ECLI:NL:GHARL:2025:2060

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
21-005455-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met gewijzigde strafoplegging voor medeplichtigheid aan drugstransporten naar Noorwegen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplichtigheid aan twee drugstransporten naar Noorwegen, waarvoor de rechtbank een gevangenisstraf van vier maanden had opgelegd. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het heeft gekeken naar de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tijdens de zittingen op 21 januari, 27 januari en 4 april 2025 is het bewijs opnieuw gewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de feiten correct heeft vastgesteld, maar heeft besloten de straf te wijzigen van een gevangenisstraf naar een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Dit besluit is genomen in het licht van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar aanstaande gezinsuitbreiding en het feit dat zij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak bevestigt de eerdere veroordeling, maar past de straf aan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005455-22
Uitspraak d.d.: 4 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 november 2022 met parketnummer 18-113417-21 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 januari 2025, 27 januari 2025 en 4 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging;
  • veroordeling van verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 november 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis met hierna te melden aanvulling en verbetering van gronden bevestigen, behalve voor zover het de strafoplegging betreft. Ten aanzien van dit onderdeel komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
In de hoger beroepsprocedure is het procesdossier aangevuld met stukken. De raadsheer-commissaris heeft aanvullend onderzoek verricht in die zin dat (ook in een zaak van een medeverdachte) getuigen zijn gehoord. Een afschrift van de afgelegde getuigenverklaringen is bij het dossier gevoegd.

Aanvulling en verbetering van gronden

Algemene overweging met betrekking tot de bewijsoverwegingen in het vonnis van de rechtbank
De rechtbank heeft in haar vonnis uitgebreid overwegingen opgenomen over algemene bewijsmiddelen en bewijsmiddelen aangaande de tenlastegelegde feiten. Daarbij heeft de rechtbank telkens verwezen naar concreet aangeduide vindplaatsen in het dossier van de politie, verhoren ten overstaan van de rechter-commissaris en het onderzoek ter terechtzitting van de rechtbank. Het hof constateert dat de verdediging tegen de uitgebreide feitenvaststellingen door de rechtbank niets heeft ingebracht; zij heeft slechts bezwaar gemaakt tegen enkele door de rechtbank aan die feitenvaststelling verbonden conclusies. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank niet alleen uitgebreid, maar ook nauwkeurig te werk is gegaan. Afgezien van enkele hierna te noemen verbeteringen en aanvullingen kan het hof zich volledig vinden in de overwegingen van de rechtbank en het neemt die over.
Overwegingen met betrekking tot de tenlastegelegde feiten
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank uitgesproken bewezenverklaringen moeten worden bevestigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft bepleit dat concrete wetenschap van wat haar toenmalige partner precies zou gaan vervoeren onvoldoende naar voren komt uit het dossier, zodat wegens een gebrek aan dubbel opzet niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
De raadsman heeft bepleit dat op basis van het politieverhoor van 18 december 2020 niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist wat er vervoerd zou worden. Het verhoor lijkt een invuloefening te zijn waarbij wordt voorgesorteerd op het juiste antwoord. Verdachte heeft in het politieverhoor niet erkend op de hoogte te zijn van drugstransporten. Het zou ook om een geldtransport kunnen gaan.
Het oordeel van het hof
Aanvullende overweging omtrent wetenschap van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
Ten aanzien van feit 1; koerier [Medeverdachte G.J.]
Het hof is van oordeel dat de rechtbank is uitgegaan van juiste feitelijke vaststellingen. De hulp die verdachte heeft geboden is zodanig van aard dat hierin het opzet op medeplichtigheid zit ingebakken. Wat de opzet op het gronddelict betreft is van belang dat uit de inhoud van de chatberichten tussen haar en [Medeverdachte G.J.] volgt dat verdachte minst genomen wetenschap heeft gehad van het feit dat haar handelingen van belang waren voor het uitvoeren van het drugstransport. Uit de bewijsmiddelen van de rechtbank leidt het hof af dat verdachte contact heeft onderhouden, geld heeft overgemaakt terwijl [Medeverdachte G.J.] de auto in Noorwegen heeft overgedragen. Daarna heeft verdachte ook voortdurend contact onderhouden met [Medeverdachte G.J.] totdat hij de auto weer terug had. Er is vooraf, tijdens en na afloop van het drugstransport geld geïncasseerd, waarover was afgesproken dat dit hen beiden ten goede zou komen.
