In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een echtscheidingsverzoek tussen een man en een vrouw, beiden van Iraanse afkomst. De man had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin hij was veroordeeld tot afgifte van een bruidsgave van 110 Bahar Azadi gouden munten aan de vrouw. De partijen waren in 2013 in Iran met elkaar gehuwd en zijn in 2018 naar Nederland verhuisd. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken op verzoek van de man, en de vrouw vorderde nu de afgifte van de bruidsgave. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om te oordelen over de vordering, omdat de man in Nederland woonachtig is. Het hof concludeerde dat het overeenkomen van een bruidsgave niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde en dat de man onvoldoende bewijs had geleverd dat de bruidsgave niet opeisbaar zou zijn. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en bepaalde dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.