.
Verder neemt het hof in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die blijken uit het reclasseringsadvies van 13 maart 2025 en ter zitting naar voren zijn gebracht. De verdachte woont met zijn gezin in [land] en is daar naar eigen zeggen huisvader. Het gezin woont afgelegen en is voor het vervoer afhankelijk van de verdachte. Ook zijn er schulden.
Alles afwegend acht het hof in deze zaak in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om af te zien van het opleggen van een gevangenisstraf.
Het hof constateert dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Ter zake van het aan de verdachte tenlastegelegde feit is hij op 16 januari 2018 voor het eerst verhoord. Vervolgens heeft de rechtbank op 19 april 2022 vonnis gewezen. De redelijke termijn in eerste aanleg is daarmee met twee jaren en drie maanden overschreden. Het hoger beroep is door de verdachte op 2 mei 2022 ingesteld. Het arrest van het hof wordt uitgesproken op 7 april 2025. Daarmee is in hoger beroep eveneens sprake van een forse schending van de redelijke termijn, ditmaal met elf maanden. Het hof verdisconteert deze overschrijdingen in de op te leggen straf en legt de verdachte in plaats van voornoemde straf een gevangenisstraf op voor de duur van tien maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Benadeelde partij [benadeelde]

Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het onder 1, 2, 3 en/of 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering tot schadevergoeding niet worden ontvangen.
Het hof veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 7 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.