Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken tot voorlopige voorzieningen en de benoeming van een bijzondere curator. De verzoekster, de moeder, woonachtig in Zwitserland, heeft verzocht om een voorlopige voorziening met betrekking tot de zorgregeling voor haar kinderen, en om de benoeming van een bijzondere curator. De vader, woonachtig in Nederland, heeft verweer gevoerd tegen deze verzoeken. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun twee minderjarige kinderen, die sinds 2022 bij de vader in Nederland verblijven. De rechtbank Gelderland had eerder een zorgregeling vastgesteld, die de moeder nu wilde wijzigen in afwachting van de definitieve beslissing in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende spoedeisend belang had bij haar verzoek tot voorlopige voorziening, aangezien er al afspraken waren gemaakt over de zorgregeling. Ook het verzoek om benoeming van een bijzondere curator werd afgewezen, omdat de moeder niet voldoende onderbouwd had dat de belangen van de kinderen in strijd waren met die van de ouders. De beslissing van het hof was dat beide verzoeken van de moeder werden afgewezen.