ECLI:NL:GHARL:2025:2070

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.349.425
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarige tot meerderjarigheid met nadruk op noodzakelijke hulp en begeleiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De vader van [de minderjarige] heeft hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 24 september 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd tot 3 juni 2025, de datum waarop [de minderjarige] meerderjarig wordt. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat [de minderjarige] per direct bij hem kan terugkeren, met de nodige begeleiding en ondersteuning. Het hof heeft in zijn overwegingen de noodzaak van professionele hulp en begeleiding benadrukt, zowel voor [de minderjarige] als voor de vader, om een succesvolle overgang naar een woonsituatie bij de vader te waarborgen. Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige] behoefte heeft aan begeleiding en dat er een stappenplan moet worden opgesteld om de overgang naar het wonen bij de vader zo soepel mogelijk te laten verlopen. De GI heeft aangegeven dat zij de resterende periode tot de meerderjarigheid van [de minderjarige] wil gebruiken om deze begeleiding te organiseren. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. Het verzoek van de vader om correctie van onjuiste informatie in rapportages is afgewezen, omdat dit niet ter beoordeling stond in deze procedure. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige en met het oog op haar ontwikkeling en welzijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.349.425
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 579094)
beschikking van 8 april 2025
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.C. Sneper,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd in Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 december 2024;
- de brief van de GI van 5 maart 2025;
- een journaalbericht van 5 maart 2025 mr. Sneper met producties.
2.2
Op 3 maart 2025 heeft de hierna nader te noemen [de minderjarige] met mr. H. Phaff, raadsheer en lid van de meervoudige kamer van dit hof in deze procedure, gesproken over haar uithuisplaatsing.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers namens de GI;
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder ook: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2007 in [plaats1] . De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Sinds 6 november 2007 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd. De GI voert de ondertoezichtstelling uit.
3.3
[de minderjarige] verblijft met een machtiging tot uithuisplaatsing bij [naam1] in [plaats2] (een accommodatie jeugdhulpaanbieder) sinds 6 november 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 3 juni 2025 (datum waarop [de minderjarige] meerderjarig wordt).
4.2
De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en komt in hoger beroep van de beschikking. De vader verzoekt het hof:
I. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover dat het deel van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft;
II. te bepalen dat [de minderjarige] zonder verder uitstel per direct terugkeert naar haar vader, waarbij de voorwaarden binnen de ondertoezichtstelling worden bepaald en waarbij de GI verantwoordelijk is voor het opzetten van passende begeleiding en waarborging van een veilige thuisplaatsing;
III. te waarborgen dat de rechten van de vader en [de minderjarige] op een eerlijke procedure worden gerespecteerd, met correctie van onjuist informatie in de rapportages die mogelijk hebben bijdragen aan het bestreden besluit.
4.3
De GI is er zeker van dat [de minderjarige] als ze achttien wordt, zich bij de vader zal melden om bij hem te komen wonen. De GI wil de resterende periode van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 3 juni 2025 gebruiken om [de minderjarige] daarbij te begeleiden en ondersteuning voor [de minderjarige] en de vader (ook nadat [de minderjarige] achttien jaar is geworden) te organiseren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
In het gesprek op 3 maart 2025 heeft [de minderjarige] verteld dat ze graag bij haar vader wil gaan wonen en dat ze daar al lang mee bezig is. Het is volgens haar verstandig om daarbij een coach voor haar in te zetten, omdat het niet altijd makkelijk gaat tussen haar en haar vader. Deze coach kan haar verder ook begeleiden en helpen bij onder meer het opruimen van haar kamer en het zoeken van een baan.
5.3
De vader heeft toegelicht dat hij de afgelopen jaren altijd heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Het afgelopen jaar werd duidelijk dat de wens van [de minderjarige] om bij hem te komen wonen heel sterk is. Daarom is bij de procedure bij de kinderrechter afgesproken met de jeugdbeschermer dat er een plan zou worden gemaakt om daar naartoe te werken.
