ECLI:NL:GHARL:2025:1945

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
21-004365-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak over langdurige poging tot afpersing van een fruitbedrijf met woningaanslagen

In deze strafzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een langdurige poging tot afpersing van een fruitbedrijf, waarbij meerdere woningaanslagen zijn gepleegd. De verdachte, geboren in 1997, werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot moord en brandstichting. Het hof oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de brandstichting bij een woning in Tiel, waarbij de voordeur in brand werd gestoken met wasbenzine. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding opgelegd aan de benadeelde partijen, die slachtoffers waren van de brandstichting. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was geweest bij de brandstichting door de uitvoerders naar de plaats delict te brengen en hen te faciliteren bij hun vlucht na de daad. De zaak heeft veel impact gehad op de slachtoffers en de gemeenschap, die in angst leefde door de reeks aanslagen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004365-22
Uitspraak d.d.: 4 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep,
ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem,
van 27 september 2022 met parketnummer 05/780020-21 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende op het adres [adres] .
Het hoger beroep
Verdachte (hierna ook te noemen: [verdachte] ) en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 en 21 november 2024, 21 februari 2025 en 27 maart 2025 (tijdens welke zitting het onderzoek is gesloten) en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. Sietsma, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door mr. N.J.C. van Dorsselaer-Spapen namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 14] en [benadeelde partij 15] .
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld - kort gezegd - voor de eendaadse samenloop van medeplichtigheid aan het medeplegen van poging tot doodslag (feit 1 subsidiair) en medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gemeen gevaar voor goederen te duchten is (feit 2 subsidiair) tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, met aftrek van voorarrest. Ook heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen en het beslag.
Het hof zal het vonnis vernietigen, omdat het onder meer tot een andere beslissing ten aanzien van de aan verdachte op te leggen straf komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

1.Verkorte inhoud van de tenlastelegging

De volledige tenlastelegging is als
bijlageopgenomen en aan dit arrest gehecht. Het hof volstaat hier met de korte vermelding wat verdachte wordt verweten:
Betrokkenheid bij een aanslag (brandstichting) op een woning aan [adres 14] in Tiel op 4/5 juni 2021, ten laste gelegd als:
1.
primair: medeplegen van een poging moord/doodslag;
subsidiair: medeplichtigheid aan medeplegen van een poging moord/doodslag.
2.
primair: medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen;
subsidiair: medeplichtigheid aan medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

