ECLI:NL:GHARL:2025:198

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.343.320
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige met autisme en de rol van de ouders en de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2014, die lijdt aan autisme. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 11 april 2024 de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. De moeder verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen, terwijl de vader en de raad voor de kinderbescherming verweer voeren en de beschikking willen bekrachtigen.

De procedure begon met een verzoek van de raad om de minderjarige onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) voor een periode van een jaar, vanwege zorgen over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoedingssituatie en het contact tussen de minderjarige en zijn ouders nog steeds aanwezig zijn. De ouders zijn gescheiden en er is veel strijd over de opvoeding van de minderjarige, wat leidt tot emotionele belasting voor het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 november 2024 is gebleken dat de minderjarige kwetsbaar is en behoefte heeft aan structuur en duidelijkheid. De GI heeft aangegeven dat er hulpverlening nodig is om het contact tussen de vader en de minderjarige te herstellen, maar dat dit proces tijd zal kosten. Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat hulp in het vrijwillige kader onvoldoende is gebleken. De beslissing van het hof is om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen en de proceskosten te compenseren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.320
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 571923)
beschikking van 16 januari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.Y. Hofstra,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd in Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Houtsmuller.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd in Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 april 2024, hersteld bij beschikking van 24 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 juli 2024;
- het verweerschrift namens de vader;
- een brief namens de vader van 8 augustus 2024 met producties;
- een journaalbericht namens de moeder van 15 augustus 2024 met producties;
- een brief van de GI van 7 oktober 2024 met producties.
2.2
Op 7 oktober 2024 heeft de hierna nader te noemen [de minderjarige] gesproken met een raadsheer en een griffier van het hof. [de minderjarige] heeft verteld wat hij van de zaak vindt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 november 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Op 13 maart 2024 heeft de raad verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen
van de GI voor een periode van een jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 24 april 2024 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 11 april 2024 tot 11 april 2025.
4.2
De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en komt daarom in hoger beroep van die beschikking. Zij verzoekt het hof de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en de oorspronkelijke verzoeken van de raad alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof de beschikking te bekrachtigen.
4.4
De raad heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd en vraagt het hof eveneens de beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is besproken, net als de rechtbank, van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel komt.
5.3
De moeder en de raad hebben beiden benoemd dat [de minderjarige] kwetsbaar is. [de minderjarige] is een moeilijk lerend kind met autisme. Hij heeft moeite met veranderingen en weinig vertrouwen in de mensen om hem heen. Hij heeft veel behoefte aan structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Als [de minderjarige] een situatie niet meer overziet laat hij zelfbepalend gedrag zien. Hij voelt zich dan onveilig, interpreteert snel negatief, ervaart intense emoties en probeert het op te lossen met (verbale) agressie.
De ouders zijn kort na de geboorte van [de minderjarige] uit elkaar gegaan. In de loop der jaren is er tussen hen steeds meer strijd over [de minderjarige] ontstaan en [de minderjarige] is hiermee emotioneel belast. Daardoor en in combinatie met de aanwezige kindproblematiek zijn er grote zorgen ontstaan over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [de minderjarige] . Hulpverleners hebben vastgesteld dat [de minderjarige] klem is komen te zitten tussen zijn ouders. Hij heeft onveiligheid bij de vader ervaren en angst voor hem ontwikkeld. Het contact tussen de vader en [de minderjarige] is sinds de zomer 2023 gestopt.
5.4
De vertegenwoordiger van de GI heeft ter zitting toegelicht dat zij sinds anderhalve maand betrokken is bij de opvoeding van [de minderjarige] . Zij bekijkt nu hoe aan contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] kan worden gewerkt Daarbij moet er rekening mee gehouden worden dat [de minderjarige] rust en structuur nodig heeft. Door middel van speltherapie zal worden onderzocht waaraan [de minderjarige] behoefte heeft in het contact met zijn vader. Het contact ligt al geruime tijd stil en [de minderjarige] is nu bijna tien jaar. Zij verwacht daarom dat dit proces geruime tijd in beslag zal nemen. De door de GI benaderde organisatie [naam1] kan alle benodigde vormen van hulpverlening aanbieden (opvoedingsondersteuning, pyscho-educatie en ouderschapsbemiddeling), maar de moeder wil graag dat er een andere organisatie wordt ingeschakeld.