De vader stelt dat er na de bestreden beschikking in zijn beleving geen stappen door de jeugdbeschermer werden gezet. Hij heeft zich daarom zelf tot de gemeente gewend met het verzoek om hulp. Dit verzoek heeft de gemeente afgewezen, omdat het volgens de gemeente daarvoor nog te vroeg was.
Vervolgens kwam de jeugdbeschermer met de mededeling dat hij vermoedde dat het vanwege de problematiek bij [de minderjarige] misschien toch niet haalbaar is dat zij bij de vader komt wonen. Daarom vroeg de jeugdbeschermer aan hem of hij [de minderjarige] wilde gaan uitleggen dat het niet mogelijk is dat zij bij hem komt wonen. Hij wilde hier echter niet in meegaan en de jeugdbeschermer forceerde de situatie. De andere hulpverleners trokken zich volgens de vader terug. [de minderjarige] was hierbij aanwezig en de situatie heeft een flinke negatieve weerslag op [de minderjarige] gehad. De motivatie viel weg bij haar, ze wilde enige maanden niet meer naar school en ze was erg boos op hem als vader.
Er is geprobeerd om [de minderjarige] weer te motiveren en het logeren bij hem te gaan opbouwen en uitbreiden, maar daaraan wilde [de minderjarige] niet meer meewerken. [de minderjarige] heeft volgens de vader een sterke eigen wil ontwikkeld en veel structuur en begeleiding nodig. Hij verwacht dat hij makkelijk kan ingrijpen en straffen. De instelling waar [de minderjarige] nu verblijft kan dat niet omdat zij aan regels gebonden zijn. Hij wil nog steeds wel samenwerken met de jeugdbeschermer. Wat de vader betreft hoeft [de minderjarige] niet per direct bij hem te komen wonen, omdat daarbij hulp en begeleiding nodig is, maar er moet wel naar worden toegewerkt.
5.4
De jeugdbeschermer heeft toegelicht dat [de minderjarige] onvoldoende meewerkt aan therapie en hulpverlening. Zij geeft dan aan dat zij op haar achttiende toch bij haar vader gaat wonen. Dit zelfbepalende gedrag maakt dat de jeugdbeschermer vreest dat de kans groot is dat het wonen van [de minderjarige] bij haar vader verkeerd zal uitpakken. [de minderjarige] is volgens de jeugdbeschermer in haar ontwikkeling een stuk jonger dan haar leeftijdsgenoten en daarom bestaat ook het gevaar dat mensen daar misbruik van gaan maken.
De jeugdbeschermer heeft wel geprobeerd om hulp en ondersteuning voor [de minderjarige] en de vader in te schakelen maar het overleg bij de gemeente gaat erg moeizaam. De leerplichtambtenaar gaat nu proberen of hij bij de gemeente [de gemeente] inzet van ondersteuning voor [de minderjarige] en ook voor de vader van de grond kan krijgen. Een andere optie voor [de minderjarige] was begeleid wonen vanaf haar achttiende, aldus de jeugdbeschermer. In een overleg daarover heeft [de minderjarige] uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat zij dat niet wil en daarom wordt dit nu niet verder onderzocht. Indien de machtiging tot uithuisplaatsing voortduurt tot 3 juni 2025 dan moet zo snel mogelijk begonnen worden met de uitvoering van een plan om een overgang naar het wonen bij de vader zo goed mogelijk te laten verlopen.
5.5
De advocaat van de vader heeft nog gereageerd en toegelicht dat de vader de afgelopen periode minder vertrouwen in de GI heeft gekregen. De vader wil graag een gefaseerde plaatsing bij hem. Er moet zo snel mogelijk ambulante hulpverlening vanuit bijvoorbeeld [naam2] worden aangevraagd. De jeugdbeschermer had een dergelijke aanmelding al lang kunnen doen. Indien de jeugdbeschermer direct aan de slag gaat, dan is er nog een paar maanden gelegenheid om het proces te begeleiden. De advocaat wil zich hiervoor ook inzetten en wat druk uitoefenen bij de instanties die nodig zijn.