2.Overweging met betrekking tot het bewijs

2.1.
Standpunt van het OM
De advocaten-generaal hebben het standpunt ingenomen dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte als medepleger heeft bijgedragen aan de ten laste gelegde feiten. Dit brengt mee dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde.
Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte medeplichtig is aan de ten laste gelegde feiten. Volgens het openbaar ministerie moet de brandstichting niet alleen worden aangemerkt als een brandstichting waarvan levensgevaar te duchten was voor de personen die in die woning aanwezig waren, maar, anders dan de rechtbank oordeelde, ook als een poging tot moord.
Concluderend heeft het openbaar ministerie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde.
2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van alle onderdelen van de tenlastelegging omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (opzettelijk) als medepleger of medeplichtige heeft bijgedragen aan de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat:
‒ wat betreft het onder 1 ten laste gelegde: de brandstichting niet kan worden aangemerkt als een poging tot moord en
‒ wat betreft het onder 2 ten laste gelegde: niet kan worden vastgesteld dat door de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest.
2.3.
Oordeel van het hof [1]
2.3.1.
Inleiding
Aangever [benadeelde partij 15] heeft het volgende verklaard over een incident bij zijn woning op het adres [adres 14] in Tiel, waar hij woont met zijn vrouw en twee kinderen. Op 5 juni 2021 omstreeks 03.00 uur werd de aangever wakker van de rookmelder. De buurman schreeuwde toen dat de voordeur in brand stond. Hij heeft verklaard dat hij naar beneden ging en zag dat er een flinke rookontwikkeling in de gang was en dat het buiten brandde. Hij verklaarde dat hij de deur bewust dicht heeft gelaten omdat hij wist dat de brand naar binnen zou komen als hij de deur open zou zetten. Zijn vrouw en kinderen zijn van deze brandstichting erg geschrokken en hebben de woning verlaten om elders even tot rust te komen. [2]
De politie heeft op 5 juni 2021 om 06.00 uur forensisch onderzoek verricht bij de woning van de aangever. Op de voordeur, het kozijn, de onderzijde van de luifel boven de voordeur en de bakstenen links en rechts van de deurluifel werd rook- en roetschade waargenomen. Vanaf de onderzijde tot ongeveer halverwege het kozijn is aan beide zijden blaarvorming van de verf waargenomen. [3]
De brandstichting is vastgelegd door een camera. Op de camerabeelden is te zien dat op 5 juni 2021 om 03:02:36 uur een persoon in de richting van de voordeur liep. Die persoon bleef ongeveer twee meter voor de voordeur stilstaan en gooide een vloeistof tegen de voordeur aan. Die persoon had in beide handen een fles vast. Uit beide flessen kwam een vloeistof die terechtkwam op de deur en de grond. Die persoon stond met zijn eigen schoenen in de vloeistof en op basis van het zichtbare spetteren is het volgens de verbalisant aannemelijk dat spetters terecht zijn gekomen op de kleding en het schoeisel van die persoon. Omstreeks 03:02:41 uur liep die persoon weg en verdween die persoon uit het beeld. Door het weglopen van die persoon is de camera even gestopt met vastleggen. Vanaf 03:03:02 uur zijn er weer beelden van diezelfde camera. Daarop is een brandhaard te zien tegen de voordeur aan. De vlammen kwamen hoger dan de voordeur. [4]
2.3.2.
Uitvoerders ( [naam 20] en [naam 21] )
Verbalisanten gingen omstreeks 03.00 uur ter plaatse naar aanleiding van de melding dat er brand was op [straatnaam] in Tiel. Onderweg naar [straatnaam] zagen zij bij een rotonde een zwarte BMW rijden met het kenteken [kenteken 9] . [5] Rond 03.11 uur reed die BMW de A2 op. Kort daarna bracht de politie de BMW tot stoppen. De inzittenden waren [verdachte] (bestuurder), [naam 21] (bijrijder), [naam 20] (rechtsachter) en [medeverdachte 9] (linksachter). [6]
[naam 21] heeft verklaard dat hij in de avond van 4 juni 2021 in opdracht van [naam 20] twee flessen wasbenzine heeft gekocht bij Albert Heijn. Later die avond troffen [naam 21] en [naam 20] elkaar bij een school. Kort daarna kwam een BMW aangereden waarvan ‘ [verdachte] ’ (het hof begrijpt: [verdachte] ) de bestuurder was, met ‘ [medeverdachte 9] ’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 9] ) ernaast. In Tiel is [naam 21] uitgestapt en samen met [naam 20] weggelopen van de BMW. [naam 20] liep naar een woning. Kort daarna werd [naam 21] door [naam 20] geroepen en zei [naam 20] onder de benzine te zitten. [naam 21] kreeg van [naam 20] een servet en een aansteker. Vervolgens liep [naam 21] in de richting van de voordeur van de woning, terwijl [naam 21] het servet aanstak. [naam 21] gooide het brandende servet in de richting van de voordeur. Bij de voordeur zag [naam 21] een plas vloeistof. Direct daarna zag [naam 21] vuur en is [naam 21] samen met [naam 20] naar de BMW gerend. [7]
[naam 20] heeft verklaard dat hij samen met ‘die andere’ is uitgestapt in Tiel. Bij de woning heeft [naam 20] de vloeistof gegooid. Hij is de persoon die te zien is op de camerabeelden terwijl diegene een vloeistof over de voordeur gooit. [naam 20] heeft de brand niet aangestoken. [naam 21] , [verdachte] en [naam 20] wisten wat er moest gebeuren. Ze hadden alle drie hun rol meegekregen. Een paar uur voordat ze naar Tiel gingen, had [naam 20] het adres in Tiel doorgekregen. [naam 20] had van de opdrachtgever te horen gekregen dat hij dit samen met [naam 21] moest doen en dat [verdachte] hen naar Tiel zou brengen. [8]
In de auto met het kenteken [kenteken 9] is een iPhone 6 aangetroffen met het IMEI [IMEI-nummer] ( [IMEI-nummer] ). [9] Het hof concludeert op basis van het volgende dat die iPhone in gebruik was bij [naam 20] .
‒ De telefoon werd gebruikt voor een Snapchat-account met de naam ‘ [voornaam naam 20] ’. In een Snapchat-gesprek van 4 juni 2021 werd de gebruiker van de telefoon aangesproken met ‘ [voornaam naam 20] ’. Die gebruiker reageerde daarop met een bericht waarin de naam ‘ [naam 23] ’ wordt genoemd. Op 26 mei 2021 ontving de gebruiker een bericht met daarin de naam en het adres van een [naam 23] die in de politiesystemen voorkomt met een registratie waarbij [voornaam naam 20] ElRaei wordt genoemd als haar (ex-)vriend. Het betreft een incident waarbij [naam 20] zelf ook aanwezig was. Op 4 april 2021 deelde de gebruiker van de telefoon de naam, het adres en de geboortedatum van [naam 20] , waarbij alleen het geboortejaar onjuist is. [10]
‒ In de periode van 23 april 2021 tot 2 mei 2021 is de iPhone 6 gebruikt voor het telefoonnummer [telefoonnummer 30] ( [telefoonnummer 30] ). [11] Op 29 april 2021 om 15.44 uur werd met dit telefoonnummer een telefoongesprek gevoerd, waarbij de politie de stem van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 30] heeft herkend als die van [naam 20] . [12]
Op 4 en 5 juni 2021 heeft [naam 20] door middel van die telefoon via Snapchat berichten gewisseld met de gebruiker van het Snapchat-account ‘ [gebruikersnaam] ’. Die berichtenwisseling bestond onder meer uit de volgende berichten. [13]
