ECLI:NL:GHARL:2025:200

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.343.206
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling tussen de vader en moeder van twee minderjarigen. De vader, die in hoger beroep ging, verzocht om herstel van zijn ouderlijk gezag en wijziging van de omgangsregeling. De moeder, die alleen belast is met het gezag, voerde verweer en vroeg het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarin de moeder alleen met het gezag is belast. Het hof oordeelde dat er geen wijziging van omstandigheden was die een herbeoordeling van het gezag rechtvaardigde. De vader had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De raad voor de kinderbescherming had ook geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, met het oog op de stabiliteit en rust voor de kinderen. De omgangsregeling, die door de rechtbank was vastgesteld, bleef ook ongewijzigd. De vader werd veroordeeld in de proceskosten van de moeder in hoger beroep, omdat zijn verzoeken als nodeloos werden beschouwd. Het hof benadrukte het belang van rust en stabiliteit voor de kinderen, die al lange tijd in een onzekere situatie verkeerden door de vele procedures tussen de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.206
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 567497)
beschikking van 16 januari 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.G. Dorrestein,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. van de Burgwal.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 juli 2024;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht namens de moeder van 5 december 2024 met producties en
  • een journaalbericht namens de vader van 11 december 2024 met een productie.
2.2
Op 16 december 2024 zijn de hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschenen. Zij hebben buiten aanwezigheid van partijen met een raadsheer en griffier van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 december 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2011, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015.
De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen (zie 3.9).
3.2
Bij beschikking van 14 december 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en als voorlopige zorgregeling tussen de vader en kinderen vastgesteld dat de kinderen iedere week op woensdag van 14.30 uur tot 19.30 uur en op zaterdag van 9.30 uur tot 19.30 uur bij de vader verblijven.
3.3
Bij beschikking van 13 februari 2019 heeft de rechtbank de volgende zorgregeling tussen de vaderen de kinderen vastgesteld. [de minderjarige2] is bij de vader:
  • totdat [de minderjarige2] in oktober 2019 ook naar school gaat:
  • op dinsdag van 14.30 uur tot 19.30 uur, waarbij de vader de kinderen haalt en brengt;
  • in de even weken van zaterdag 9.30 uur tot zondag 15.00 uur (met overnachting), waarbij de vader de kinderen haalt en brengt;
  • vanaf het moment dat [de minderjarige2] ook naar school gaat:
  • op dinsdag uit school tot 19.30, waarbij de vader de kinderen haalt en brengt;
  • in de even weken van vrijdag uit school tot zondag voor het avondeten, waarbij de vader de kinderen haalt en brengt.;
  • met ingang van de (school)vakanties in 2019 de helft van de vakanties en feestdagen.
3.4
Bij vonnis van 20 maart 2020 heeft de rechtbank, nadat de moeder haar medewerking aan de zorgregeling meermaals heeft gestopt, de zorgregeling gewijzigd. De rechtbank heeft in het vonnis bepaald dat, voor de duur van deze procedure, de zorgregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 13 februari 2019 wordt gewijzigd, en als
voorlopigezorgregeling bepaald dat de vader de kinderen op dinsdag ophaalt uit school, en ze rond 17.00 uur weer terugbrengt naar een neutrale plek, zoals [naam1] , nadat afspraken zijn gemaakt over dit overdrachtsmoment.
3.5
Bij beschikking van 14 april 2020 zijn de kinderen door de kinderrechter in de rechtbank Utrecht onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, de laatste keer bij beschikking van 29 september 2022 tot 14 oktober 2023.
3.6
Bij beschikking van 24 november 2020 heeft de rechtbank als
voorlopigezorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld dat de vader de kinderen ophaalt uit school onder begeleiding van [naam1] . [naam1] brengt de kinderen na het eten om 18.30 uur weer bij de moeder. De regie voor verdere uitbreiding van de omgang tussen de vader en de kinderen voor wat betreft de duur, aard en plaats van de omgang ligt bij de GI.
Daarnaast heeft de rechtbank de definitieve beslissing over het gezag en de zorgregeling aangehouden.
3.7
Bij beschikking van 7 juli 2021 heeft de rechtbank de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • de kinderen verblijven op dinsdag na school bij de vader tot 19.00 uur;
  • de kinderen verblijven in de even weken van vrijdag na schooltijd tot zondag 16.00 uur bij de vader,
  • de vakanties en feestdagen worden bij helfte gedeeld, waarbij de verdeling bij helfte onderwerp is van nadere bespreking maar voor de zomervakantie 2021 in ieder geval geldt dat de kinderen steeds een week bij de vader zijn en een week bij de moeder, waarbij de vakantie begint met een week bij de vader en waarbij de wisseling plaatsvindt op vrijdagmiddag;
  • de overdracht vindt voor de duur van de ondertoezichtstelling plaats onder begeleiding van [naam1] zolang de G1 dat nodig vindt;
  • de overdracht vindt plaats op een locatie die de ouders samen met de GI bepalen.
