ECLI:NL:GHARL:2025:2014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
21-000778-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling met betrekking tot een gestolen elektrische fiets

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1993, had hoger beroep ingesteld tegen een veroordeling voor opzetheling van een elektrische fiets. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte was beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van een elektrische fiets, waarvan hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen. Tijdens de zitting heeft de verdachte ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan opzetheling, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden waaronder de fiets was verworven, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van opzetheling. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en heeft de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling afgewezen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn strafrechtelijk verleden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000778-23
Uitspraak d.d.: 3 april 2025
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 1 februari 2023 met het parketnummer 16-324963-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling, parketnummers 21-005731-19 en 16-089850-20, in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adres] , [postcode] [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 20 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof de verdachte ter zake van opzetheling zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand en dat het gerechtshof de beide vorderingen na voorwaardelijke veroordeling zal afwijzen.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. D.L.A.M. Pluijmakers, is aangevoerd tijdens de zitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van opzetheling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand;
  • ter zake van de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder het parketnummer 16-089850-20 de proeftijd verlengt met een jaar;
  • ter zake van de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder het parketnummer 21-005731-19 de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen, en ten aanzien van het resterende gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde straf, namelijk een gevangenisstraf voor
de duur van drieëntwintig dagen, de proeftijd verlengd met een jaar.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen op grond van proceseconomische gronden en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de zitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 16 oktober tot en met 18 oktober 2022 te [pleegplaats] , [gemeente] , althans in Nederland, een (elektrische) fiets, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan opzetheling. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het ging om een gestolen elektrische fiets. In het verlengde hiervan is vrijspraak bepleit door de verdediging, op nader in de schriftelijke pleitnota aangevoerde gronden.
Gelet echter op hetgeen de verdachte in het politieverhoor en ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard over de omstandigheden waaronder hij de elektrische fiets heeft verworven en voorhanden heeft gekregen, zoals hierna vermeld, acht het gerechtshof opzetheling wettig en overtuigend bewezen.
Het gerechtshof heeft gelet op alle omstandigheden waaronder de koop van de elektrische fiets heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft de elektrische fiets compleet met batterij en oplader gekocht van zijn oom. Op het moment van overdracht van de fiets was de oplader echter niet aanwezig. De verdachte weet dat zijn oom een alleenstaande niet werkende man is. De fiets die werd aangeboden was een klein model damesfiets (49cm frame) in zeer goede staat.
De verdachte heeft op de zitting in hoger beroep verklaard dat hij heeft gevraagd of het een “eerlijke fiets” betrof. Het stellen van deze vraag duidt er naar het oordeel van het gerechtshof op dat hij de verkoop van de fiets niet zonder meer vertrouwde. Hij heeft ook aangegeven dat, nadat deze vraag bevestigend werd beantwoord, hij geen verdere vragen over de (herkomst) van de fiets heeft gesteld aan zijn oom. Van enig echt onderzoek naar de herkomst van de fiets is dan ook niet gebleken. Hiermee heeft de verdachte naar het oordeel van het gerechtshof verzuimd te voldoen aan zijn inlichtingenplicht. Daarnaast acht het gerechtshof hierbij van belang dat het bedrag dat de verdachte voor de elektrische fiets heeft betaald aan zijn oom, € 150,- was. Gelet op de waarde die de elektrische fiets - die slechts een paar maanden daarvoor gloednieuw was gekocht door de aangever - blijkens de bijlage bij de aangifte had, ongeveer € 2.000,-, had de verdachte levensgrote vraagtekens bij deze prijs van € 150,- moeten hebben. De gehanteerde handelsprijs van € 150,- is immers niet marktconform, maar past daarentegen bij de prijs van een gestolen elektrische fiets.
Dit laatste is een feit van algemene bekendheid. Op grond hiervan staat voor het gerechtshof buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte op het moment van het verkrijgen daarvan wist dat het een gestolen elektrische fiets betrof.
De enkele omstandigheid dat vervolgens op Marktplaats slechts een bedrag van € 100,- tot € 350,- is geboden op die elektrische fiets, maakt dit niet anders. Hieruit kan enkel geconcludeerd worden dat op Marktplaats kennelijk niet realistisch is geboden door koopjesjagers, dan wel is geboden door personen die er kennelijk geen moeite mee hebben te bieden op gestolen goederen.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het gevoerde bewijsverweer.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen, die later zullen worden uitgewerkt wanneer tegen dit arrest cassatie wordt ingesteld, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 16 oktober tot en met 18 oktober 2022 te [pleegplaats] , [gemeente] , een elektrische fiets heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit

Het bewezen verklaarde feit levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek op de zitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte heeft geprofiteerd van een door een ander of anderen gestolen goed en daarmee heeft bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen, waardoor het plegen van vermogens-misdrijven door derden lucratief blijft;
  • de omstandigheid dat het hierbij gaat om een voorwerp van aanzienlijke waarde, te weten een elektrische fiets met een waarde van ongeveer € 2.000,-.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 februari 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van heling, maar wel eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van andersoortige vermogensdelicten en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn. Dit neemt het gerechtshof in strafverzwarende zin bij de strafoplegging mee, nu eerdere bestraffingen de verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden opnieuw een vermogensdelict te plegen;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek op de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Hieruit lijkt voorzichtig te volgen dat de verdachte - na een langere periode met frequente politie en justitiecontacten - een andere weg is ingeslagen. Daarbij is hij in de leer als stukadoor, is bij het [organisatie] daarnaast het een en ander op poten gezet om hem begeleid een schoonmaakbedrijf te laten beginnen en wordt gewerkt aan schuldhulpverlening.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof voorts aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak - inclusief de weging van de persoonlijke omstandigheden - worden opgelegd.
De aard en de ernst van het door de verdachte gepleegde vermogensdelict, mede bezien in combinatie met zijn strafrechtelijk verleden op het vlak van vermogensdelicten, rechtvaardigen in beginsel zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd door de politierechter en gevorderd door de advocaat-generaal. Het gerechtshof zal een dergelijke straf nu niet meer opleggen, mede gelet op de lange duur van de berechting van deze zaak in hoger beroep en verdachte’s gewijzigde persoonlijke omstandigheden. Het gerechtshof zal daarom op grond van het bovenstaande en uit het oogpunt van normhandhaving en vergelding opleggen een taakstraf voor de duur van zestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis,

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 augustus 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 53 dagen, parketnummer 21-005731-19.
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg daarnaast gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 april 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 7 dagen, met aftrek van voorarrest, parketnummer 16-089850-20.
Deze beide vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde. Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal in deze zaak alsnog de afwijzing van de vorderingen gevraagd.
Beide vorderingen zullen worden toegewezen in de andere strafzaak van de verdachte (parketnummer 21-004978-23) waarin vandaag eveneens uitspraak zal worden gedaan. Daarom zullen de beide vorderingen in de thans aan de orde zijnde strafzaak worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het parket Midden-Nederland van
5 januari 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 augustus 2022, parketnummer 21-005731-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 53 dagen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het parket Midden-Nederland van
23 december 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 april 2021, parketnummer 16-089850-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Aldus gewezen door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 3 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Souer is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.