5.5
De raad heeft tijdens de mondelingen behandeling bij het hof benoemd dat de goedbedoelde pogingen van de vader om [de minderjarige] te laten weten dat hij veel om hem geeft averechts hebben gewerkt en dat het de ouders samen niet lukt om het contact tussen de vader en [de minderjarige] te herstellen. De raad wijst erop dat het UMC de ouders in het verleden al heeft geadviseerd een traject parallel ouderschap te volgen en opvoedingsondersteuning voor [de minderjarige] in de situatie bij beide ouders in te zetten, maar dat dit is niet gebeurd. Ook de inzet van een kindercoach is niet van de grond gekomen.
Het is belangrijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige] volgens de raad dat hij oude negatieve belevingen kan verwerken en zich een nieuw beeld kan gaan vormen van zijn vader. Hoe langer het contact met zijn vader uitblijft, hoe moeilijker het wordt om dat te herstellen, aldus de vertegenwoordiger van de raad. Uit wat de moeder ter zitting heeft meegedeeld leidt de raad af dat het noodzakelijk is dat de GI gaat meekijken in de opvoedingssituatie bij de moeder en sturend gaat optreden. Het is niet goed dat de moeder steeds meegaat in de wensen van [de minderjarige] . De raad vindt het ook zorgelijk dat de speltherapie voor [de minderjarige] nog steeds niet is gestart.
5.6
Het hof stelt vast dat de zorgen die er ten tijde van de procedure in eerste aanleg (voorjaar 2024) waren over de opvoedingssituatie van [de minderjarige] in combinatie met het (verstoorde) contact met zijn beide ouders, nog onverminderd aanwezig zijn. Het UMC heeft in januari 2023 al geadviseerd opvoedingsondersteuning in de thuissituatie bij beide ouders in te zetten. Dit advies is niet opgevolgd. Uit het onderzoek van de raad leidt het hof af dat deze ondersteuning nog steeds noodzakelijk is. Het hof heeft net als de raad de indruk dat voor de moeder de wensen van [de minderjarige] leidend zijn bij het nemen van beslissingen. Lang geleden is al gesignaleerd dat [de minderjarige] zelfbepalend is. De GI moet daarom de regie nemen en snel opvoedingsondersteuning gaan inzetten als dat volgens haar nog steeds noodzakelijk is. Het is inmiddels niet meer aan de moeder zich kritisch op te stellen over de organisatie/hulpverlener die de ondersteuning zal gaan geven.
5.7
Dat [de minderjarige] stellig is in zijn uitingen dat hij geen contact met zijn vader wil, betekent - anders dan de moeder stelt - niet dat er ook geen contact moet zijn. In zijn algemeenheid is het voor een evenwichtige ontwikkeling van een kind noodzakelijk dat hij een band mag opbouwen en onderhouden met zijn beide biologische ouders.
Nu er al lange tijd geen contact meer is geweest tussen de vader en [de minderjarige] ,acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat door de GI ook wordt ingezet op een zo snel mogelijk herstel van het contact. Uiteraard voor zover [de minderjarige] dit aankan, maar dit kan gemonitord worden in de speltherapie die binnenkort zal worden gestart.
Vermoedelijk is de houding van de moeder over (het contact met) de vader en haar manier van opvoeden hierop ook van invloed. Bekeken moet worden hoe de moeder [de minderjarige] op dit punt juist kan ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld in de eventueel in te zetten opvoedondersteuning worden meegenomen.
Verder is gebleken dat de vader niet altijd passend reageert. Door de inzet van hulpverlening en/of opvoedondersteuning kan hij beter leren omgaan met [de minderjarige] , rekening houdend met de problematiek van [de minderjarige] .
5.7
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling. Anders dan de moeder stelt, is een ondertoezichtstelling niet een te ingrijpende maatregel, er zijn immers grote zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Hulp in het vrijwillige kader is onvoldoende van de grond gekomen en het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat dat zonder de maatregel wel zal lukken. Er ligt op dit moment een belangrijke taak voor de GI om regie te voeren op de inzet van alle voor [de minderjarige] en de ouders noodzakelijke hulp. Daarom zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.8
Het hof zal de proceskosten compenseren in hoger beroep gelet op het familierechtelijk aspect van de procedure.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 april 2024, hersteld bij beschikking van 24 april 2024;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, M.P. den Hollander en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.