ECLI:NL:GHARL:2025:199

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.348.038
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 26 september 2024 had besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen, maar trok haar verzoek in voor [de minderjarige1]. Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds grote zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de problemen op te lossen. De kinderrechter had eerder al een zorgregeling vastgesteld, maar het hof oordeelde dat er nog onverminderd gewerkt moet worden aan de gestelde doelstellingen. De beslissing van het hof houdt in dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] in stand blijft en dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek voor [de minderjarige1]. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.038
(zaaknummer rechtbank Gelderland 440846)
beschikking van 16 januari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 november 2024;
  • het verweerschrift van de raad en
  • een brief namens de moeder van 10 december 2024 met producties.
2.2
De hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 16 december 2024 verschenen. Zij hebben buiten aanwezigheid van partijen met een raadsheer en griffier van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 december 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad,
  • de vader en
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2011, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2014.
De ouders zijn samen belast met het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 7 juni 2022 heeft de rechtbank de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • de kinderen verblijven in de oneven weken op zaterdag bij de vader van 13.00 uur tot 19.00 uur. De moeder brengt de kinderen naar de vader en de vader brengt de kinderen terug naar de moeder;
  • de kinderen verblijven wekelijks op maandag van 14.30 uur tot 19.00 uur bij de vader. De vader haalt de kinderen op uit school en de moeder haalt de kinderen op bij vader;
  • wanneer de vader een vaste woon- en verblijfplaats heeft, zal in het tempo van de kinderen en in overleg en samenspraak met de GI en de betrokken hulpverlening de weekendregeling (vrijdag uit school tot maandag naar school) worden hervat.
3.3
[de minderjarige2] woont bij de moeder. [de minderjarige1] woont sinds 16 mei 2024 bij de vader, daarvoor woonde ook zij bij de moeder.
3.4
De raad heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en daarnaast om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de vader met gezag te verlenen voor de duur van zes maanden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter:
  • de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 26 september 2024 tot 26 september 2025 en
  • een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [de minderjarige1] bij de vader met ingang van 26 september tot 26 maart 2025.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en de verzoeken van de raad af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer. De raad vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek in hoger beroep ingetrokken, voor zover dit verzoek betrekking heeft op [de minderjarige1] . Dat betekent dat het hof het verzoek in hoger beroep ten aanzien van [de minderjarige1] niet meer hoeft te beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
5.2
De raad heeft in zijn raadsrapport van 3 september 2024 doelen opgenomen waar volgens de raad binnen een uit te spreken ondertoezichtstelling aan gewerkt zou moeten worden. De kinderrechter heeft deze doelen onderschreven en ook het hof is het met deze doelen eens.
De doelstellingen van de ondertoezichtstelling van de kinderen luiden als volgt:
  • de kinderen groeien op in een veilige, stabiele, voorspelbare en betrouwbare opvoedingsomgeving;
  • de kinderen krijgen ondersteuning met betrekking tot het herstel van contact met de andere ouder (bijvoorbeeld met de inzet van een kindbehartiger);
  • voor [de minderjarige1] wordt de noodzakelijk geachte hulpverlening met betrekking tot haar persoonlijke problemen ingezet;
  • de kinderen zijn geen getuige van ruzies en/of strijd tussen de ouders;
  • de kinderen ervaren dat het de ouders lukt om, in de toekomst, op meer adequate wijze met elkaar te communiceren;
  • de kinderen ervaren bij hun ouders dat ze van beide ouders mogen houden;
  • de kinderen ervaren duidelijkheid over hun hoofdverblijfplaats en hoeven niet bang te zijn dat hierin onverwachts veranderingen plaatsvinden;
  • de kinderen weten op welke dagen en tijden zij bij welke ouder zijn en wanneer de wisselmomenten zijn. Zij ervaren hier duidelijkheid en rust in;
  • de kinderen ervaren dat de ouders in staat zijn in hun belang te handelen beslissingen te nemen en flexibel te zijn omtrent de afspraken indien de situatie hierom vraagt;
  • de kinderen hebben ouders die beiden hulp accepteren en aan de slag gaan met het verkrijgen van inzicht in hun eigen handelen;
  • de ouders gaan aan de slag met hulpverlening die erop gericht is dat de ouders hun ex-partnerproblematiek achter zich kunnen laten en handvatten krijgen om met elkaar te kunnen communiceren in het belang van de kinderen.
