ECLI:NL:GHARL:2025:2016

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
21-003206-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1967, is beschuldigd van belaging van een slachtoffer door het stelselmatig versturen van (seksueel getinte) berichten via e-mail en sociale media gedurende een periode van bijna twee maanden. De verdachte heeft erkend de berichten te hebben verstuurd, maar ontkende dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belaging. Het hof heeft overwogen dat de frequentie, aard en inhoud van de berichten voldoende bewijs vormen voor opzet op inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege opgelegd, omdat er bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die zijn gedragskeuzes beïnvloedde. Het hof heeft ook een maatregel van gedragsbeïnvloeding opgelegd, gezien het risico op herhaling en de noodzaak om de veiligheid van anderen te waarborgen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 37a, 37b, 38z en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003206-24
Uitspraak d.d.: 3 april 2025
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 juli 2024 met het parketnummer 16-220889-23 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1967,
thans verblijvende in de [P.I.] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 20 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof zal opleggen de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. C.G. Peerik, is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank aan de verdachte opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (TBS), alsmede de maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof op een onderdeel tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 juli 2023 tot en met
1 september 2023, te [plaats] , althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door die [slachtoffer] veelvuldig, althans meermalen (seksueel getinte) berichten via e-mail en/of Instagram en/of Facebook toe te sturen, met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft óók ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij de feitelijke handelingen die aan hem zijn ten laste gelegd - het sturen van vele berichten aan [slachtoffer] - heeft begaan. Hij heeft echter ontkend dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer] . Hij heeft hiertoe aangevoerd dat [slachtoffer] inconsequent was in haar reactie op zijn berichten en hij nooit de bedoeling heeft gehad [slachtoffer] te schenden in haar privacy. De verdediging heeft in het verlengde hiervan vrijspraak bepleit, op grond van het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet.
Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Bij een veroordeling ter zake van belaging in de zin van artikel 285b Sr zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze gedragingen hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Gelet op de aangifte van [slachtoffer] en gelet op de inhoud van de bij die aangifte behorende tekstberichten die de verdachte haar heeft toegestuurd, is naar het oordeel van het gerechtshof voldoende bewijs aanwezig dat de verdachte opzet had op het maken van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Daarbij is het volgende van belang.
Inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
Frequentie en aard van de berichten
De verdachte heeft in een periode van bijna twee maanden veelvuldig contact gezocht met [slachtoffer] per e-mail, Instagram en Facebook. Dit ondanks het feit dat zij hem al in een zeer vroegtijdig stadium, namelijk een paar dagen na ontvangst van het eerste emailbericht, op ondubbelzinnige en volstrekt duidelijke wijze teruggemaild heeft dat zij niet de behoefte had om met hem in contact te zijn. Na dit bericht heeft [slachtoffer] bovendien op geen enkel moment meer gereageerd op verdachte’s vele berichten.
In de ten laste gelegde periode gaat het om een toenemende hoeveelheid aan berichten van de verdachte die op een gegeven moment zelfs dagelijks werden gestuurd. Daarbij werden de berichten steeds langer en indringender en méér obsessief van aard. In die berichten suggereert de verdachte dat er daadwerkelijk sprake is van contact tussen hen beiden, er zouden toezeggingen zijn gedaan door [slachtoffer] , hij bedankt haar voor haar intense aanwezigheid gedurende de nacht, benoemt dat hij grenzeloos van haar houdt en heeft het erover dat zij bij hem kan komen wonen, in ieder geval elke nacht bij hem kan overnachten en wat hij praktisch moet regelen om dit te organiseren. De obsessie blijkt ook uit het feit dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding een van sociale media gehaalde foto van [slachtoffer] als screensaver op zijn telefoon had. Dat die foto volgens de verdachte pas kort daarvoor was geïnstalleerd, doet daaraan niet af.
De verdachte doet in de berichten voorkomen alsof [slachtoffer] en hij (al) een relatie met elkaar hebben en stuurt aan op een afspraak in de vorm van een concrete ontmoeting met haar. In werkelijkheid hebben de verdachte en [slachtoffer] op enig moment op de universiteit deel uitgemaakt van dezelfde werkgroep. Daarna heeft nooit enig contact in levenden lijve meer tussen beiden plaatsgehad.