Tijdstip
Afzender
Bericht
4 juni 2021
23:41:47 uur
[gebruikersnaam]
En 2 liter benzine bij95
5 juni 2021
(...)
03:08:18 uur
[naam 20]
Soecht nieuws man
03:08:21
[gebruikersnaam]
Wat dan
03:08:27
[naam 20]
Ik was daarm
03:08:34
[naam 20]
K zoek
03:08:39
[naam 20]
Vind die [huisnummer]
03:08:57
[naam 20]
[huisnummer] was sndere kant
03:09:06
[naam 20]
Ik kijk boven
03:09:17
[naam 20]
Er staat een kanker live campoe boven
03:09:19
[naam 20]
Die os
(...)
03:09:31
[gebruikersnaam]
Bij [huisnummer] ?
(...)
03:09:35
[naam 20]
Ja
03:09:38
[gebruikersnaam]
Ga verder
(...)
03:09:43
[gebruikersnaam]
Je moest gwnnsnel doen dan
(...)
03:09:54
[naam 20]
Heb die twee flessen epakf
03:09:59
[naam 20]
Heb k ze moeder kos gegooig tegen
03:10:00
[naam 20]
[huisnummer]
03:10:02
[naam 20]
Vol
03:10:04
[naam 20]
Hepemaal
(...)
03:10:20
[gebruikersnaam]
Tazz je moest [huisnummer]
(...)
03:10:25
[gebruikersnaam]
Die was belagerihkste
03:10:26
[naam 20]
Scotoe [het hof begrijpt: de politie] komt
03:10:28
[naam 20]
Aanrijden
03:10:30
[gebruikersnaam]
Dikke lul
03:10:35
[naam 20]
Ze rijden achter ons
03:10:36
[naam 20]
Oo me moeder
(...)
03:10:46
[naam 20]
Se ging die wijk
03:10:46
[naam 20]
In
03:10:50
[naam 20]
K sprong gelijk beneden
03:10:59
[naam 20]
Se dagen [naam 21] en [verdachte]
(...)
03:11:20
[gebruikersnaam]
Leg goed uit
03:11:24
[gebruikersnaam]
Dus scotoe kwam aantijden en toen
03:11:30
[naam 20]
Ol rotonde
03:11:32
[naam 20]
Op
03:11:39
[gebruikersnaam]
Maar geen stop
03:11:43
[gebruikersnaam]
Of cotrole
03:11:45
[naam 20]
Neee
03:11:55
[gebruikersnaam]
Maar wrm ging [naam 21] miet mee
03:12:02
[naam 20]
Hij ging mee
03:12:10
[naam 20]
Hij zou dir sndere doen
03:12:11
[gebruikersnaam]
Wrm deed hij die [huisnummer] niet
03:12:17
[naam 20]
Dat sou ooksleen die
03:12:24
[naam 20]
Se rijden
03:12:26
[naam 20]
Achter ons
(...)
03:12:42
[naam 20]
Scotoe komt
03:12:58
[gebruikersnaam]
Terwihl je die fik foxt of wat
03:13:01
[gebruikersnaam]
Praat duidelijk
03:13:31
[naam 20]
Sr sijn drt num
03:13:44
[gebruikersnaam]
Wat?
03:13:58
[gebruikersnaam]
Jullie zijn al pleite toch
03:14:55
[gebruikersnaam]
Kkk man
03:14:58
[gebruikersnaam]
Gooi alle tellies uit
03:15:03
[gebruikersnaam]
Reset ze
03:15:05
[gebruikersnaam]
Die van [bijnaam 2]
03:15:06
[gebruikersnaam]
Met adres
03:15:07
[gebruikersnaam]
Broer
03:15:08
[gebruikersnaam]
Snel
03:15:41
[gebruikersnaam]
Trekje jakka uit als ie opvallend doet
03:15:51
[gebruikersnaam]
Verzin snel verhaal
03:15:54
[gebruikersnaam]
Met ze alle
03:16:15
[gebruikersnaam]
Hou me op de hoogte
03:17:01
[gebruikersnaam]
Verw me
03:17:05
[gebruikersnaam]
Prat via me broertje
Het hof leidt uit de inhoud van deze berichten af dat [naam 20] contact had met de opdrachtgever van de woningaanslag. De gesprekspartner van [naam 20] (‘ [gebruikersnaam] ’) gaf namelijk de opdracht om twee liter benzine te gebruiken bij huisnummer [huisnummer] (‘2 liter benzine [huisnummer] ’) en gaf instructies toen [naam 20] liet weten dat de politie (‘scotoe’) achter hen (aan) reed.
2.3.3.
Tussenconclusies
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat [naam 20] de inhoud van twee flessen wasbenzine tegen de voordeur van de woning heeft gegooid en dat [naam 21] vervolgens een brandend servet heeft gegooid naar die met wasbenzine overgoten deur. Daardoor is een brand ontstaan, waarbij de vlammen boven de voordeur uitkwamen.
Naar het oordeel van het hof is door die brandstichting gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt.
Verder is het hof van oordeel dat:
‒ de brandstichting moet worden aangemerkt als een poging tot moord en
‒ door de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest voor de personen die tijdens de brandstichting in die woning aanwezig waren.
Ter onderbouwing van deze oordelen overweegt het hof het volgende.
Poging tot moord
Gelet op de hoeveelheid en de verspreiding van de wasbenzine die is gebruikt en op de hoogte van de vlammen bij de voordeur, is het hof van oordeel dat een dergelijke wijze van brandstichten bij de voordeur van een woning naar algemene ervaringsregels tot gevolg heeft dat er een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid is dat de brand bij de voordeur leidt tot een woningbrand met een dodelijke afloop voor de personen die op dat moment in die woning aanwezig zijn. In dit verband neemt het hof mede in aanmerking dat – zoals kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat de persoon die de wasbenzine gooide dit met twee flessen tegelijk deed en daarbij met zijn eigen schoenen in de vloeistof kwam te staan – het gooien van de wasbenzine op ongecontroleerde en bijzonder onvoorzichtige wijze plaatsvond (en er bijvoorbeeld ook wasbenzine onder de voordeur door de woning in had kunnen lopen). Het hof ziet de brandstichting als een zeer lompe en met grote onverschilligheid uitgevoerde actie op een voor woningen mogelijk zeer kwetsbare plaats – te weten: bij een voordeur met kozijn die minder maar ook meer brandbaar kan zijn. Daarbij is het hof van oordeel dat bij de beoordeling van het risico op een dodelijke afloop in enige mate moet worden geabstraheerd van de precieze concrete situatie waarin de brandstichting heeft plaatsgevonden, waarvan overigens ook niet is gebleken dat de brandstichters er een degelijk onderzoek naar hebben verricht. Dat in dit geval door een brandonderzoeker op basis van het sporenbeeld achteraf en een deskundige analyse van de brandbaarheid van de betrokken materialen is geconcludeerd dat er omstandigheden waren waardoor het onwaarschijnlijk was dat de brand bij de voordeur zich zou hebben ontwikkeld tot een woningbrand, leidt daarom voor het hof niet tot een ander oordeel over de (aanmerkelijke) kans op het ontstaan van een woningbrand met een dodelijke afloop voor de aanwezigen in die woning.
Naar het oordeel van het hof is het ook algemeen bekend dat een dergelijke wijze van brandstichting bij de voordeur van een woning gepaard gaat met de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat dit leidt tot de dood van de personen die op dat moment in de woning aanwezig zijn. Daaruit leidt het hof af dat (het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat) [naam 20] en [naam 21] zich van die mogelijkheid bewust zijn geweest. Verder is het hof van oordeel dat de verrichte gedraging, namelijk brandstichting bij een voordeur die is overgoten met wasbenzine, zozeer gericht is op het veroorzaken van het overlijden van de mensen in die woning, dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat [naam 20] en [naam 21] bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de brandstichting tot de dood van die mensen zou leiden.