Daarnaast heeft de rechtbank de beslissing ten aanzien van het gezag aangehouden.
3.8
Bij beschikking van 12 oktober 2021 heeft de rechtbank de zorgregeling in die zin gewijzigd dat de in de beschikking van 7 juli 2021 vastgestelde zorgregeling onveranderd blijft, en dat in het kader van de zorgregeling de volgende afspraken gelden:
  • Locatie overdrachtDe overdracht vindt plaats op een neutrale plek tussen de twee huizen, te weten [naam2] , waarbij oma (vaderszijde) aanwezig kan zijn ter ondersteuning.
  • CommunicatieOuders communiceren met elkaar over de kinderen. Dit kan zowel telefonisch bij korte dringende vragen als per e-mail of app. Ouders stellen hun communicatie op een manier die vragend is, positief van toon en niet verwijtend naar elkaar. De ouders antwoorden binnen 48 uur op elkaars vragen.
  • InformatieplichtBeide ouders geven de andere ouder kindgerichte informatie betreffende school of medische aangelegenheden. Beide ouders hebben contact met school. Omdat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder is, zal de moeder indien nodig de vader van afspraken op de hoogte stellen. De vader zal ook zelf actief contact hebben met school om op de hoogte te blijven van ouderavonden, kennismaking en activiteiten rondom school.
  • Verdeling van de vakantiesDe vakanties worden bij helfte verdeeld. Bij een vakantie van één week is de overdracht op woensdagmiddag om 12.00 uur; de kinderen verblijven bij de ouder waar ze dat weekend zijn tot die wissel op woensdag.
    Bij een vakantie van twee weken geldt dat de kinderen de eerste vakantieweek verblijven bij de ouder waar ze het weekend ervoor zijn volgens de reguliere omgangsregeling; het wisselmoment is op vrijdag 14.00 uur. Als de kinderen dit jaar met kerst bij een ouder zijn, zijn ze het volgende jaar met oud en nieuw bij die ouder.
    De zomervakantie zullen de kinderen in een verdeling in weken van 2-2-1-1 om en om bij de ouders verblijven.
  • Contact met andere ouder buiten omgangsmomenten om
Elke donderdag tussen 18.30 uur en 19.00 uur in de oneven weken hebben de kinderen contact met de vader via de telefoon / WhatsApp. Hoelang dat contact duurt, hangt af van waar de kinderen op dat moment behoefte aan hebben.
Dit contactmoment vervalt als deze donderdag in een vakantieweek valt.
3.9
Bij beschikking van 9 februari 2022 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en de moeder alleen belast met het gezag over de kinderen.
Bij beschikking van 20 december 2022 heeft dit hof de beschikking van 9 februari 2022 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht:
  • primair: het gezag van de vader over de kinderen te herstellen dan wel de vader naast de moeder te belasten met het gezag over de kinderen;
  • de moeder te veroordelen om het (video)belmoment op donderdag in de oneven weken van 18.30 uur tot 19.00 uur na te komen, onder verbeurte van een dwangsom van € 150,- per keer dat de moeder het belmoment niet nakomt, met een maximum van € 5.000,- en
  • subsidiair: een informatie- en consultatieregeling vast te leggen, waarbij de moeder de vader maandelijks dient te informeren over de middelbare schoolbezoeken en -keuzes, schoolprestaties, verloop en locaties van de sporten, doktersafspraken en ziekteverzuim, dan wel over de onderwerpen zoals door de rechtbank vastgesteld.
4.2
De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. Daarnaast heeft de moeder de volgende zelfstandige verzoeken geformuleerd:
  • het bij beschikking van 12 oktober 2021 vastgelegde telefonisch contact van de kinderen met vader elke donderdag in de oneven weken met directe ingang te laten vervallen;
  • de bij beschikking van 12 oktober 2021 vastgelegde verdeling van de zomervakantie met ingang van de zomervakantie 2025 te wijzigen in een verdeling waarbij de kinderen de eerste drie weken bij de ene ouder verblijven en de andere drie weken bij de andere ouder. Het wisselmoment wordt vastgesteld op de zaterdag om 12:00 uur in het middelste weekend en
  • de vader te veroordelen in de reële proceskosten van de moeder, begroot op € 4.258,25, te betalen binnen veertien dagen na beschikking van de rechtbank, waarna deze worden vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten.