Inbreuk levenssfeer
De verdachte heeft op voornoemde indringende en obsessieve wijze bijna twee maanden lang geprobeerd om toch met [slachtoffer] in contact te komen. Daarbij heeft hij haar geen vrije keuze gelaten in het al dan niet aanvaarden van de vele berichten. Integendeel: haar uitdrukkelijke boodschap aan hem dat zij geen contact wilde, is door de verdachte bewust en consequent terzijde geschoven. Via verschillende kanalen (per mail, Instagram en Facebook) heeft de verdachte vervolgens wekenlang [slachtoffer] bestookt met steeds langere en persoonlijke/intieme berichten. Naar het oordeel van het gerechtshof kunnen deze gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
Opzet
Door [slachtoffer] - onder deze omstandigheden - gedurende weken vele indringende berichten te blijven sturen, heeft de verdachte, anders dan de raadsman heeft betoogd, ook de aanmerkelijke kans op voornoemde inbreuk aanvaard. Van contra-indicaties is in de onderhavige zaak is niet gebleken, óók niet in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en evenmin in het pleidooi van de verdediging.
Van tegenstrijdige signalen vanuit [slachtoffer] is - zoals het gerechtshof hiervoor uiteen heeft gezet - op geen enkele manier sprake geweest. Verder doet de omstandigheid dat de verdachte naar eigen zeggen [slachtoffer] niet lastig heeft willen vallen en hij in zijn vele indringende berichten soms het initiatief liet aan haar (door in een bericht de zinsnede
“als jij dat wilt” te verwerken), niet af aan de voornoemde inbreuk en het voorwaardelijk opzet daarop.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het gevoerde bewijsverweer.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen, die later zullen worden aangevuld als tegen dit arrest cassatie wordt ingesteld, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 2 juli 2023 tot en met 1 september 2023 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door die [slachtoffer] veelvuldig (seksueel getinte) berichten via e-mail en Instagram en Facebook toe te sturen, met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te dulden.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit

Het bewezen verklaarde feit levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de
verdachte (volledig) uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar. Wél stelt het gerechtshof op basis van de inhoud van het strafdossier - zoals hieronder nader omschreven - vast dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat die stoornis de gedragskeuzen en het handelen van de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit zodanig hebben beïnvloed dat dit feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.

Oplegging van maatregel

Het gerechtshof verenigt zich grotendeels met de overwegingen hierover van de rechtbank en neemt die overwegingen hieronder grotendeels over.
Bij het bepalen van de maatregel is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het belagen van [slachtoffer] gedurende een periode van twee maanden. Hoewel [slachtoffer] - na de eerste paar mailtjes die de verdachte aan haar had verstuurd - aan hem heeft bericht dat zij geen behoefte had aan contact met hem, is hij haar veelvuldig blijven benaderen door stelselmatig berichten via e-mail, Instagram en Facebook te sturen, waaronder berichten met een seksuele lading en berichten waarin de verdachte doet alsof [slachtoffer] en hij een relatie met elkaar hebben. Ook heeft hij in zijn berichten aan haar laten weten dat hij een foto van haar als achtergrond op zijn telefoon had ingesteld waardoor hij haar de hele dag kon zien. De verdachte heeft op een indringende en obsessieve wijze geprobeerd om met [slachtoffer] in contact te komen en heeft door zo te handelen inbreuk gemaakt op haar integriteit en haar persoonlijke vrijheid.
Strafblad
Het gerechtshof heeft verder acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 13 februari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in 1997 is veroordeeld voor een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling en dat hij de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (TBS) opgelegd heeft gekregen. Deze maatregel is op 18 november 2022 beëindigd.
TBS
De persoon van de verdachte en de verschillende rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht in de periode van 1995 tot en met 2024 zal het gerechtshof hierna bespreken in het kader van de vraag die óók in hoger beroep voorligt: of de noodzaak bestaat tot het opleggen van TBS, zoals gevorderd door de advocaat-generaal.
TBS kan worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Bij de verdachte dient ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens te hebben bestaan. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn zoals omschreven in artikel 37a lid 1 Sr en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
Voor oplegging van TBS moet de rechter op grond van artikel 37a lid 3 Sr beschikken over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen die de verdachte hebben onderzocht. Als de verdachte medewerking aan onderzoek weigert, kan TBS ook zonder advies van deskundigen worden opgelegd. Dan vereist artikel 37a lid 4 Sr dat de rechter zelf een ziekelijke stoornis of gebrekkige geestelijke ontwikkeling vaststelt. Dat kan dan worden vastgesteld op basis van andere rapporten en adviezen omtrent de persoon van de verdachte.