Uit het voorgaande volgt dat het hof van oordeel is dat de onderhavige woningaanslag moet worden aangemerkt als een poging tot moord, begaan tegen de personen die op dat moment in die woning aanwezig waren. Het hof acht namelijk ook bewezen dat [naam 20] en [naam 21] hebben gehandeld met voorbedachte raad. Zij zijn vanuit [plaats ] met onder meer twee flessen wasbenzine en een aansteker naar de plaats van het misdrijf gegaan met de bedoeling daar brand te stichten. Deze gang van zaken getuigt van een planmatige aanpak. Het hof leidt hieruit af dat [naam 20] en [naam 21] zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het genomen besluit om brand te stichten bij de woning. [naam 20] en [naam 21] hebben dus de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van die brandstichting en zich daarvan rekenschap te geven. Naar het oordeel van het hof moet de brandstichting dus worden aangemerkt als een poging tot moord.
Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezigen in de woning
De uitvoerders van de aanslag hebben brand gesticht bij de voordeur van een woning waarin op dat moment mensen aanwezig waren. Uit het voorgaande blijkt dat het hof van oordeel is dat er in de gegeven omstandigheden een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid was dat de brand bij de voordeur zou leiden tot een woningbrand met een dodelijke afloop voor de personen die op dat moment in die woning aanwezig waren. Naar het oordeel van het hof was dit gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar ten tijde van de brandstichting.
2.3.4.
De rol van [verdachte]
Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] op 5 juni 2021 de bestuurder was van de auto (met het kenteken [kenteken 9] ) waarmee [naam 20] en [naam 21] naar de plaats van het misdrijf zijn gebracht en waarin zij na de brandstichting zijn weggevoerd van de plaats van het misdrijf. De bijdrage van [verdachte] hield dus in dat hij de plegers van de brandstichting naar de plaats van het misdrijf heeft gebracht en dat hij ervoor heeft gezorgd dat zij na de brandstichting snel de plaats van het misdrijf konden verlaten. [verdachte] heeft in de auto op hen gewacht toen zij waren uitgestapt om de brandstichting te verrichten. Toen [naam 20] en [naam 21] na de brandstichting weer in de auto zaten, is [verdachte] (met [naam 20] en [naam 21] ) weggereden van de plaats van het misdrijf.
Geen medeplegen (vrijspraak van 1 primair en 2 primair)
Met het openbaar ministerie is het hof van oordeel dat de bijdrage van [verdachte] aan de brandstichting niet kan worden aangemerkt als een vorm van medeplegen. Hieruit volgt dat het hof verdachte vrijspreekt van het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde.
Wel medeplichtigheid
Het hof acht wel bewezen dat [verdachte] medeplichtig is aan de hem onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten. Naar het oordeel van het hof kan worden vastgesteld dat [verdachte] opzettelijk behulpzaam is geweest bij de brandstichting, zowel voor zover deze wordt aangemerkt als een poging tot moord (het onder 1 subsidiair tenlastegelegde) als voor zover deze wordt aangemerkt als een brandstichting waarvan levensgevaar te duchten is geweest voor de personen die aanwezig waren in de woning waarvan de voordeur in brand is gestoken (het onder 2 subsidiair tenlastegelegde).
Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] aan de brandstichting heeft bijgedragen door de plegers van de brandstichting naar de plaats van het misdrijf te brengen en te faciliteren dat zij na de brandstichting snel de plaats van het misdrijf konden verlaten. Naar het oordeel van het hof moet deze bijdrage aan het misdrijf worden aangemerkt als een vorm van behulpzaamheid als bedoeld in artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht.
Over het opzet van [verdachte] op zijn behulpzaamheid bij het plegen van die brandstichting overweegt het hof het volgende. Het hof zal daarbij ook ingaan op de ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte afgelegde verklaring dat hij dacht dat ze naar die locatie reden om iets op te halen.
[naam 21] heeft verklaard dat in zijn telefoon het adres aan [straatnaam] in Tiel is ingevoerd in een navigatie-applicatie. Vervolgens gaf [naam 21] zijn telefoon aan de bestuurder, [verdachte] , die op basis daarvan naar [straatnaam] in Tiel is gereden. [14]
[naam 20] heeft tijdens de nacht van het misdrijf via Snapchat contact gehad met de opdrachtgever van de woningaanslag (‘ [gebruikersnaam] ’). Die berichtenwisseling ging door toen de uitvoerders (onder wie [naam 20] ) achtervolgd werden door de politie. Toen de opdrachtgever hierover was geïnformeerd (‘Se rijden’, ‘Achter ons’, ‘Scotoe komt’) gaf diegene de opdracht om alle telefoons te resetten (‘Gooi alle tellies uit’, ‘Reset ze’). Daarbij noemde de opdrachtgever expliciet dat dit moest gebeuren met de telefoon van ‘ [bijnaam 2] ’ (‘Die van [bijnaam 2] ’). [verdachte] heeft verklaard dat hij af en toe [bijnaam 2] wordt genoemd. [15]
[naam 20] heeft verklaard dat hijzelf, [naam 21] en [verdachte] wisten wat er moest gebeuren. Ze hadden alle drie hun rol meegekregen. [naam 20] had van de opdrachtgever te horen gekregen dat [verdachte] hen naar Tiel zou brengen. [16]
[verdachte] had in de nacht van 4 op 5 juni 2021 een iPhone 12 bij zich. Uit locatiegegevens blijkt dat die telefoon op 5 juni 2021 om 01.43 uur in [plaats ] was. In de telefoon zijn geen locatiegegevens opgeslagen van na dat tijdstip. [17] [verdachte] heeft verklaard dat hij zijn telefoon heeft uitgezet en dat hij denkt dat hij dit in [plaats ] heeft gedaan. [18]
[naam 21] heeft verklaard dat hij in de auto te horen kreeg dat een brand zou worden gesticht. Dat gebeurde toen de auto al stilstond in de wijk, op de plek waar [naam 21] is uitgestapt. [19] Volgens [naam 21] hebben de twee anderen in de auto (het hof begrijpt: [verdachte] en [medeverdachte 9] ) waarschijnlijk wel gehoord dat brand zou worden gesticht. [20] Toen [naam 21] hoorde dat brand gesticht zou worden, heeft hij zijn spijkerbroek uitgetrokken en een zwarte joggingbroek aangetrokken. Die joggingbroek werd aangegeven door iemand die achterin de auto zat. Het omkleden vond plaats voordat [naam 21] uitstapte. [21]
Het hof verbindt aan het voorgaande de volgende conclusies.
[verdachte] is – direct of indirect – door de opdrachtgever van de aanslag (‘ [gebruikersnaam] ’) benaderd om een aantal personen naar Tiel te brengen. Dit leidt het hof af uit de verklaring van [naam 20] dat hij van de opdrachtgever te horen had gekregen dat [verdachte] hen naar Tiel zou brengen. Die verklaring wordt ondersteund door het gegeven dat de opdrachtgever (‘ [gebruikersnaam] ’) wist dat [verdachte] (‘ [bijnaam 2] ’) bij [naam 20] in de auto zat.
Naar het oordeel van het hof is het mogelijk dat [verdachte] aan het begin van de rit naar Tiel nog niet wist dat [naam 20] van plan was brand te stichten. Wel is het hof van oordeel dat het uitzetten van zijn telefoon door [verdachte] een aanwijzing vormt dat [verdachte] wist of vermoedde dat op de bestemming van de autorit een strafbaar feit zou worden gepleegd. Naar het oordeel van het hof ligt het uitzetten van de telefoon namelijk meer voor de hand in het scenario waarin [verdachte] wist of vermoedde dat men naar Tiel ging om daar een strafbaar feit te plegen – en [verdachte] door het uitzetten van de telefoon wilde voorkomen dat hij op basis van telefoonlocatiegegevens op de plaats delict zou kunnen worden geplaatst – dan in het scenario waarin [verdachte] dacht dat men naar Tiel reed om daar iets op te halen, zoals [verdachte] heeft verklaard.
