ECLI:NL:GHARL:2025:2011

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
21-003820-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van een buschauffeur na zelfverdediging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van een buschauffeur, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken. De zaak kwam aan het licht na een incident op 13 maart 2024, waarbij de verdachte in de bus hinderlijk gedrag vertoonde. De buschauffeur deed aangifte van mishandeling, maar het hof oordeelde op basis van camerabeelden en getuigenissen dat de buschauffeur als eerste de aanval had geopend. De verdachte heeft verklaard zich te hebben verdedigd door de buschauffeur te duwen en terug te slaan. Het hof concludeerde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, waardoor de tenlastelegging van mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van mishandeling. Daarnaast verklaarde het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan de mishandeling. De kosten van de procedure werden aan de benadeelde partij opgelegd, maar deze werden begroot op nihil.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003820-24
Uitspraak d.d.: 20 maart 2025
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 augustus 2024 met het parketnummer 18-090384-24 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedatum] 1988,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 20 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof de verdachte zal vrijspreken en de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.E.W.M. Rupert, is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van de aan hem ten laste gelegde mishandeling veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toegewezen, tot een bedrag van € 400,- vermeerderd met de wettelijke rente;
  • de schadevergoedingsmaatregel opgelegd;
  • de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2024 te [pleegplaats] , [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen en/of te duwen.

Vrijspraak

Het gerechtshof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aan hem ten laste gelegde mishandeling heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het gerechtshof overweegt hiertoe het volgende.
De verdachte heeft al direct vanaf zijn eerste verhoor ontkend dat hij [benadeelde] heeft mishandeld. Hij heeft, ook ter terechtzitting in hoger beroep, verklaard dat buschauffeur [benadeelde] hem heeft aangevallen en dat hij zich toen heeft verdedigd door die aanval van [benadeelde] af te weren door middel van het duwen en met de platte hand slaan van [benadeelde] . De verdediging heeft in het verlengde daarvan – omdat daardoor het wederrechtelijke karakter van verdachtes handelen ontbreekt - vrijspraak bepleit.
Buschauffeur [benadeelde] heeft aangifte van mishandeling gedaan tegen de verdachte.
Uit de beschrijving door de politie van camerabeelden die opgenomen hebben wat zich in en bij de bus van [benadeelde] heeft afgespeeld, blijkt weliswaar van hinderlijk gedrag van de verdachte bij het betreden van de bus. Daaruit blijkt echter ook een andere gang van zaken dan [benadeelde] vervolgens heeft geschetst in diens aangifte. Op grond van de beschrijving door de politie van die camerabeelden acht het gerechtshof voldoende aannemelijk geworden dat [benadeelde] als eerste heeft uitgehaald naar de verdachte. Hiertegen mocht de verdachte zich verdedigen op de wijze waarop hij dat heeft gedaan; namelijk door [benadeelde] te duwen en terug te slaan. De verdachte heeft aldus gehandeld uit zelfverdediging, zodat de aan hem ten laste gelegde gedragingen niet als wederrechtelijk kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat verdachte [benadeelde] niet heeft mishandeld.
Het gerechtshof honoreert op grond van het bovenstaande het bewijsverweer van de verdachte en de verdediging, dat strekt tot vrijspraak.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 750,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht deels toegewezen, tot een bedrag van € 400,- te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Het gerechtshof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 20 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Souer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.