4.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank van 12 oktober 2021 in die zin gewijzigd dat:
  • de regeling ten aanzien van ‘
  • als informatieregeling geldt dat de moeder de vader maandelijks op een vaste dag per maand dient te informeren over de middelbare schoolbezoeken en -keuzes, de schoolprestaties van de kinderen, het verloop en de locaties van de sporten van de kinderen, doktersafspraken en het ziekteverzuim van de kinderen;
  • de zomervakanties als volgt worden verdeeld: met ingang van 2025 verblijven de kinderen de eerste drie weken bij de ene ouder en de daaropvolgende drie weken bij de andere ouder, met als wisselmoment zaterdag om 12.00 uur in het middelste weekend van de vakantie.
De rechtbank heeft de beschikking van 12 oktober 2012 voor het overige gehandhaafd. Daarnaast heeft de rechtbank de vader veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van de moeder, begroot op € 1.548,-. Tot slot heeft de rechtbank de verzoeken van de ouders voor het overige afgewezen.
4.4
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, de ouders alsnog gezamenlijk te belasten met het gezag over de kinderen, de omgangsregeling te wijzigen en de proceskostenveroordeling achterwege te laten.
4.5
De moeder voert verweer. De moeder vraagt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarnaast vraagt de moeder om de vader te veroordelen in haar proceskosten, te betalen binnen veertien dagen na de door het hof te wijzen beschikking, waarna deze wordt vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten.

5.De motivering van de beslissing

Gezag - grief 1
5.1
De vader wenst herstel van zijn ouderlijk gezag. Volgens hem heeft het eenhoofdig gezag van de moeder het effect gehad dat zijn contact met de kinderen is verslechterd en hij zijn vaderrol minder goed kan uitvoeren, wat hij niet in het belang van de kinderen acht. Volgens hem is de verstandhouding tussen de ouders juist verbeterd en is daarom de ondertoezichtstelling ook niet meer verlengd. In deze omstandigheden ziet de vader redenen om zijn verzoek toe te wijzen. Volgens de moeder is er geen reden om de beslissing, waarbij zij het eenhoofdig gezag kreeg, terug te draaien. De ouders liggen te ver uit elkaar als het gaat om opvoeding en zienswijzen en dat leidt alleen maar tot eindeloze geschillen, waartussen de kinderen klem en verloren raken. Volgens de moeder is dat niet veranderd en geeft eenhoofdig gezag juist rust. Het hof kijkt allereerst naar de wet voor de beoordeling die moet worden verricht. In artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter kunnen worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de ouders sinds 2017 al veel procedures hebben doorlopen. De kinderen zitten daarmee al meer dan de helft van hun leven in deze situatie. De raad heeft in dat licht zijn zorgen uitgesproken over de belasting die dat voor de kinderen meebrengt. Het is voor de kinderen belangrijk dat er rust en stabiliteit komt. Het wijkteam kan de ouders en kinderen hierin begeleiden. De raad heeft verder benadrukt dat de kinderen contact hebben met beide ouders en dat dat ook heel belangrijk is, want de kinderen kunnen van beide ouders veel leren. De raad heeft tot slot geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen en door te gaan op de ingeslagen weg.
5.3
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een dusdanige wijziging van omstandigheden die maakt dat het verzoek van de vader om weer samen met de moeder te worden belast met het gezag inhoudelijk moet worden beoordeeld. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Door de vader zijn in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat sprake is van een
relevantewijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253o BW. Weliswaar is de ondertoezichtstelling van de kinderen geëindigd en gaat het tussen partijen - iets - beter, maar het hof is van oordeel dat dit het gevolg is van het eenhoofdige gezag van de moeder. Dit betreft dan ook geen wijziging van omstandigheden zoals vereist. Bovendien blijkt uit de stukken dat de vader weliswaar geen toegang heeft tot het leerlingvolgsysteem, maar dat hij door de school wel wordt geïnformeerd. De omstandigheid dat de vader, zoals hij stelt, niet aanwezig mag zijn bij dansuitvoeringen en zwemlessen betreffen evenmin nieuwe omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van het ouderlijk gezag rechtvaardigen.
Verzoek wijziging omgangsregeling - grief 2-3
5.4
In artikel 1:377e BW staat dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling kanwijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.5
De vader verzoekt het hof om de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling op verschillende punten te wijzigen, meer concreet verzoekt de vader:
  • betrokkenheid bij school: toegang tot schoolsystemen, schoolapps en oudergesprekken;
  • hulp aanbieden als hulpouder;
  • toegang tot buitenschoolse activiteiten;
  • herstel van de belmomenten dan wel compensatie voor het wegvallen hiervan; en
  • een andere verdeling van de zomervakantie.