Verder concludeert het hof dat uiterlijk op het moment dat de auto tot stilstand was gebracht in de wijk in Tiel – maar voordat [naam 20] en [naam 21] uit de auto stapten – [verdachte] te weten is gekomen dat de actie was gericht op brandstichting. Uit de verklaring van [naam 21] leidt het hof af dat dit toen is gezegd op een zodanige wijze dat dit waarschijnlijk ook is gehoord door anderen in die auto. Bovendien is [naam 21] zich vervolgens gaan omkleden. Gelet op het samenstel van de hier vastgestelde feiten en omstandigheden, stelt het hof vast dat [verdachte] uiterlijk op dit moment te weten is gekomen dat hij optrad als chauffeur voor personen die van plan waren brand te stichten bij een woning. Ondanks die wetenschap is [verdachte] de brandstichters blijven helpen door tijdens de brandstichting op hen wachten, zodat zij snel zouden kunnen wegkomen van de plaats van het misdrijf.
Het hof verbindt aan het voorgaande de conclusie dat [verdachte] opzettelijk behulpzaam is geweest bij de brandstichting die is gepleegd door [naam 20] en [verdachte] .
Verder concludeert het hof (in verband met het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde) dat [verdachte] – die samen met [naam 20] en [naam 21] een reis naar Tiel heeft ondernomen, waarvan het in ieder geval op enig moment voor hem ook kenbare doel een nachtelijke brandstichting in een woonwijk was – daarbij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die brandstichting zou leiden tot de dood van personen in de betrokken woning. Naar het oordeel van het hof brengt een nachtelijke brandstichting bij een woning naar algemene ervaringsregels mee dat er een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid is dat een woningbrand ontstaat met een dodelijke afloop voor de personen die op dat moment in die woning aanwezig zijn. Omdat het een algemene (en algemeen bekende) ervaringsregel betreft, kan het redelijkerwijs niet anders zijn dan dat [verdachte] zich bewust is geweest van die reële mogelijkheid van een dodelijke afloop. Omdat dit besef [verdachte] er niet van heeft weerhouden zijn optreden als chauffeur voort te zetten, concludeert het hof dat [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij behulpzaam was bij een brandstichting waarbij er een reële mogelijkheid was dat een woningbrand zou ontstaan met een dodelijke afloop voor één of meer personen die op dat moment in die woning aanwezig waren.
Betrouwbaarheid verklaringen [naam 20] en [naam 21]
De raadsman heeft bepleit dat de belastende verklaringen die [naam 20] en [naam 21] bij de politie hebben afgelegd dienen te worden uitgesloten van het bewijs, omdat die verklaringen in strijd zijn met verklaringen die diezelfde mededaders tijdens andere verhoorgelegenheden hebben afgelegd.
Het hof acht de verklaringen die [naam 20] en [naam 21] hebben afgelegd bij de politie – voor zover hier relevant – evenwel betrouwbaar en bruikbaar en overweegt hierover het volgende.
[naam 20] is aangehouden op 5 juni 2021. Bij de eerste politieverhoren heeft hij zich grotendeels beroepen op zijn zwijgrecht. Tijdens het politieverhoor van 26 augustus 2021 heeft [naam 20] bekend dat hij heeft deelgenomen aan de brandstichting en dat hij degene is die wasbenzine over de voordeur heeft gegooid. Aan het begin van dat politieverhoor heeft [naam 20] gezegd dat [medeverdachte 9] (het hof begrijpt: [medeverdachte 9] ) er niets mee te maken heeft. Over [naam 21] en [verdachte] wilde [naam 20] op dat moment nog niet verklaren. Later in het verhoor heeft [naam 20] verklaard dat [naam 21] , [verdachte] en hijzelf wisten wat er moest gebeuren en dat ze alle drie hun rol hadden meegekregen. [naam 20] herhaalde toen dat alleen [medeverdachte 9] van niets wist. [naam 20] had van de opdrachtgever te horen gekregen dat [verdachte] hen ( [naam 20] en [naam 21] ) naar Tiel zou brengen. Weer later in dat verhoor heeft [naam 20] over [verdachte] verklaard dat [naam 20] denkt dat [verdachte] alleen wist dat hij de anderen naar Tiel moest rijden maar dat hij niet wist wat er in Tiel moest gebeuren. Tijdens het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris van 11 januari 2022 heeft [naam 20] herhaald dat hij bij de politie heeft verklaard dat hij niet wist of [verdachte] wist wat er ging gebeuren. Het hof is van oordeel dat de verklaring van [naam 20] over de betrokkenheid van verdachte in ieder geval in zoverre betrouwbaar en bruikbaar is, dat daaruit kan worden afgeleid dat aan verdachte de opdracht was gegeven om [naam 20] en [naam 21] naar Tiel te rijden.
[naam 21] heeft tijdens het politieverhoor van 14 juli 2021 voor het eerst bekend dat hij betrokken is geweest bij de brandstichting. In datzelfde verhoor heeft [naam 21] verklaard dat, toen de auto al stilstond in de wijk, hij te horen kreeg dat brand gesticht zou worden. Later tijdens dat verhoor heeft [naam 21] verklaard dat hij denkt dat [verdachte] niet op de hoogte was van wat er zou gaan gebeuren. Het hof begrijpt dat [naam 21] hiermee bedoelde dat ( [naam 21] dacht dat) [verdachte] dat nog niet wist toen ze begonnen aan de autorit naar Tiel. Tijdens het politieverhoor van 27 augustus 2021 is [naam 21] ondervraagd over het moment waarop hij te horen kreeg dat brand zou worden gesticht. [naam 21] heeft toen verklaard dat de anderen in de auto (het hof begrijpt: [verdachte] en [medeverdachte 9] ) waarschijnlijk wel hebben gehoord dat brand zou worden gesticht. Daarnaast heeft [naam 21] tijdens het politieverhoor van 14 juli 2021 verklaard dat hij, toen hij te horen kreeg dat brand zou worden gesticht, zijn spijkerbroek heeft uitgetrokken en een joggingbroek heeft aangetrokken. Tijdens het politieverhoor van 27 augustus 2021 heeft [naam 21] daaraan toegevoegd dat dit gebeurde voordat hij uitstapte.
Tijdens zijn latere verhoor op 11 januari 2022 en 17 mei 2022 als getuige bij de rechter-commissaris heeft [naam 21] weliswaar verklaard dat tijdens de autorit niet is gesproken over brandstichting en dat hij zich naast de auto heeft omgekleed, maar daarbij is door hem niet uitgelegd waarom hij toen deels anders verklaarde dan tijdens de politieverhoren van 14 juli 2021 en 27 augustus 2021. Mede daarom is het hof van oordeel dat de verklaring die [naam 21] heeft afgelegd tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris geen reden vormt om te twijfelen aan de juistheid van wat [naam 21] tijdens de politieverhoren van 14 juli 2021 en 27 augustus 2021 heeft verklaard over dat hem is verteld dat brand zou worden gesticht, dat dit gebeurde op een zodanige wijze dat het waarschijnlijk ook door anderen in de auto is gehoord en dat hij zich vervolgens in de auto heeft omgekleed.