Omdat de verdachte niet heeft meegewerkt aan een gedragskundig onderzoek in het kader van deze zaak en de reclassering evenmin een advies heeft kunnen uitbrengen omdat de verdachte niet met hen in gesprek ging, ontbreekt een advies om TBS op te leggen.
Het gerechtshof is daarom aangewezen op de eerdere rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht en op het onderzoek ter zitting, om vast te kunnen stellen of sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige geestelijke ontwikkeling.
Stoornis
De verdachte heeft in het verleden meegewerkt aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek. In de loop der jaren zijn diverse diagnoses gesteld en diverse hypotheses genoemd, maar tot eenduidige diagnostiek is het niet gekomen. Dit mede doordat de verdachte steeds zeer terughoudend bleef, weinig transparant was, en het daardoor niet of nauwelijks is gelukt om inzicht te krijgen in zijn belevingswereld. Dat de diagnostiek in al die jaren niet helder is geworden, wijst mogelijk op complexe psychiatrische problematiek. Er is wel steeds overeenstemming geweest dat bij de verdachte sprake was van een paranoïde waansysteem dat een bepalende invloed heeft gehad op de in het verleden (in 1994 en 1995) door hem gepleegde delicten, maar de vraag welke eventuele stoornis hieraan ten grondslag lag, is door de diverse forensisch psychologen en psychiaters niet eenduidig beantwoord. Uiteindelijk werd tijdens de TBS-behandeling en in de Pro Justitia-rapportages van de laatste jaren uitgegaan van in ieder geval een waanstoornis, met daarnaast persoonlijkheids-problematiek en/of mogelijk autisme. Op grond van de voorliggende rapportages bestaat de indruk dat de ideeën van de verdachte ten aanzien van de indexdelicten in de loop der jaren (in ieder geval gedurende de TBS-behandeling) hebben aangehouden, en dat hij geen afstand heeft gedaan van het oude waansysteem. In al die jaren lijkt hij geen ziektebesef te hebben ontwikkeld.
Het laatste rapport waaraan de verdachte heeft meegewerkt, is de verlengingsrapportage van 20 april 2022. De verdachte had daarop geen op- of aanmerkingen, en hij kon zich vinden in de adviezen die erin stonden. Psychiater Ronhaar rapporteerde daarin een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een waanstoornis. De vastgestelde waanstoornis richtte zich op gebeurtenissen van meer dan 25 jaar geleden. Er trad geen nieuwe waanvorming op en er kon niet gesproken worden van een actuele psychotische toestand. De verdachte werd in 2016 ingesteld op anti-psychotische medicatie. Daardoor verliep de samenwerking uiteindelijk beter. Sinds september 2019 woonde de verdachte zelfstandig in een appartement in de buurt van [plaats] , aanvankelijk met transmuraal en proefverlof, en sinds eind september 2021 met een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Dit verliep goed en zonder problemen of incidenten.
Psychiater Ronhaar verwees ten aanzien van het recidiverisico in zijn rapport naar een
verlengingsadvies van mei 2001:
"Door gebrek aan probleembesef en ziekte-inzicht (beide
inherent aan de stoornis) en door afwijzing van behandeling en begeleiding, valt het geschetste delictscenario ook voor de toekomst te vrezen. De kans op ontregeling en een hierop volgende agressiedoorbraak wordt met name op de langere termijn voorstelbaar geacht."Samengevat schreef de kliniek verder dat het risico op terugval in gewelddadig gedrag bij een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege als laag tot matig werd ingeschat. Zonder het kader van de TBS werd het risico op gewelddadig gedrag ingeschat als matig tot hoog. Betrokkene zou de medicatie laten staan waardoor de psychiatrische stabiliteit onder druk zou komen en betrokkene gefixeerde en waanachtige verstoringen in denken zou krijgen. Het risico op terugval in gewelddadig gedrag (in beginsel vooral in relatief milde vormen van agressie of grensoverschrijdend gedrag, zoals stalkingachtig gedrag) zou dan geleidelijk toenemen: "Ernstigere vormen van agressie worden met name verwacht wanneer zijn ontregeling niet wordt gesignaleerd en (middels medicatie) gecorrigeerd. In dat geval kan zijn agressie zich richten naar (willekeurige) anderen in zijn omgeving die hem in zijn beleving dwarszitten dan wel belemmeren in zijn toegang tot een persoon/vrouw naar wie zijn waanachtige fixatie zich richt.” Destijds was niet duidelijk binnen welke termijn zich dit zou kunnen ontwikkelen.
