In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2022, wiens ouders in een geschil verwikkeld zijn. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder alleen het gezag over de minderjarige, maar na een beschikking van de rechtbank Gelderland op 8 maart 2024, werd het ouderlijk gezag gezamenlijk vastgesteld. De rechtbank had tevens de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader vastgesteld. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met de stelling dat de hoofdverblijfplaats bij haar zou moeten zijn.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere een mondelinge behandeling op 12 december 2024 heeft plaatsgevonden. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, die eerder met een alcoholverslaving kampte, niet in staat is gebleken om voor de minderjarige te zorgen. De vader biedt een stabiele en veilige opvoedomgeving, wat in het belang van de minderjarige is. De GI heeft bevestigd dat het goed gaat met de minderjarige bij de vader.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader is vastgesteld. Het hof heeft benadrukt dat de moeder de kans krijgt om haar situatie te verbeteren, maar dat de huidige omstandigheden niet in het belang van de minderjarige zijn om de hoofdverblijfplaats te wijzigen.