3.Bewezenverklaring

Door de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel ‒ ook in zijn onderdelen ‒ slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
[naam 20] en
/of[naam 21]
en/of [medeverdachte 9] in of omstreeks de nacht van 4op 5 juni 2021 te Tiel, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door die [naam 20] en
/ofdie [naam 21]
en/of die [medeverdachte 9] en/of hun mededader(s)voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 15] en/of de vrouw en/of de kinderen van die [benadeelde partij 15] opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade van het leven te beroven
met een hoeveelheid brandbare
(vloei
)stof
fennaar een woning (perceel [adres 14] in Tiel) waar op dat moment voornoemde [benadeelde partij 15] en voornoemde gezinsleden
lagen te slapen/verbleven
) is/zijn
gereden/gegaan en
/ofvervolgens brand
heeft/hebben gesticht
in/bij
(de directe nabijheid van)die woning door
(die
)brandbare
(vloei
)stof
(fen)te gooien
en/of te plaatsen en/of uit te sprenkelentegen de voordeur van die woning en
/ofdie
(vloei
)stof
(fen)aan te steken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/ofbij het plegen van dit misdrijf hij, verdachte,
opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/ofopzettelijk behulpzaam is geweest door
in of omstreeks de nacht van 4op 5 juni 2021 te Amsterdam en
/ofTiel en
/ofelders in Nederland opzettelijk
‒ die [naam 20] en
/of[naam 21]
en/of [medeverdachte 9] (vanuit Amsterdam) (midden in de nacht; vertrektijd ca 01.30 uur)te chaufferen
en/of te navigerennaar
, althans tot zeer nabij,de woning aan het adres [adres 14] te Tiel en
/of

vijf, althans meerdere, flessen met wasbenzine en/of benzine, althans brandbare vloeistoffen en/of latex handschoenen en/of kleding bestemd voor de uitvoering van dat delict -meegebracht door voormelde mededaders- in zijn, verdachtes auto te vervoeren naar dat adres in Tiel en/of

een adres en/of andere informatie afkomstig van de opdrachtgever die van belang was voor de uitvoering van het delict door te geven en/of te delen aan/met zijn mededaders en/of (in zijn telefoon) voorhanden te hebben en/of
‒ met zijn, verdachtes, auto nabij dat adres te Tiel klaar te staan voor de vlucht, althans te wachten, nadat
een of meer vanvoormelde mededaders waren uitgestapt, en
/of

samen met [medeverdachte 9] , althans een mededader(s), althans alleen, ten tijde van de uitvoering van het delict op de uitkijk te staan en/of
‒ de vlucht mogelijk te maken aan voormelde mededaders door hen, na het door hen gepleegde delict, (weer) in te laten stappen en
/of (vervolgens
) (meteen
)weg te rijden
en met hen terug (richting Amsterdam) te rijden;
2. subsidiair
[naam 20] en
/of[naam 21]
en/of [medeverdachte 9] in of omstreeks de nacht van 4op 5 juni 2021 te Tiel, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand
heeft/hebben gesticht
in/bij een woning (perceel [adres 14] ) door
(een
)brandbare
(vloei
)stof
(fen)te gooien
en/of te plaatsen en/of uit te sprenkelentegen de voordeur van die woning en
/ofdie
(vloei
)stof
(fen)aan te steken,
althans door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan d
(i
)e voordeur en
/ofeen kozijn en
/ofde voorgevel van die woning
geheel ofgedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor de bewoner
(s
)van die woning, te weten [benadeelde partij 15] en/of de vrouw en/of de kinderen van die [benadeelde partij 15] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en
/oflevensgevaar voor die bewoner
(s
), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderenen
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die bewoner
(s
), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was,
tot en/ofbij het plegen van dit misdrijf hij, verdachte,
opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/ofopzettelijk behulpzaam is geweest door
in of omstreeks de nacht van 4op 5 juni 2021 te Amsterdam en
/ofTiel en
/ofelders in Nederland opzettelijk
‒ die [naam 20] en
/of[naam 21]
en/of [medeverdachte 9] (vanuit Amsterdam) (midden in de nacht; vertrektijd ca 01.30 uur)te chaufferen
en/of te navigerennaar
, althans tot zeer nabij,de woning aan het adres [adres 14] te Tiel en
/of

vijf, althans meerdere, flessen met wasbenzine en/of benzine, althans brandbare vloeistoffen en/of latex handschoenen en/of kleding bestemd voor de uitvoering van dat delict -meegebracht door voormelde mededaders- in zijn, verdachtes auto te vervoeren naar dat adres in Tiel en/of

een adres en/of andere informatie afkomstig van de opdrachtgever die van belang was voor de uitvoering van het delict door te geven en/of te delen aan/met zijn mededaders en/of (in zijn telefoon) voorhanden te hebben en/of
‒ met zijn, verdachtes, auto nabij dat adres te Tiel klaar te staan voor de vlucht, althans te wachten, nadat
een of meer vanvoormelde mededaders waren uitgestapt, en
/of

samen met [medeverdachte 9] , althans een mededader(s), althans alleen, ten tijde van de uitvoering van het delict op de uitkijk te staan en/of
‒ de vlucht mogelijk te maken aan voormelde mededaders door hen, na het door hen gepleegde delict, (weer) in te laten stappen en
/of (vervolgens
) (meteen
)weg te rijden
en met hen terug (richting Amsterdam) te rijden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

4.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot moord
en
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