5.6
Het hof zal de verzoeken van de vader, waartegen de moeder verweer heeft gevoerd, afwijzen en deze beslissing hierna uitleggen. Het hof benadrukt dat de vader zijn verzoeken niet concreet heeft omschreven in het petitum, maar het hof zal omwille van de duidelijkheid hierover toch een oordeel geven, omdat uit het lichaam van het beroepschrift de wensen van de vader voldoende blijken.
5.7
Voor zover de vader aanvoert dat hij toegang wil tot alle informatiesystemen van school wijst het hof op de bijlagen bij het journaalbericht van 11 december 2024. Hierin is te lezen dat school de vader wel informeert, maar dat hij niet wordt toegelaten tot de schoolsystemen. Anders dan de vader lijkt te betogen, kan het hof school niet verplichten om de vader toe te laten tot schoolsystemen dan wel leerlingvolgsystemen. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
5.8
Het hof is verder van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling (dus zonder vast belmoment en met één wisselmoment in de zomervakantie) passend en in het belang van de kinderen is. Tijdens het gesprek met de voorzitter hebben de kinderen gezegd dat zij tevreden zijn met de algehele huidige situatie, en dus ook met deze omgangsregeling. Gelet op de leeftijd van de kinderen zal een omgangsregeling steeds minder strak worden vastgelegd, omdat dit door de kinderen als beklemmend en benauwend wordt ervaren. Het is in dat licht ook niet passend om vast te leggen dat de vader (zonder overleg of afstemming) buitenschoolse activiteiten van de kinderen mag bijwonen. Het staat de kinderen vrij om in de tijd dat zij niet bij de vader zijn (telefonisch) contact met hem op te nemen of om hem uit te nodigen voor buitenschoolse activiteiten. De kinderen zijn hier evenwel op geen enkele manier toe verplicht. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de moeder, zoals zij heeft verklaard, dergelijke contacten niet in de weg staat. Het hof zal onder deze omstandigheden de eerder vastgelegde belcontacten niet herstellen en daarvoor ook geen compensatie bepalen. Tijdens hun gesprek op het hof hebben de kinderen tot slot nadrukkelijk te kennen gegeven dat zij de wisselingen in de zomervakantie als belastend ervaren en dat zij deze tot het minimum willen beperken. Gelet op de leeftijd van de kinderen moet aan de mening van de kinderen waarde worden toegekend. De door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling tijdens de zomervakantie oordeelt het hof passend. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader de kinderen met deze verdeling niet minder ziet; het betreft uitsluitend een andere verdeling van de zomervakantie.
Bewijsaanbod
5.9
De vader doet, tenslotte, een algemeen bewijsaanbod, maar biedt geen enkel specifiek bewijs aan van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Van een partij die bewijs aanbiedt, zal in principe mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet toelicht op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft. Dat heeft de vader niet gedaan zodat het hof aan dit bewijsaanbod voorbij zal gaan.
Brief aan de kinderen
5.1
In overleg met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zal het hof de beslissing in deze zaak aan hen meedelen door middel van een brief. Het hof heeft de beslissingen in die brief als volgt aan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uitgelegd:
“Beste [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ,
Zoals wij hebben afgesproken informeer ik jullie over de beslissing van het hof in hoger beroep.
Op 20 december 2024 heeft de zitting van het verzoek in hoger beroep van jullie vader plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft het hof met jullie ouders en een medewerker van de raad voor de kinderbescherming gesproken over het gezag van jullie ouders en de omgangsregeling met jullie vader.
Het hof heeft net als de rechtbank beslist dat jullie moeder alleen belast blijft met het gezag. Dit betekent dat jullie moeder, tot jullie 18 jaar zijn, belangrijke beslissingen over jullie neemt. Dit heeft het hof gedaan, omdat er sinds de vorige beslissing over het gezag niets zo is veranderd in de situatie dat het toch weer anders moet worden geregeld. Daarom is er nu geen reden om jullie vader samen met jullie moeder met het gezag te belasten.
Het hof heeft ook de beslissing over de omgangsregeling met jullie vader hetzelfde gehouden. Dat betekent dat er geen vaste belmomenten meer zullen zijn en dat jullie tijdens de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij jullie moeder en drie aaneengesloten weken bij jullie vader zijn. Daardoor zijn er minder wisselmomenten en dat is voor jullie rustiger. Tijdens het gesprek op het hof hebben jullie ook gezegd dat jullie de omgangsregeling graag zo willen houden zoals door de rechtbank is vastgesteld.