Psychiater Ronhaar nam bij de taxatie van het recidiverisico in 2022 in overweging dat de verdachte sinds de aanvang van zijn TBS, bijna 24 jaar geleden, geen evident delictgedrag meer had laten zien en niet meer gewelddadig was geweest. Voor zover er wel aanwijzingen waren voor delict-gewelddadig gedrag, werd hij daarvan vrijgesproken of werd de zaak geseponeerd, wegens het ontbreken van wettig bewijs. Dat de verdachte aanvankelijk geen anti-psychotische medicatie gebruikte (van 1998 tot 2016) en nadien wel, heeft hierop geen invloed gehad. Wel leek de medicatie een gunstige invloed te hebben gehad op het denken van de verdachte en op de samenwerking. Er waren geen aanwijzingen dat het risico op delict-gewelddadig gedrag was toegenomen sinds hij zelfstandig woonde en de verpleging voorwaardelijk was beëindigd. De verdachte functioneerde al zodanig zelfstandig dat het wegvallen van het toezicht, eenmaal per twee weken, gelet op het beperkte karakter daarvan, naar verwachting geen grote invloed zou hebben op het recidivegevaar na beëindiging van de tbs. Dat de verdachte zei dat hij de anti-psychotische medicatie wilde continueren was gunstig voor zijn functioneren in het algemeen. Het voorgaande leidde ertoe dat het recidiverisico naar zijn oordeel laag was en er geen onderbouwing was voor de hypothese dat het recidiverisico toe zou nemen bij beëindiging van de tbs. Specifiek risicomanagement was niet meer nodig. Er was wel een indicatie voor het continueren van de anti-psychotische depotmedicatie, bij voorkeur ook na beëindiging van de tbs. Het voortzetten van die medicatie zou de kans op nieuwe waanvorming verkleinen.
Het gerechtshof ziet in de omstandigheden waaronder het huidige delict is gepleegd grote
gelijkenis met de aanloop die heeft geleid tot de indexdelicten waarvoor eerder een TBS-
maatregel werd opgelegd. Aan beide situaties liggen waanideeën ten grondslag waarin de
verdachte uit allerlei willekeurige gedragingen van de tegenpartij (oogcontact, kleding) afleidde dat die hem leuk vond, veroverd wilde worden of verliefd om hem was, terwijl er negatief of helemaal niet op zijn berichten werd gereageerd. Het gerechtshof stelt ook vast dat de nieuwe waanideeën zijn opgetreden relatief kort nadat de verdachte in november 2022 - na beëindiging van de tbs-maatregel - is gestopt met de antipsychotica-medicatie. Anders dan psychiater Ronhaar in 2022 vaststelde, is daarmee geen sprake meer van wanen die uitsluitend betrekking hebben op gebeurtenissen in het verleden, maar lijkt ook sprake van actuele wanen.
Het gerechtshof heeft op basis van het bewezenverklaarde feit eenzelfde beeld van de verdachte gekregen als uit de rapportages naar voren komt. Op basis van de inhoud van de berichten die de verdachte heeft verstuurd aan [slachtoffer] , lijkt de verdachte waanideeën te hebben (gehad) waar [slachtoffer] kennelijk een belangrijk onderdeel van uitmaakte.
Het gerechtshof ziet in de inhoud van de (eerdere) rapporten en de inhoud van de door verdachte verstuurde berichten, in samenhang met hetgeen het gerechtshof zelf op de zitting in hoger beroep heeft waargenomen met betrekking tot de persoon van de verdachte, voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit sprake was (en is) van een ziekelijke stoornis in de zin van artikel 37a Sr. Het gerechtshof is van oordeel dat uit alle beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat die ziekelijke stoornis de gedragskeuzen en het handelen van de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit zodanig hebben beïnvloed dat dit feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
Herhalingsgevaar en algemene veiligheid van personen
Vervolgens dient vastgesteld te worden of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene
veiligheid van personen of goederen eist dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Hoewel de verdachte, op enkele dreigingsincidenten na, over het algemeen zonder geweld heeft gefunctioneerd tijdens de periode waarin hij tbs onderging, acht het gerechtshof het
herhalingsgevaar en gevaar voor de algemene veiligheid van personen aanwezig.