6.Oplegging van straf

Straf opgelegd door de rechtbank
De rechtbank Gelderland heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft die straf opgelegd op basis van een andere bewezenverklaring dan waartoe het hof is gekomen. Anders dan het hof heeft de rechtbank het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde niet aangemerkt als medeplichtigheid aan (medeplegen van) een poging tot moord, maar als medeplichtigheid aan (medeplegen van) een poging tot doodslag.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, indien het hof tot een bewezenverklaring komt en een gevangenisstraf oplegt, de duur daarvan wordt beperkt tot de duur van het voorarrest. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een eigen (loodgieters)bedrijf heeft.
Oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de gepleegde misdrijven en de omstandigheden waaronder die misdrijven zijn begaan en vindt daarin de redenen voor het opleggen van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Verder heeft het hof onder meer gelet op de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Verdachte is medeplichtig geweest aan een woningaanslag op een rijtjeswoning in een woonwijk waarbij de voordeur van de woning is overgoten met benzine en vervolgens is aangestoken. Daarbij was het een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat die brand zou leiden tot een woningbrand met fatale gevolgen voor de personen in die woning. Verdachte heeft aan die woningaanslag bijgedragen als chauffeur van de brandstichters. Hij heeft hen naar de plaats van het misdrijf gebracht en terwijl zij de brandstichting uitvoerden is verdachte op hen blijven wachten, zodat zij na afloop van de brandstichting snel de plaats van het misdrijf konden verlaten. Dat verdachte bereid is geweest een bijdrage te leveren aan een (levensgevaarlijke) brandstichting bij een woning van mensen die hij niet kende, geeft blijk van een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit, het eigendomsrecht en de huisvrede van anderen.
De woningaanslag was de laatste in een lange reeks woningaanslagen die verband houden met de langdurige poging tot afpersing van (de directie van) het bedrijf [fruitbedrijf] (hierna: [fruitbedrijf] of [fruitbedrijf] ). In de regio waarin de woningaanslagen plaatsvonden, kort gezegd de [plaats ] en omliggende plaatsen, hebben die aanslagen gezorgd voor veel angst bij een grote groep mensen. De meeste aanslagen vonden plaats op adressen die voorkomen op een personeelslijst met honderden adressen van (voormalige) werknemers van [fruitbedrijf] . Daardoor was iedereen die woonde op een adres dat voorkomt op de personeelslijst een potentieel doelwit van een eventuele volgende aanslag. Ook de bewezen verklaarde brandstichting vond plaats op een adres dat op die personeelslijst staat. Met zijn betrokkenheid bij de woningaanslag heeft verdachte een kwalijke bijdrage geleverd aan die reeks woningaanslagen die het veiligheidsgevoel in de geteisterde regio ernstig heeft aangetast. Dat verdachte niet betrokken is geweest bij de eerdere woningaanslagen laat onverlet dat die voorgeschiedenis een verzwarend effect heeft gehad op de impact van de woningaanslag waarbij verdachte wel betrokken is geweest.
Strafblad
Het hof heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 oktober 2024. Daaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde al een aantal keer onherroepelijk was veroordeeld voor het plegen van een ernstig misdrijf en dat acht het hof strafverzwarend.
Geen overschrijding van de redelijke termijn
Het hof heeft beoordeeld of de behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en onderbouwt dit oordeel als volgt.
Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag welke behandelduur redelijk is, onder meer afhankelijk is van de ingewikkeldheid van de zaak (bijvoorbeeld het gegeven dat de zaak gelijktijdig wordt behandeld met strafzaken tegen medeverdachten of met andere strafzaken tegen de verdachte), de invloed van de verdachte op het procesverloop en op de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daarbij is het uitgangspunt dat een strafzaak tegen een verdachte in voorlopige hechtenis binnen zestien maanden wordt afgedaan, maar bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat daarvan wordt afgeweken.
Verdachte is op 5 juni 2021 in verzekering gesteld waarna de rechtbank op 27 september 2022 uitspraak heeft gedaan. In eerste aanleg is de zaak derhalve binnen de redelijke termijn afgedaan.
De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 11 oktober 2022, door het instellen van hoger beroep door zowel verdachte als het openbaar ministerie. Dit arrest wordt gewezen op 4 april 2025, wat meebrengt dat de behandeling van de zaak in hoger beroep ongeveer 2,5 jaar heeft geduurd. Naar het oordeel van het hof is dit niet onredelijk lang, als in aanmerking wordt genomen dat de strafzaak tegen verdachte in hoger beroep deel uitmaakt van een cluster van twaalf strafzaken en dat voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak een regiefase heeft plaatsgevonden en (mede op verzoek van verdachte) nader onderzoek is verricht.
Conclusie
Alles overziend, is het hof van oordeel dat oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden met een voorwaardelijk gedeelte van 24 maanden met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van de duur van het voorarrest in deze zaak passend en geboden is. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt het hof verdachte een extra reden te geven om niet opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Met betrekking tot het bepaalde in artikel 359, zesde lid, Sv wordt overwogen dat het hof ervan uitgaan dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf reeds heeft ondergaan in het kader van voorarrest.

7.Beslag

Wat betreft de in beslag genomen voorwerpen beslist het hof als volgt.
Met betrekking tot de volgende voorwerpen is het hof van oordeel dat verdachte redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. In het verlengde daarvan gelast het hof dat deze voorwerpen worden teruggegeven aan verdachte.
‒ een iPhone 12 (kenmerk: [beslagcode] );
‒ een trainingspak van Nike ( [beslagcode] );
‒ schoenen van Nike ( [beslagcode] );
‒ een shirt van The North Face ( [beslagcode] ).
De inbeslaggenomen schroefdop van een fles ( [beslagcode] ) betreft de schroefdop van een fles wasbenzine. Deze zal het hof verbeurd verklaren, nu dit een voorwerp betreft waarmee de feiten zijn begaan.
Met betrekking tot de overige voorwerpen, die verderop in dit arrest worden genoemd (onder de kop ‘BESLISSING’), beslist het hof tot bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 14] en [benadeelde partij 15]