5.3
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om [de minderjarige2] onder toezicht te stellen van de GI. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.4
Het hof overweegt allereerst dat in hoger beroep is gebleken dat nog onverminderd moet worden gewerkt aan de door de raad geformuleerde doelstellingen. Ook in hoger beroep is namelijk gebleken dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige2] enerzijds en de vader en [de minderjarige1] anderzijds onder druk staat. Het is voor beide kinderen moeilijk om goed contact te hebben met de ouder bij wie zij niet verblijven. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in het belang [de minderjarige1] de beslissing genomen haar verzoek in hoger beroep ten aanzien van [de minderjarige1] in te trekken, en daarmee laten zien dat zij de wensen en belangen van [de minderjarige1] voorop stelt. Tegelijkertijd lukt het beide ouders toch nog onvoldoende om het contact met de ouder bij wie de kinderen niet verblijven te stimuleren en bevorderen. De ouders zijn daarmee niet in staat om de knelpositie van de kinderen op te lossen. Het hof heeft er in dit kader onvoldoende vertrouwen in dat de ouders samen in staat zijn om een gezinscoach te benaderen, zoals door de moeder in hoger beroep is aangevoerd. Daarvoor is de communicatie tussen de ouders te slecht en het onderlinge wantrouwen te groot. Met andere woorden: de ouders zijn samen onvoldoende in staat de zorgen over de kinderen vanuit een vrijwillig kader weg te nemen. Daarbij komt dat [de minderjarige2] tijdens het gesprek bij het hof heeft verteld dat zij het [de minderjarige1] kwalijk heeft genomen dat zij bij de vader is gaan wonen. Dit gevoel is wel verminderd, maar het contact tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is niet (geheel) hersteld. Het hof is van oordeel dat al deze problemen uitsluitend met een systemische aanpak zijn op te lossen, hetgeen tijdens de mondelinge behandeling ook door de raad is betoogd. Dat betekent dat het noodzakelijk is dat zowel [de minderjarige2] als [de minderjarige1] onder toezicht staat van de GI.
5.5
In overleg met [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zal het hof de beslissing in deze zaak aan hen meedelen door middel van een brief. Het hof heeft de beslissingen in die brief als volgt aan [de minderjarige2] en [de minderjarige1] uitgelegd:
“Beste [de minderjarige2] en [de minderjarige1] ,
Zoals wij hebben afgesproken informeer ik jullie over de beslissing van het hof in hoger beroep.
Op 20 december 2024 heeft de zitting van het verzoek in hoger beroep van jullie moeder plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft het hof met jullie ouders, het Leger des Heils en een medewerker van de raad voor de kinderbescherming gesproken over jullie ondertoezichtstelling en waarom [de minderjarige1] bij jullie vader woont.
Tijdens deze mondelinge behandeling heb ik aan jullie ouders verteld wat jullie daarvan vinden. Jullie ouders hebben daar allebei goed naar geluisterd. Jullie moeder heeft zelfs zo goed geluisterd dat zij haar verzoek voor [de minderjarige1] heeft ingetrokken. Dat betekent dat de ondertoezichtstelling in stand blijft en dat [de minderjarige1] in ieder geval tot 26 maart 2025 bij jullie vader kan blijven wonen. [de minderjarige1] , jouw moeder heeft dit gedaan om jouw de ruimte en rust te geven die jij nodig hebt. Dit betekent niet dat jouw moeder jou niet wil zien, want dat wil zij juist heel erg graag. [de minderjarige1] , weet dus dat de deur van je moeder altijd voor je open staat.
Het hof hoefde nu alleen nog te beslissen op de vraag of de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] in stand moet blijven. De beslissing van het hof is hetzelfde als die van de rechtbank.
[de minderjarige2] , jij zal, net als [de minderjarige1] , onder toezicht van het Leger des Heils blijven. Dat betekent niet dat er iets mis is met jou, zoals je dat tijdens ons gesprek zelf zei, maar wel dat je hulp en begeleiding krijgt bij de situatie waarin je nu zit. Het hof vindt het belangrijk dat de problemen die in jullie gezinnen spelen, worden opgelost en dat daarbij naar jullie allebei goed wordt geluisterd. Het hof hoopt dat daardoor iedereen weer goed contact met elkaar zal hebben.
Ik wens jullie al het goeds en hoop dat deze beslissingen, die van jullie moeder en die van het hof, voor iedereen de nodige rust brengen.
Met vriendelijke groet,
K. Mans”

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren, voor zover haar verzoek in hoger beroep ziet op [de minderjarige1] . Daarnaast zal het hof de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep, uitsluitend voor zover het [de minderjarige1] betreft;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 september 2024, zover aan het oordeel van het hof onderworpen en
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, H. Phaff en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.