ECLI:NL:GHARL:2025:1979

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
21-002879-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Restant beleggingsfraudezaak na terugwijzing door de Hoge Raad met betrekking tot verduistering en valsheid in geschrift

In deze zaak, die voortvloeit uit een beleggingsfraude, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2025 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte was eerder veroordeeld door de rechtbank Overijssel op 17 oktober 2014 voor verduistering, witwassen en valsheid in geschrift. De Hoge Raad vernietigde dit arrest op 12 mei 2020, met uitzondering van de beslissing over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie met betrekking tot de verduistering. Het hof heeft vastgesteld dat de verduistering is verjaard, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging voor dat feit. De verdachte is vrijgesproken van valsheid in geschrift met betrekking tot een leningsovereenkomst. Het hof heeft een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, waarvan 134 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De overschrijding van de redelijke termijn heeft geleid tot een lagere straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002879-20
Uitspraak d.d.: 2 april 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 12 mei 2020, op het hoger beroep dat is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 oktober 2014 met parketnummers 08-996023-12 en 08-993019-13, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging parketnummer 21-003109-08 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende te [adres] .

Procesverloop

Eerste aanleg
Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 17 oktober 2014 ter zake van het onder parketnummer 08-996023-12 tenlastegelegde, kort gezegd zijn rol bij verduistering (feit 1 meer subsidiair), witwassen (feit 2 primair) en valsheid in geschrift (feit 3 primair), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Verdachte is voor de overige feiten vrijgesproken, dus van feit 4 van hetzelfde parketnummer en van feit 1 en 2 van de zaak met parketnummer 08-993019-13. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Voorts heeft de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden toegewezen.
Zowel de verdachte als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, op respectievelijk 30 oktober 2014 en 29 oktober 2014.
Hoger beroep
Het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, heeft bij arrest van 11 juli 2018 verdachte en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover betrekking hebbende op het in de zaak met parketnummer 08-996023-12 onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 08-993019-13 onder 1 en 2 tenlastegelegde. Het hof heeft verdachte vrijgesproken van het in de zaak onder parketnummer 08-996023-12 onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 primair tenlastegelegde. Ter zake van de overige onder parketnummer 08-996023-12 tenlastegelegde feiten, kort gezegd zijn rol bij verduistering (feit 1 meer subsidiair), gewoontewitwassen (feit 2 subsidiair) en valsheid in geschrift (feit 3 primair onder C en onder D derde gedachtestreepje), heeft het hof verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn nietontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder in de zaak met parketnummer 2100310908 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Verdachte heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld op 16 juli 2018.
Hoge Raad
Bij arrest van 12 mei 2020 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 meer subsidiair en onder 3 primair onder C tenlastegelegde en de strafoplegging. Verder heeft de Hoge Raad het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard wat betreft het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde, voor zover het betreft de periode van 1 januari 2005 tot en met 19 augustus 2006 en de periode van 22 juli 2007 toten met 12 mei 2008. De zaak is teruggewezen naar dit hof opdat de zaak met inachtneming van de hiervoor genoemde beslissingen opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het beroep in cassatie is voor het overige verworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,
mr. M.M.A.J. Goris en mr. D.C.O. Ayinla, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen omdat het tot een andere beslissing over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter zake van feit 1 meer subsidiair, tot een vrijspraak van feit 3 primair onder C en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Onder 1 meer subsidiair is verduistering ten laste gelegd in de periode van l januari 2005 tot en met 21 november 2010. De Hoge Raad heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 19 augustus 2006 en de periode van 22 juli 2007 tot en met 12 mei 2008.
Op grond van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht wordt verduistering bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2o, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat het recht tot strafvordering voor een delict waarop een gevangenisstraf is gesteld van maximaal drie jaar vervalt na zes jaar. Artikel 72, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt ten aanzien van misdrijven dat het recht tot strafvordering vervalt indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn.
Het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde betreft voortdurende delicten waarbij de verjaring op zijn laatst aanvangt uiterlijk op de dag na de einddatum van de tenlastegelegde periode. Dat is voor het tenlastegelegde 22 november 2010. Op het moment van de uitspraak van het arrest, op 2 april 2025, zijn meer dan twaalf jaren verstreken sinds de laatste dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen en is het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde verjaard en het recht op strafvordering vervallen. Het hof verklaart het openbaar ministerie dan ook niet-ontvankelijk in de vervolging voor de nog aan het oordeel van het hof onderworpen resterende tenlastegelegde periode van 20 augustus 2006 tot en met 21 juli 2007 en 13 mei 2008 tot en met 21 november 2010.

Tenlastelegging

Voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen luidt het tenlastegelegde als volgt:
3. primair
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 21 november 2010 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen
meermalen, althans eenmaal, (telkens) een (digitale) bedrijfsadministratie van [organisatie 1] - (elk) zijnde een samenstel van geschriften dat in onderlinge samenhang bestemd was om te dienen tot bewijs van het daaringestelde, althans (elk) zijnde een geschrift/geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft doen opmaken,
met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken (telkens) hierin bestaan, dat in die bedrijfsadministratie van [organisatie 1] ;
[…]
C. één en/of meerdere valse leningsovereenkomsten gesloten tussen [organisatie 1] en [verdachte] (d.d. 28 november 2005) was/waren opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt (dossier vindplaats D-168) bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) (telkens) hierin - zakelijk weergegeven - dat (telkens) valselijk in strijd met de waarheid - op die overeenkomst(en) was vermeld dat er een leningsovereenkomst was afgesloten en/of dat [verdachte] een geldbedrag had geleend aan [organisatie 1] , terwijl dit in werkelijkheid niet had plaatsgevonden en/of de verstrekte geldbedragen en/of de op de overeenkomst genoemde geldbedragen, niet verstrekt zijn in het kader van een geldlening
terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen, met een of meer anderen tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en).

