ECLI:NL:GHARL:2025:197

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.342.294
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige bij de vader in een geschil tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2022, wiens ouders in een geschil verwikkeld zijn. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder alleen het gezag over de minderjarige, maar na een beschikking van de rechtbank Gelderland op 8 maart 2024, werd het ouderlijk gezag gezamenlijk vastgesteld. De rechtbank had tevens de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader vastgesteld. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met de stelling dat de hoofdverblijfplaats bij haar zou moeten zijn.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere een mondelinge behandeling op 12 december 2024 heeft plaatsgevonden. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, die eerder met een alcoholverslaving kampte, niet in staat is gebleken om voor de minderjarige te zorgen. De vader biedt een stabiele en veilige opvoedomgeving, wat in het belang van de minderjarige is. De GI heeft bevestigd dat het goed gaat met de minderjarige bij de vader.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader is vastgesteld. Het hof heeft benadrukt dat de moeder de kans krijgt om haar situatie te verbeteren, maar dat de huidige omstandigheden niet in het belang van de minderjarige zijn om de hoofdverblijfplaats te wijzigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.294/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 428800)
beschikking van 16 januari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
thans zonder advocaat (voorheen mr. D. Vurdelja),
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.G. Pherai.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming West-Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, tevens verzoek tot schorsing, met producties, ingekomen op 7 juni 2024;
  • het verweerschrift met een productie;
  • een journaalbericht namens de moeder van 1 juli 2024 met een productie;
  • een journaalbericht namens de moeder van 8 juli 2024 met producties;
  • een journaalbericht van 22 oktober 2024 van mr Vurdelja (onttrekking).
2.2
Het hof heeft op 3 september 2024 een beschikking gegeven waarin het verzoek van de moeder om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank van 8 maart 2024 is afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de vader;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming;
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2022. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder had tot aan de beschikking van 8 maart 2024 van rechtswege alleen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Op 28 februari 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 24 mei 2025.
[de minderjarige] is vanaf 1 december 2023 bij de vader gaan wonen met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere ouder zonder gezag.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 8 maart 2024 heeft de rechtbank:
- bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] ;
- het hoofdverblijf van [de minderjarige] vastgesteld bij de vader.
4.2
De moeder komt met één grief in hoger beroep van die beschikking. Deze grief is enkel gericht tegen de door de rechtbank bij de vader vastgestelde hoofdverblijfplaats. De moeder verzoekt het hof de beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij haar zal hebben.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof de beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer de beslissing omvatten bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
Het hof is - anders dan de moeder - met de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader het meest in het belang van [de minderjarige] is. Het hof neemt de motivering van de rechtbank na eigen onderzoek over en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.3
[de minderjarige] is op 1 december 2023 bij de vader geplaatst omdat de moeder een terugval had in haar alcoholverslaving. Volgens de moeder wordt zij met de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] gestraft voor een incident waar zij niet trots op is, maar waarvoor zij een verklaring heeft gegeven. De moeder wil er alles aan doen om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] weer bij haar kan wonen. Hoewel het hof de goede intenties van de moeder niet in twijfel trekt, is zij er niet in geslaagd aan te tonen dat zij op dit moment in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen. De in het beroepschrift door de moeder toegezegde nazending van stukken die onderbouwen dat sprake is van vooruitgang in haar situatie heeft het hof niet ontvangen. De advocaat van de moeder heeft zich inmiddels onttrokken en de moeder is, ondanks dat zij kort voor de mondelinge behandeling bij het hof ook nog door de GI van het tijdstip daarvan op de hoogte is gesteld, niet naar de zitting gekomen. Het is niet de eerste keer dat de moeder vanwege haar verslaving niet in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen. Nu het voor het hof niet duidelijk is geworden hoe het op dit moment met de moeder gaat en in hoeverre zij haar alcoholverslaving onder controle heeft, is het hof van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om zijn hoofdverblijfplaats te wijzigen. De vader biedt [de minderjarige] een stabiele en veilige opvoedomgeving. Volgens de GI gaat het goed met [de minderjarige] bij de vader thuis en zij ziet dat de vader goed reageert op [de minderjarige] . Verder heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling verteld dat de moeder [de minderjarige] op zondag kan bezoeken. De laatste vier keer is de moeder geweest, maar daarvoor kwam de moeder vaker niet dan wel. De GI ziet wel dat de moeder als zij er is, het goed doet met [de minderjarige] , maar een uitbreiding is pas mogelijk als de moeder laat zien dat zij zich kan houden aan de gemaakte afspraken. Als het de moeder lukt om in contact te blijven met de GI, afspraken na te komen en haar leven op de rit te krijgen en houden, kan zij samen met de vader invulling geven aan het ouderschap. Dit is in het belang van [de minderjarige] , zoals de moeder terecht stelt in haar beroepschrift en de vader ook onderschrijft. Dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader is vastgesteld doet daaraan niet af.
5.4
Het vorenstaande betekent dat het hof de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 maart 2024 voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader is vastgesteld.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en M.A.F. Veenstra en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.