ECLI:NL:GHARL:2025:2111

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
21-001849-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van de opgelegde straf in een hennepteeltzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2022. De verdachte, geboren te [geboortedatum] en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het medeplegen van hennepteelt en het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep. In hoger beroep heeft de verdachte de vernietiging van het vonnis en vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist. Het hof bevestigde het vonnis, met uitzondering van de opgelegde straf, en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van het voorarrest. Het hof overwoog dat de verdachte als medepleger van de hennepteelt kan worden aangemerkt, gezien zijn rol en betrokkenheid bij de hennepkwekerij. De verdachte had een essentiële rol als beheerder/bewaker van de kwekerij en was op de hoogte van de hennepteelt. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn langdurige betrokkenheid bij de zaak en zijn financiële situatie. Daarnaast werd vastgesteld dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in zowel eerste aanleg als in hoger beroep, wat leidde tot een lagere straf. Het hof gelastte ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001849-22
Uitspraak d.d.: 7 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 april 2022 met parketnummer 18-850075-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
- vernietiging van het vonnis;
- veroordeling van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde;
- oplegging van een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en
- het niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij in haar vordering.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.H. Wormmeester, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 19 april 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het ten laste gelegde, kortgezegd: het medeplegen van hennepteelt en het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de teruggave aan verdachte van het bij hem in beslag genomen geldbedrag gelast.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis – met aanvulling van gronden – bevestigen behalve voor zover het betreft de opgelegde straf. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Aanvullende bewijsoverweging

Ter zitting in hoger beroep is door de verdediging (opnieuw) vrijspraak bepleit. In dit kader is aangevoerd dat de rol van de verdachte moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid en niet als medeplegen. Daarnaast is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid van 25,672 gram hennep aanwezig heeft gehad.
In aanvulling op de overweging van de rechtbank overweegt het hof als volgt.
Het huurcontract van de woning en landbouwschuur aan de [pleegplaats 3] stond met ingang van 17 oktober 2016 (voor onbepaalde tijd) op naam van de verdachte. Ook het elektriciteitscontract stond op zijn naam.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de woning verbleef en dat hij over sleutels van de woning en de schuur beschikte. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep ook bevestigd dat hij vanaf een bepaald moment wist dat er hennep werd geteeld in de schuur en dat hij ook wist dat er in de woning hennep lag.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof is van oordeel dat de verdachte als medepleger van de hennepteelt kan worden aangemerkt omdat:
  • de verdachte als bewoner de beheerder/bewaker van de hennepkwekerij was. De verdachte beschikte niet alleen over sleutels van de woning, maar ook over een sleutel van de schuur waarin de hennepkwekerij werd geëxploiteerd;
  • in de schuur een grootschalige hennepkwekerij is aangetroffen waar – zoals is overwogen door de rechtbank – ook anderen bij betrokken waren;
  • de verdachte als er geoogst zou worden geld zou krijgen (‘beuren’) van de medeverdachte [medeverdachte 2] en/of medeverdachte [medeverdachte 1] ;
  • de verdachte in opdracht van de medeverdachte [medeverdachte 1] geld heeft gegeven aan de getuige [getuige] voor het schoonmaken en repareren van hennepmachines.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte niet alleen wist dat er een hennepkwekerij werd geëxploiteerd in zijn schuur, maar dat hij aan die exploitatie ook een bijdrage heeft geleverd van zodanig gewicht dat kan worden gesproken van medeplegen van hennepteelt.
Voor wat betreft het opzettelijk aanwezig hebben van in totaal ruim 25 kilogram hennep sluit het hof zich aan bij de overweging van de rechtbank.
Het verweer tot vrijspraak wordt verworpen.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met (een) andere(n) opzettelijk telen van 1.560 hennepplanten en het opzettelijk aanwezig hebben van ruim 25 kilogram hennep. In de schuur bij de boerderij waar de verdachte woonde was niet alleen een grootschalige kwekerij gevestigd; de woning van de verdachte werd ook gebruikt als verzamelpunt van hennep afkomstig uit andere kwekerijen.
Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. De hennepteelt is niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar, maar ook omdat de handel in hennep, vanwege de grote winsten die daarmee worden gemaakt, allerlei andere vormen van criminaliteit in de hand werkt.
De rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting bij een hennepkwekerij met tussen de vijfhonderd en duizend hennepplanten gaan als uitgangspunt bij first offenders uit van oplegging van een taakstraf van honderdtachtig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Voor het aanwezig hebben van tien tot vijfentwintig kilogram hennep wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
In het kader van de straftoemeting is verder van belang dat de verdachte als beheerder/bewaker weliswaar een voor de exploitatie van de kwekerij essentiële en substantiële rol vervulde, maar dat deze rol niet van gelijke aard en omvang is als de meer prominente rol bij de hennepteelt van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Bij het opleggen van de straf heeft het hof ook gelet op het strafblad van de verdachte van 17 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Verder neemt het hof in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ter zitting in hoger beroep is naar voren gebracht dat de verdachte al acht jaren met deze zaak boven zijn hoofd leeft en dat dit voor hem en zijn naaste omgeving zeer belastend is. De verdachte heeft geen woning, geen inkomen en hoge schulden.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht in deze zaak oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van in beginsel vijf maanden passend en geboden.
Het hof constateert dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Ter zake van het aan de verdachte tenlastegelegde feit is hij op respectievelijk 16 mei 2017 en 3 april 2018 voor het eerst verhoord. Vervolgens heeft de rechtbank op 19 april 2022 vonnis gewezen. De redelijke termijn in eerste aanleg is daarmee met twee jaren en elf maanden overschreden. Vervolgens heeft de verdachte op 29 april 2022 hoger beroep ingesteld. Het arrest van het hof wordt uitgesproken op 7 april 2025. Daarmee is in hoger beroep eveneens sprake van een forse schending van de redelijke termijn, ditmaal met bijna elf maanden. Het hof verdisconteert deze overschrijdingen in de op te leggen straf en legt de verdachte in plaats van voornoemde straf een gevangenisstraf op voor de duur van drie maanden.

Beslag

Het hof gelast de teruggave aan de verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, geldbedrag van € 130,33.

Benadeelde partij [benadeelde]

Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering tot schadevergoeding niet worden ontvangen.
Het hof veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 130,33.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 7 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.