Met betrekking tot feit 2; koerier [Medeverdachte A.E. 1]
Het hof overweegt dat de rechtbank op juiste gronden verdachte strafbare betrokkenheid heeft vastgesteld. Door geldbedragen over te maken en te verstrekken aan de koerier [Medeverdachte A.E. 1] ten behoeve van de huurauto is er een aanmerkelijke kans dat deze een bepaald gevolg in het leven roept, te weten het behulpzaam zijn bij het medeplegen van een drugstransport. Op grond van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen volgt dat verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het overmaken van geldbedragen aan [Medeverdachte A.E. 1] bestemd was voor het plegen van een volgend drugstransport. Verdachte wist namelijk dat [Medeverdachte G.J.] met [Medeverdachte A.E. 1] in Duitsland was om een auto te huren. Voorafgaand het huren hadden verdachte en [Medeverdachte G.J.] al afgesproken om een ander te laten rijden, zodat de opbrengst kon worden gedeeld.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn stelling dat de verklaring van verdachte zoals door haar is afgelegd op 18 december 2020, anders moet worden gelezen dan de rechtbank heeft gedaan.
Nadere overweging omtrent feit 1
De raadsman heeft bepleit de verklaring van verdachte in het politieverhoor van 18 december 2020 op initiatief van de verbalisanten tot stand is gekomen.
In het derde politieverhoor van verdachte d.d. 18 december 2020, in aanwezigheid van raadsman mr. Logemann, heeft zij het navolgende verklaard:
O: [verdachte] uit onderzoek is gebleken dat jij:
  • Op de hoogte was dat [Medeverdachte G.J.] een transport heeft gedaan naar Oslo, Noorwegen
  • Dat jij [Medeverdachte G.J.] zijn koffer hebt ingepakt
  • Dat boekjes uit Zweden dan wel Noorwegen hebt gekocht voor hem zodat het zou lijken dat hij ging vissen.
  • Dat jij tijdens dit transport geld overmaakte naar [Medeverdachte G.J.] om de tolwegen, benzine en eten te kopen.
  • Dat jij wist dat hij 6k, duizend euro zou krijgen voor het transport.
  • Dat jij [Medeverdachte G.J.] bij zijn broer [Medeverdachte D.] hebt opgehaald nadat hij terug kwam van het transport uit Noorwegen.
  • Dat jij wist van de transporten van [Medeverdachte D.T.] en [Medeverdachte A.E. 2] , het meisje waar jij de naam niet van kende.
V: Wat heb je hierop te verklaren?
A: Dat ik dat wist. Dat dit klopt. Dat je dat goed hebt opgesomd. [1]
Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard:
Ik heb wel geweten dat [Medeverdachte G.J.] drugs ging vervoeren naar Noorwegen. Ik heb in ieder geval wel aangenomen dat het om drugs ging. Dat hij hiervoor een bedrag van€ 6.000
,-- zou ontvangen speelde wel mee dat ik aan nam dat het om drugs ging. Ik heb echter nooit geweten wat het exact was. [2]
Het hof constateert dat de verklaringen van verdachte ten overstaan van de politie duidelijk zijn en duiden dat verdachte wist dat er drugs werd vervoerd in de auto’s. De verklaring van verdachte tegenover de rechtbank bevestigt haar verklaring in het derde politieverhoor. De enkele omstandigheid dat verdachte niet wist om wat voor drugs het ging, is niet van belang voor de vraag of verdachte opzet had op de voorbereidingshandelingen en het gronddelict. Verdachte was op de hoogte dat de auto zou worden gebracht voor het transport. Op basis van de verklaringen van verdachte, in combinatie met de chatgesprekken tussen haar en [Medeverdachte G.J.] gedurende de reis naar Noorwegen op 26 augustus 2020, volgt dat verdachte wist waarvoor de auto zou worden gebruikt. Uit de chatgesprekken van 26 augustus 2020 leidt het hof af dat verdachte wist dat [Medeverdachte G.J.] iets zou gaan vervoeren. Verdachte zegt namelijk tegen [Medeverdachte G.J.] dat hij iets moet plannen waarom hij heen gaat, dat zij hoopt dat het laatste keer is dat [Medeverdachte G.J.] gaat, dat € 6.000,-- een flink bedrag is en dat ze in [plaats 1] gaat kijken voor een visboekje uit Zweden en Noorwegen. Het hof constateert dat verdachte in haar chatgesprek met [Medeverdachte G.J.] bezig is een alibi voor [Medeverdachte G.J.] te verschaffen, waardoor zij opzet heeft op haar eigen handelen. In datzelfde gesprek zegt [Medeverdachte G.J.] dat hij al heeft afgesproken één keer te zullen rijden, dat ze daarna anderen zullen sturen en dat ze dan gaan splitten. Hieruit volgt dat verdachte wist dat [Medeverdachte G.J.] iets zou gaan vervoeren. Naar algemene ervaringsregels was er een aanmerkelijke kans dat gegeven de omstandigheden, het om een drugstransport zou gaan. Verdachte heeft daarmee eveneens opzet gehad op het gronddelict.