De eerdergenoemde beschermende factoren - die maakten dat de tbs-maatregel beëindigd kon worden - zijn niet meer aanwezig: de verdachte neemt geen medicatie meer en de waanbeelden van de verdachte richten zich niet meer alleen op het verleden. Bij het huidige delict lijkt weliswaar in een vroeg stadium van de waan te zijn ingegrepen, maar gelet op de hiervoor besproken rapportages ziet het gerechtshof een reëel risico op de dóórontwikkeling van het waansysteem op de langere termijn, tot het moment dat dit kan leiden tot gewelddadig gedrag, bijvoorbeeld gericht op personen van wie de verdachte vermoedt dat die hem bij het object van zijn waan willen weghouden. Dat de verdachte, terwijl tijdens de tbs-maatregel al jaren geen aanwijzingen voor delict-gewelddadig gedrag waren, binnen enkele maanden na beëindiging van de tbs-maatregel stopt met het gebruik van medicijnen en zich schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit, doet vrezen voor een hoog recidiverisico. Zonder een strikt kader houdt het gerechtshof rekening met een reële kans op escalatie en herhaling, waardoor gevaar voor anderen bestaat.
Conclusie
Het bovenstaande maakt dat voldaan is aan de eisen die de wet aan het opleggen van TBS stelt, te weten:
- bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- het gepleegde misdrijf is specifiek genoemd in artikel 37a lid 1 Sr;
- de veiligheid van anderen eist die maatregel.
Het gerechtshof acht oplegging van de maatregel de enige mogelijkheid om het herhalingsgevaar te verminderen dan wel tegen te gaan. Een minder verstrekkende mogelijkheid dan het opleggen van TBS ziet het gerechtshof niet. Doordat de verdachte geen inzicht heeft in zijn eigen problematiek en iedere vorm van hulp en vroegsignalering weigert, kan niet worden volstaan met een minder ingrijpend middel.
Het gerechtshof zal, gelet op het voorgaande, gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met een bevel tot verpleging van overheidswege.
Gemaximeerde terbeschikkingstelling
De omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen en die een rol hebben gespeeld bij het bewezenverklaarde feit zijn zorgwekkend, maar er was op dat moment geen sprake van gedragingen van de verdachte die onmiskenbaar waren gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e Sr. Dit brengt met zich mee dat de termijn van de terbeschikkingstelling in beginsel geldt voor de duur van twee jaar, te rekenen van de dag
waarop de rechterlijke uitspraak waarbij deze maatregel is opgelegd onherroepelijk is geworden. De termijn van de terbeschikkingstelling kan door de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, telkens hetzij met een jaar hetzij met twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. De totale duur van de tbs-maatregel zal in het licht van het voorgaande een periode van vier jaar echter niet te boven gaan.

Maatregel langdurig toezicht artikel 38z Wetboek van Strafrecht

Het gerechtshof ziet verder ambtshalve aanleiding om - naast TBS - ook een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr (hierna: GVM) op te leggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na afloop van de gemaximeerde TBS onder toezicht te stellen als dat in verband met dan bestaande risico's noodzakelijk is.
Uit de hierboven genoemde rapportage komt onder meer naar voren dat door gebrek aan
probleembesef en ziekte-inzicht (beide inherent aan de stoornis) en door afwijzing van
behandeling en begeleiding, gewelddadig gedrag ook voor de toekomst te vrezen valt.
Het gerechtshof stelt vast dat de verdachte binnen het kader van de eerdere tbs zelfstandig woonde en binnen dit kader met toezicht en medicatie goed leek te functioneren. Zodra dit kader wegviel, is de verdachte echter vrij snel weer ontregeld en teruggevallen in gedragingen die grote gelijkenis vertonen met de aanloop die eerder heeft geleid tot de delicten waar de verdachte destijds tbs voor heeft gekregen. Zonder een kader om de verdachte heen ziet het gerechtshof een reële kans op escalatie en herhaling aanwezig waardoor gevaar voor anderen ontstaat. De op te leggen gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling zal na ten hoogste vier jaar van rechtswege eindigen. Het opzetten en continueren van een kader om een mogelijke ontregeling vroegtijdig te signaleren, kan dan niet meer plaatsvinden in het kader van die maatregel. Toekomstige risico’s voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen kunnen op die manier niet ondervangen worden.
Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. Het gerechtshof gelast immers de terbeschikkingstelling van de verdachte. Monitoring van de verdachte gedurende een langere periode na zijn ter beschikkingstelling acht het gerechtshof noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan de verdachte opgelegde TBS plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 38z en 285b van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. R. Godthelp en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 3 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G. Souer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.