5.6
De raad adviseert de machtiging tot uithuisplaatsing voort te laten duren tot 3 juni 2025. Er moet zo snel mogelijk een stappenplan worden opgesteld en hulpverlening worden aangevraagd voor de overgang van [de minderjarige] van de locatie waar zij nu verblijft naar de vader, nu [de minderjarige] sowieso bij haar vader wil gaan wonen. De komende maanden kan dan nog worden bekeken tegen welke specifieke problemen [de minderjarige] en de vader aanlopen. Het is daarbij belangrijk dat de vader en de jeugdbeschermer dezelfde boodschap uitdragen naar [de minderjarige] . Dit vergroot de kans op acceptatie door [de minderjarige] .
5.7
Het hof is van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 3 juni 2025 voortduurt. De vader, [de minderjarige] en de jeugdbeschermer vinden het allen nodig dat [de minderjarige] , en liefst ook de vader, professionele hulp en begeleiding krijgt in de situatie dat [de minderjarige] bij de vader gaat wonen. Uit de stukken komt naar voren dat [de minderjarige] snel weerstand biedt en het moeilijk vindt om op een passende manier met haar emoties om te gaan. Zij is daarbij beïnvloedbaar, kan grenzen niet goed aangeven en kan grenzen van anderen niet goed inschatten. Zeer onlangs is [de minderjarige] nog een periode sterk uit evenwicht geweest door de hiervoor aangehaalde bespreking waarin werd aangegeven dat het misschien geen optie is voor [de minderjarige] om weer bij haar vader te gaan wonen. [de minderjarige] heeft vervolgens een tijd niet goed kunnen functioneren en haar schoolgang stagneerde. Voldoende duidelijk is ook voor het hof dat hulpverlening in een woonsituatie van [de minderjarige] bij haar vader noodzakelijk is. Gelet op de tijd die dringt, moet de benodigde begeleiding en ondersteuning voor [de minderjarige] en de vader met grote spoed door de jeugdbeschermer worden aangevraagd bij de instanties en de gemeente [de gemeente] .
De jeugdbeschermer heeft toegelicht dat wanneer de machtiging tot uithuisplaatsing wordt vernietigd voor de komende periode, het verblijf van [de minderjarige] bij [naam1] niet kan voortduren. Dat maakt dan dat een gefaseerde terugplaatsing waarbij [de minderjarige] steeds vaker en/of langer bij de vader kan verblijven, (zoals de vader en de jeugdbeschermer denken dat nodig is) niet kan worden uitgevoerd.
Het hof overweegt tot slot nog dat is gebleken dat [de minderjarige] een goed contact heeft met haar mentor bij [naam1] . Het is belangrijk dat deze mentor, totdat [de minderjarige] weer een begeleider of coach heeft toegewezen gekregen, als vertrouwenspersoon voor haar kan blijven fungeren.
Dit alles bij elkaar maakt dat het hoger beroep van de vader niet slaagt. De uithuisplaatsing berust op de wet en is naar het oordeel van het hof een proportionele maatregel die niet in strijd is met de richtlijnen en verdragen die de advocaat van de vader heeft aangehaald (waaronder het EVRM en het IVRK). De bestreden beschikking zal daarom door het hof worden bekrachtigd.
5.8
Het verzoek van de vader te waarborgen dat de rechten van de vader en [de minderjarige] op een eerlijke procedure worden gerespecteerd, met correctie van onjuist informatie in de rapportages die mogelijk hebben bijdragen aan de bestreden beschikking, zal het hof afwijzen. De overweging van de kinderrechter dat zij begrijpt dat het frustrerend is voor [de minderjarige] en de vader als incorrecte informatie over hun wordt opgenomen in verschillende rapportages, betreft een overweging in de beschikking van 22 september 2023 in plaats van een overweging in de bestreden beschikking. Deze overweging ligt daarom in deze procedure niet ter beoordeling voor (nog los van het antwoord op de vraag of het hof deze overweging in hoger beroep kan toetsen).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 september 2024 ten aanzien van de beslissing over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 3 juni 2025;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, H. Phaff en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier, en is op 8 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.