De suggestie van de raadsman, dat de auto mogelijk voor een geldtransport zou worden gebracht, acht het hof gelet op de inhoud van de chatgesprekken en de context van de overige berichten, niet aannemelijk. Het hof verwerpt de bewijsverweren van de verdediging.
Verbetering van gronden
De rechtbank heeft op pagina 3 van het vonnis het volgende vastgesteld:
Nu meerdere personen dezelfde achternaam hebben worden de volgende personen met de voornaam aangeduid.
(..)
[Medeverdachte H.M.A.] wordt aangeduid met [Medeverdachte H.M.A.] . [3]
Het hof zal deze tekst verbeteren, met dien verstande dat het paginanummer van de voetnoot wordt gewijzigd:
Nu meerdere personen dezelfde achternaam hebben worden de volgende personen met de voornaam aangeduid.
(..)
[Medeverdachte H.M.A.] wordt aangeduid met [Medeverdachte H.M.A.] . [4]
De rechtbank heeft op pagina 5 van het vonnis, eerste alinea, het volgende vastgesteld:
(..) Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat de telefoon van [Medeverdachte D.] ( [telefoonnummer 1] ) op 26 augustus omstreeks 16:24 uur de zendmast aanstraalt bij [plaats 2] en op 26 augustus 2020 omstreeks 21:15 uur de zendmast bij [plaats 3] . In de tussenliggende periode wordt er geen gebruik gemaakt van zendmasten in Nederland. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon in gebruik bij [Medeverdachte I.M.] ( [telefoonnummer 2] ) blijkt dat zijn telefoon op 26 augustus omstreeks 16:22 uur de mast aanstraalt bij [plaats 2] en op 26 augustus 2020 omstreeks 21:12 uur de mast bij [plaats 4] en vervolgens om 21:14 uur bij [plaats 3] . In de tussenliggende periode wordt er geen gebruik gemaakt van zendmasten in Nederland. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van [Medeverdachte S.M.] ( [telefoonnummer 3] ) blijkt dat deze telefoon op 26 augustus 2020 om 15:36 uur de zendmast aanstraalt bij [plaats 5] . Op 26 augustus 2020 om 21:16 uur straalt dit telefoonnummer een zendmast aan welke staat in [plaats 6] . [5]
Het hof neemt deze alinea over en zal de verwijzing van de voetnoot wijzigen:
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat de telefoon van [Medeverdachte D.] ( [telefoonnummer 1] ) op 26 augustus omstreeks 16:24 uur de zendmast aanstraalt bij [plaats 2] en op 26 augustus 2020 omstreeks 21:15 uur de zendmast bij [plaats 3] . In de tussenliggende periode wordt er geen gebruik gemaakt van zendmasten in Nederland. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon in gebruik bij [Medeverdachte I.M.] ( [telefoonnummer 2] ) blijkt dat zijn telefoon op 26 augustus omstreeks 16:22 uur de mast aanstraalt bij [plaats 2] en op 26 augustus 2020 omstreeks 21:12 uur de mast bij [plaats 4] en vervolgens om 21:14 uur bij [plaats 3] . In de tussenliggende periode wordt er geen gebruik gemaakt van zendmasten in Nederland. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van [Medeverdachte S.M.] ( [telefoonnummer 3] ) blijkt dat deze telefoon op 26 augustus 2020 om 15:36 uur de zendmast aanstraalt bij [plaats 5] . Op 26 augustus 2020 om 21:16 uur straalt dit telefoonnummer een zendmast aan welke staat in [plaats 6] . [6]
Voorts heeft de rechtbank, onderaan pagina 17 en bovenaan pagina 18 van het vonnis, het navolgende overwogen:
Uit de bankgegevens van [Medeverdachte G.J.] blijkt dat hij op 28 augustus 2020 een betaling van 125,39 euro bij ATM Nokas Nydalen Oslo Noorwegen heeft gedaan. [7]
Het hof zal deze alinea overnemen en daarbij de verwijzing naar de voetnoot aanvullen:
Uit de bankgegevens van [Medeverdachte G.J.] blijkt dat hij op 28 augustus 2020 een betaling van 125,39 euro bij ATM Nokas Nydalen Oslo Noorwegen heeft gedaan. [8]
Daarna heeft de rechtbank op pagina 88 van het vonnis, in derde alinea het volgende vastgesteld:
