Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende verzoeken van de moeder om voorlopige voorzieningen en de benoeming van een bijzondere curator. De moeder, wonende in Zwitserland, verzocht om een voorlopige voorziening met betrekking tot de zorgregeling voor haar kinderen, die bij de vader in Nederland verblijven. De vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende spoedeisend belang had bij haar verzoek, aangezien er al afspraken waren gemaakt over de zorgregeling en de zitting in de hoofdzaak gepland stond voor 27 maart 2025. Het hof wees het verzoek van de moeder tot voorlopige voorziening af.
Daarnaast verzocht de moeder om de benoeming van een bijzondere curator om de belangen van de kinderen te behartigen. Het hof oordeelde dat de moeder de noodzaak voor deze benoeming onvoldoende had onderbouwd. De stellingen van de moeder over geestelijke mishandeling door de vader werden niet voldoende onderbouwd, en het hof concludeerde dat er geen strijd was tussen de belangen van de ouders en die van de kinderen die een benoeming van een bijzondere curator rechtvaardigde. Ook dit verzoek werd afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.