Als jullie meer contact met jullie vader willen, dan mag dat altijd. De deur van jullie vader staat altijd voor jullie open en bellen kan ook altijd.
Het hof begrijpt jullie wens dat de procedures tussen jullie ouders nu stoppen. Hopelijk brengen de beslissingen van het hof voor iedereen de nodige rust en duidelijkheid. Ik wens jullie alle goeds.
Met vriendelijke groet,
K. Mans”
Proceskostenveroordeling - grief 4
5.11
In artikel 237 eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat dat de partij die bij de uitspraak in het ongelijk wordt gesteld in de kosten wordt veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd tussen echtgenoten of geregistreerde partners of andere levensgezellen, bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, alsmede indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.
Proceskosten eerste aanleg
5.12
De vader verzoekt de proceskostenveroordeling in eerste aanleg te vernietigen. De vader voert aan dat de hoeveelheid procedures niet alleen aan hem is te wijten en dat hij bovendien geen onnodige procedures heeft gevoerd. De vader meent dat de procedure in eerste aanleg niet onnodig was, maar dat deze noodzakelijk was om het gezag over de kinderen terug te krijgen. De vader voert bovendien aan dat niet alleen de moeder veel kosten heeft moeten maken, maar dat dat ook voor hem geldt. Tot slot zet een proceskostenveroordeling de relatie van partijen verder onder druk en dat is niet in het belang van de kinderen.
5.13
Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de proceskosten bekrachtigen. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank hieromtrent en voegt daar nog het volgende aan toe. Partijen hebben van 2020 tot en met 2022 een langdurige en uitvoerige procedure in twee instanties gevoerd over het gezag over de kinderen en de wijze waarop het contact tussen de vader en de kinderen moest worden ingevuld. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de eindbeslissing van 9 februari 2022, in welke beschikking de moeder alleen is belast met het gezag over de kinderen. Op 20 december 2022 heeft het hof deze beslissing bekrachtigd. Op dat moment stonden de kinderen nog onder toezicht. Deze ondertoezichtstelling is op 14 oktober 2023 geëindigd. Vervolgens heeft de vader op 14 december 2023 - dus minder dan een jaar na de bekrachtiging door het hof - rauwelijks, dus zonder enig overleg met de moeder, de procedure in eerste aanleg gestart. In deze procedure heeft de vader geen (relevant) gewijzigde omstandigheden aangevoerd. Deze omstandigheden in samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat de rechtbank de vader terecht heeft veroordeeld in de proceskosten.
Proceskosten hoger beroep
5.14
De moeder verzoekt het hof om de vader ook te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep. De moeder voert hiertoe aan dat de vader maar blijft procederen en er is niets dat hem tegenhoudt. De moeder is wanhopig. Zij wil rust voor de kinderen en zichzelf. De vader heeft volgens de moeder een prikkel nodig om zijn aanhoudende processtrijd te staken.
5.15
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verweer gevoerd en het hof gevraagd het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep af te wijzen.
5.16
Het hof ziet in de door de moeder aangevoerde omstandigheden aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten die de moeder heeft gemaakt in deze procedure in hoger beroep. De belangrijkste reden daarvoor is dat de rechtbank in eerste aanleg nadrukkelijk heeft overwogen dat zich sinds de beschikking van 9 februari 2022 geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die een hernieuwde beoordeling van het gezag en de omgangsregeling rechtvaardigen. Ook in hoger beroep heeft de vader, al meent hij dat zelf anders, ter onderbouwing van zijn verzoek geen
relevantenieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. Daarbij komt dat de vader in hoger beroep diverse nieuwe verzoeken heeft geformuleerd, zonder deze in het petitum op te nemen, zodat voor de moeder onduidelijk was op welke punten zij zich moest verweren. De vader lijkt met zijn handelen geen oog te hebben voor de belangen van de moeder en de kinderen en de onrust die de procedures teweegbrengen. Het hof is onder deze omstandigheden van oordeel dat de vader deze procedure in hoger beroep nodeloos is gestart, hetgeen een proceskostenveroordeling rechtvaardigt.
5.17
De kosten voor deze procedure in hoger beroep worden aan de zijde van de moeder vastgesteld op € 2.428,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten: 1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling, tarief II à € 1.214,- per punt) en op € 349,- voor griffierecht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof daarnaast de vader veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 april 2024;
veroordeelt de vader in de kosten aan de zijde van de moeder van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking vastgesteld op € 349,- voor griffierecht en op € 2.428,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, H. Phaff en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.