[Medeverdachte G.J.] heeft ongeveer € 4.500,-- voor de rit ontvangen. Hij heeft dit geld van [Medeverdachte H.M.A.] ontvangen. Dit was minder dan hem was toegezegd. [Medeverdachte H.M.A.] vertelde hem dat dit was omdat de ontvangers in Noorwegen zeiden dat het spul niet goed was en dat de kronen nog omgewisseld moesten worden naar euro’s. [9] [Medeverdachte D.] heeft verklaard dat hij samen met [Medeverdachte G.J.] € 10.000,-- zou ontvangen. Dit bedrag zouden beiden delen. Uiteindelijk hebben ze minder ontvangen. [Medeverdachte H.M.A.] heeft hen dit geld gebracht. Ze hebben elke € 4.500,-- gehad. [10]
Het hof zal deze alinea verbeteren en daarbij de verwijzing naar de voetnoot aanpassen:
[Medeverdachte G.J.] heeft ongeveer € 4.500,-- voor de rit ontvangen. Hij heeft dit geld van [Medeverdachte H.M.A.] ontvangen. Dit was minder dan hem was toegezegd. [Medeverdachte H.M.A.] vertelde hem dat dit was omdat de ontvangers in Noorwegen zeiden dat het spul niet goed was en dat de kronen nog omgewisseld moesten worden naar euro’s. [11] [Medeverdachte D.] heeft verklaard dat hij samen met [Medeverdachte G.J.] € 10.000,-- zou ontvangen. Dit bedrag zouden beiden delen. Uiteindelijk hebben ze minder ontvangen. [Medeverdachte H.M.A.] heeft hun dit geld gebracht. Ze hebben elk € 4.500,-- gehad. [12]
De rechtbank heeft op pagina 13 en 14 van het vonnis, het volgende overwogen:
Op 5 oktober 2020 heeft [Medeverdachte G.J.] contact met [Medeverdachte H.M.A.] gehad en [Medeverdachte H.M.A.] vertelde dat ze de auto in Oslo niet open kregen, waardoor het langer duurde. [13]
Het hof zal deze zinsnede als volgt verbeteren:
Op 5 oktober 2020 heeft [Medeverdachte G.J.] contact met [Medeverdachte H.M.A.] gehad en [Medeverdachte H.M.A.] vertelde dat ze de auto in Oslo niet open kregen. [14]
De rechtbank heeft in haar vonnis op pagina 19 het volgende overwogen:
Op 24 oktober 2020 om 1:49 uur belde [Medeverdachte I.M.] ( [telefoonnummer 2] ) naar het nummer van [Medeverdachte M.V.] ( [telefoonnummer 4] ). [Medeverdachte I.M.] vroeg hem wat er aan de hand was. [Medeverdachte M.V.] zei dat er “wouten” voor de deur zijn en een auto over de kop wordt gehaald. Hij zei dat hij aan het persen is en beëindigde het gesprek. [15]
Het hof zal de tekst van de rechtbank overnemen, maar de verwijzing van de voetnoten als volgt aanpassen:
Op 24 oktober 2020 om 1:49 uur belde [Medeverdachte I.M.] ( [telefoonnummer 2] ) naar het nummer van [Medeverdachte M.V.] ( [telefoonnummer 4] ). [Medeverdachte I.M.] vroeg hem wat er aan de hand was. [Medeverdachte M.V.] zei dat er “wouten” voor de deur zijn en een auto over de kop wordt gehaald. Hij zei dat hij aan het persen is en beëindigde het gesprek. [16]
Vervolgens heeft de rechtbank op pagina 22 en 23 het volgende vastgesteld:
[Medeverdachte J.] wist dat in de vorige huurauto, de Ford Kuga, drugs waren verstopt. [17]
Het hof neemt de tekst over, maar zal de verwijzing van de voetnoot als volgt aanpassen:
[Medeverdachte J.] wist dat in de vorige huurauto, de Ford Kuga, drugs waren verstopt. [18]
Vervolgens heeft de rechtbank op pagina 23 en 24 het navolgende overwogen:
Het nettogewicht van de beige blokken en het poeder was 7.012,6 gram met een indicatie voor een mengsel van coffeïne en paracetamol. [19]
Het hof zal de tekst overnemen, maar daarbij de verwijzing verbeteren:
Het nettogewicht van de beige blokken en het poeder was 7.012,6 gram met een indicatie voor een mengsel van coffeïne en paracetamol. [20]
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof kan zich vinden in de navolgende strafmaatoverwegingen van de rechtbank. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Waar ‘de rechtbank’ staat, dient ‘het hof’ te worden gelezen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan twee drugstransporten naar Noorwegen. Haar toenmalige partner was de koerier van het eerste drugstransport; zij, verdachte, is behulpzaam geweest bij dit transport door zijn koffer te pakken, heeft aan een alibi voor hem meegewerkt voor het geval dat hij werd aangehouden en tijdens het transport heeft ze geld overgemaakt voor tanken, tolwegen, eten en dergelijke. Bij het tweede transport was haar toenmalige partner de contactpersoon van de koerier. Toen bleek dat de koerier te weinig geld had om de auto, die bestemd was voor het drugstransport te huren, heeft verdachte geld overgemaakt naar de koerier. De financiële beloning was voor verdachte en haar partner de drijfveer om hun medewerking aan beide drugstransporten te verlenen.