Vrijspraak feit 3 primair onder C

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd om verdachte vrij te spreken van het onder 3 primair onder C tenlastegelegde. Er kan volgens de advocaat-generaal niet worden vastgesteld dat de leningsovereenkomst vals is opgemaakt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, mede gelet op de in hoger beroep ingebrachte stukken, verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 3 primair onder C tenlastegelegde.
Het oordeel van het hof
Met de advocaat-generaal en de verdediging heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08-996023-12 onder 3 primair onder C tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, rekening houdende met de verjaring van feit 1 meer subsidiair, de vrijspraak van het onder 3 primair onder C tenlastegelegde, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Het oordeel van het hof
Doordat het onder 1 tenlastegelegde voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, inmiddels volledig is verjaard en het openbaar ministerie ten gevolge daarvan niet meer ontvankelijk is in de vervolging van verdachte ter zake van dat feit en het hof verdachte vrijspreekt van het onder 3 primair onder C tenlastegelegde, dient het hof slechts een straf te bepalen voor het eerder door het hof bij arrest van 11 juli 2018 onder 2 subsidiair en onder 3 primair onder D derde gedachtestreepje bewezenverklaarde, te weten ‘van het plegen van witwassen een gewoonte maken, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd’ en ‘valsheid in geschrift’.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
[organisatie 1] heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en verdachte heeft daaraan feitelijke leiding gegeven. Mede door het handelen van verdachte is – zoals inmiddels onherroepelijk vastgesteld in het arrest van het hof van 11 juli 2011 – in totaal € 8.523.108,- witgewassen. Door beleggers ingebrachte gelden werden uit het vermogen van [organisatie 2] onttrokken en rechtstreeks dan wel via een constructie op de rekening van [organisatie 1] gestort. Deze gelden werden, anders dan was overeengekomen, niet gebruikt om te investeren in vastgoed maar om onkosten van [organisatie 2] en de managementfee aan onder anderen verdachte te betalen. Deze verduistering door [organisatie 2] is inmiddels verjaard. Verdachtes rol daarbij wordt bij het bepalen van de strafmaat dan ook niet meegewogen. Zij vormt echter wel de context waarin het hier bewezenverklaarde witwassen heeft plaatsgevonden.
Witwassen is een ernstig strafbaar feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit begunstigd en in stand gehouden. Criminelen worden in staat gesteld met hun illegaal verdiende geld bezittingen te verwerven die zij niet behoren te hebben en het witwassen van crimineel vermogen draagt er aan bij dat criminele organisaties kunnen blijven voortbestaan en misdrijven kunnen blijven plegen. Witwassen tast bovendien de integriteit van het formele, aan regels gebonden, financieel-economische verkeer aan en vormt een bedreiging voor het vertrouwen dat de samenleving in de integriteit daarvan behoort te kunnen stellen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door in de (digitale) bedrijfsadministratie van [organisatie 1] een valse factuur afkomstig van [bedrijf] en gericht aan [organisatie 1] te verwerken, te boeken en op te nemen, terwijl de op die factuur vermelde dienstverlening in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden.
Bij het bepalen van de strafsoort en -maat heeft het hof het navolgende in aanmerking genomen:
  • alleen de bewezenverklaring van het witwassen is nog aan de orde, alsmede één onderdeel van de onder 3 primair tenlastegelegde valsheid in geschrift;
  • uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 februari 2025 blijkt dat verdachte weliswaar eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, maar dat er nu bijna vijftien jaren zijn verstreken sinds het plegen van het feit en zeven jaren sinds het vorige arrest van het hof, waarin verdachte niet opnieuw in de fout is gegaan.
Ook heeft het hof gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting bij fraudezaken, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die in geval van een
benadelingsbedrag hoger dan € l miljoen uitgaat van een gevangenisstraf van minimaal 24 maanden, oplopend tot de maximale op het delict gestelde gevangenisstraf. Al naar gelang van specifieke factoren kan de op te leggen straf vermeerderd of gematigd worden.
Ook stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. Deze is bij de eerste behandeling in hoger beroep overschreden met ongeveer één jaar en acht maanden. Vervolgens is de redelijke termijn bij het hof opnieuw overschreden na de terugwijzing, met ongeveer twee jaren en elf maanden. Ook zijn de feiten inmiddels bijna vijftien jaren geleden gepleegd.
Het hof zal deze forse overschrijding van de redelijke termijn compenseren door verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer op te leggen dan de tijd die hij al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, hoewel het hof een dergelijke langere gevangenisstraf voor het bewezenverklaarde witwassen en de valsheid in geschrift zonder overschrijding van de redelijke termijn passend had geacht.
Alles afwegende zal het hof een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 134 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd – 29 oktober 2012 tot en met 13 december 2012, 46 dagen – die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in combinatie met een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, aan verdachte opleggen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de eerder bij arrest van 30 december 2010 (21-003109-08) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. De proeftijd van die voorwaardelijke opgelegde straf ging in op 1 januari 2011. Nu de bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden na de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd alsook voordat de proeftijd ging lopen, zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 63, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging wat betreft het in de zaak met parketnummer 08-996023-12 onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde voor zover het betreft de periode 20 augustus 2006 tot en met 21 juli 2007 en de periode van 13 mei 2008 tot en met 21 november 2010.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 08-996023-12 onder 3 primair onder C tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
134 (honderdvierendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 21-003109-08.
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. S. Bek en mr. T. Bertens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.H. Salvino, griffier,
en op 2 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.