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Ook een ogenschijnlijk geringe bijdrage aan dit soort delicten, werkt direct mee aan de ondermijning van de samenleving met alle gevaren van dien. Daarnaast mag niet onvermeld blijven dat de uitvoer van drugs de negatieve beeldvorming in het buitenland over het Nederlandse drugsbeleid versterkt.
De aard van deze delicten rechtvaardigt het uitgangspunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft voorts gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 december 2024. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor ter zake van enig strafbaar feit.
Daarnaast heeft het hof ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier blijken en zoals die namens verdachte ter terechtzitting zijn toegelicht. Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 13 december 2024, waaruit is gebleken dat er sprake is van probleembesef en zelfinzicht. Verdachte heeft een nieuwe partnerrelatie met wie zij samenwoont en met wie zij (ten tijde van het onderzoek terechtzitting in hoger beroep) haar eerste kindje verwacht. De reclassering constateert dat er sprake is van beschermende en positieve factoren. Verdachte heeft geen pro-criminele houding en heeft praktische zaken op orde. De kans op herhaling wordt ingeschat als laag.
Verder heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting had moeten plaatsvinden in hoger beroep is overschreden. De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 14 december 2022, de dag waarop verdachte hoger beroep heeft ingesteld. Dit arrest wordt uitgesproken op 4 april 2025, en daarmee niet binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Het hof constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna vier maanden. Het hof zal die termijnoverschrijding verdisconteren in de op te leggen strafmodaliteit.
Het hof acht in beginsel de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, passend en geboden. Het hof overweegt dat thans de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf verdachtes persoonlijke en aanstaande gezinsomstandigheden zal doorkruisen. Gelet op de ingrijpend gewijzigde persoonlijke omstandigheden zoals die in hoger beroep naar zijn gekomen, in combinatie met de lichte overschrijding van de redelijke termijn, acht het hof – evenals de advocaat-generaal – de oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 2.046;
2.Proces-verbaal onderzoek ter terechtzitting rechtbank Noord-Nederland d.d. 4 oktober 2022;
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1.087;
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Medeverdachte H.M.A.] , p. 1.086;
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5.653 en 5.654;
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 3.653 en 3.654;
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 4.418a;
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 4.418a en 4.418c;
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1.941
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 2.509;
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 2.051
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Medeverdachte D.] , p. 2.510;
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1.966;
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Medeverdachte G.J.] , p. 1.966;
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2.837 en 2.845;
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 2.845;
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 2.219 t/m 2.221;
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 2.219 en 2.220;
19.Proces-verbaal van doorzoeking [locatie] , p. 226 t/m 228 van het beslagdossier;
20.Proces-verbaal van bevindingen verdovende middelen, p. 226 t/m 228;