Mevrouw [benadeelde partij 14] en de heer [benadeelde partij 15] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding in verband met het onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair bewezenverklaarde. Zij vorderen € 7.500,- per persoon aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente, en hebben verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.500,- per benadeelde. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De benadeelde partijen maken deel uit van hetzelfde huishouden. De vorderingen worden hierna gezamenlijk besproken omdat ze nauw met elkaar samenhangen. Op verzoek van de advocaat van de benadeelde partijen zal het hof echter op iedere vordering afzonderlijk beslissen, dit ter voorkoming van mogelijke executieproblemen. Het hof zal dus niet per huishouden beslissen, zoals de rechtbank heeft gedaan.
Het standpunt van de advocaten-generaal
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank kan worden bevestigd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het misdrijf waarop de vorderingen betrekking hebben. In het verlengde daarvan heeft de raadsman bepleit dat het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in de vorderingen.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen voor het geval het hof tot een bewezenverklaring komt.
Oordeel van het hof
Het hof wijst de vorderingen volledig toe en onderbouwt deze beslissing als volgt.
Beoordelingskader immateriële schade (smartengeld)
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft drie categorieën waarin een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen smartengeldvergoeding, namelijk (a) indien verdachte het oogmerk had de schade toe te brengen, (b) indien sprake is van aantasting in de persoon of (c) indien sprake is van aantasting van de nagedachtenis van een overledene. Onder sub b vallen drie verschijningsvormen: (1) lichamelijk letsel, (2) aantasting van eer en goede naam en (3) aantasting in de persoon op andere wijze. Onder aantasting in de persoon op andere wijze valt in ieder geval geestelijk letsel. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Om van geestelijk letsel te kunnen spreken is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van een dergelijke aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. Ook hier zal degene die zich hierop beroept in beginsel de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De enkele schending van een recht is daartoe niet voldoende.
Context van de woningaanslagen waarop de vorderingen zijn gebaseerd
Bij de beoordeling van de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade heeft het hof rekening gehouden met het volgende. De woningaanslag waarover deze strafzaak gaat, vond plaats in het verlengde van een reeks woningaanslagen die zijn gepleegd in verband met een langdurige poging tot afpersing van (de directie van) [fruitbedrijf] . Die poging tot afpersing, die erop gericht was [fruitbedrijf] te bewegen tot betaling van een geldbedrag of bitcoins, begon in mei 2019 met een reeks dreigende telefoonberichten. Later heeft de afperser de druk op [fruitbedrijf] opgevoerd door middel van aanslagen op woning van (ex-)medewerkers en familieleden van [fruitbedrijf] . Een groot deel van die aanslagen vond plaats op adressen die voorkomen op een personeelslijst die in het bezit van afperser is gekomen en een aanzienlijk aantal vond plaats in een afgebakende regio, kort gezegd de [plaats ] en omliggende plaatsen. Door één van die aanslagen is op 25 november 2020 in Hedel een woning afgebrand als gevolg van de ontploffing van een vuurwerkbom die door het raam was gegooid.
De poging tot afpersing en de daarmee samenhangende reeks woningaanslagen, die veel aandacht hebben gekregen in de landelijke maar vooral in de regionale media, hebben in dat gebied veel angst teweeggebracht. Een grote groep mensen was een potentieel doelwit van een eventuele volgende aanslag. Dat gold in ieder geval voor de mensen die woonden op een adres dat voorkomt op de personeelslijst. Die kring van potentiële doelwitten werd nog vergroot door de reële mogelijkheid van een vergisaanslag, waarbij door een vergissing de aanslag zou plaatsvinden op een ander adres dan het beoogde doelwit. Een grote groep mensen in de [plaats ] en omliggende plaatsen leefde dus geruime tijd voortdurend in de angst zelf het volgende slachtoffer te zullen worden. Daarbij was er, zeker na de hiervoor genoemde woningbrand in Hedel, de gegronde vrees dat een volgende aanslag een dodelijke afloop zou hebben.
Toewijzing van de vorderingen
Het hof wijst de vorderingen volledig toe. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partijen recht hebben op smartengeld. Zij zijn het slachtoffer geworden van een woningaanslag waarbij de voordeur van de woning in brand is gestoken en het een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid was dat die brand bij de voordeur zou leiden tot een woningbrand met een voor hen fatale afloop. Die brandstichting vond bovendien plaats in het verlengde van een poging tot afpersing en daarmee verband houdende reeks woningaanslagen die maandenlang veel angst teweeg had gebracht in de regio waarin de slachtoffers woonden. De benadeelde partijen wisten dat hun adres voorkwam op de personeelslijst waarover de afperser beschikte. Zij leefden daardoor al geruime tijd onder de dreiging dat ook zij het slachtoffer zouden worden van een woningaanslag. Door de brandstichting kwam daar voor de benadeelde partijen het besef bij dat zij niet alleen potentieel, maar daadwerkelijk een doelwit waren van een afperser die op een meedogenloze wijze te werk ging om [fruitbedrijf] tot betaling te bewegen. Dat besef moet buitengewoon beangstigend zijn geweest, zeker als daarbij in aanmerking wordt genomen dat op een aantal adressen meerdere aanslagen zijn gepleegd. De benadeelde partijen hadden dus gegronde reden om te vrezen dat zij het slachtoffer zouden worden van nog een tweede aanslag. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de brandstichting, mede gelet op de context waarin die heeft plaatsgevonden, een normschending oplevert van een zodanige aard en ernst dat de voor toekenning van smartengeld relevante nadelige gevolgen van die normschending voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat kan worden aangenomen dat de benadeelde partijen door de brandstichting in hun persoon zijn aangetast (‘op andere wijze’, in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek). Verdachte is door zijn bijdrage aan die brandstichting naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze immateriële schade die de benadeelde partijen daardoor hebben geleden.
Naar maatstaven van billijkheid zal het hof het smartengeld op een bedrag van € 7.500,- per benadeelde vaststellen.
Verdachte is vanaf 5 juni 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
Het hof overweegt dat verdachte en zijn mededaders ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover de schade reeds door één of meer van zijn mededaders is vergoed.
Het hof ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 47, 48, 55, 57, 63, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Gevangenisstraf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
24 (vierentwintig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslag
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
‒ een iPhone 12 ( [beslagcode] );
‒ een trainingspak van Nike ( [beslagcode] );
‒ schoenen van Nike ( [beslagcode] );
‒ een shirt van The North Face ( [beslagcode] ).
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
‒ een (werk)handschoen van Condor (kenmerk: [beslagcode] );
‒ een jas ( [beslagcode] );
‒ een jas van The North Face ( [beslagcode] ;
‒ een joggingbroek ( [beslagcode] );
‒ een linkerschoen van Nike ( [beslagcode] );
‒ een pet van Under Armour ( [beslagcode] );
‒ een flesje water ( [beslagcode] );
‒ een hoodie ( [beslagcode] ;
‒ een spijkerbroek ( [beslagcode] );
‒ een jas van Primark ( [beslagcode] );
‒ een pet van Gucci ( [beslagcode] );
‒ een pet van Under Armour ( [beslagcode] );
‒ schoenen van Nike ( [beslagcode] ).
Verklaart verbeurdde in beslag genomen flesdop ( [beslagcode] ).
Vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde partij 14]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 14] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 14] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
5 juni 2021.
[benadeelde partij 15]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 15] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 15] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
5 juni 2021.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. J. Corthals, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.C. van den Berg-Veltman en mr. D. van der Geld, griffiers,
en op 4 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte is -na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg- ten laste gelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de nacht van 4 op 5 juni 2021 te Tiel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 15] en/of de vrouw en/of de kinderen van die [benadeelde partij 15] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven
met een hoeveelheid brandbare (vloei)stoffen naar een woning (perceel [adres 14] Tiel) waar op dat moment voornoemde [benadeelde partij 15] en zijn voornoemde gezinsleden lagen te slapen/verbleven) is/zijn gereden/gegaan en/of vervolgens brand heeft/hebben gesticht in/bij (de directe nabijheid van) die woning door (die) brandbare (vloei)stof(fen) te gooien en/of te plaatsen en/of uit te sprenkelen tegen de voordeur van die woning en/of die (vloei)stof(fen) aan te steken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
[naam 20] en/of [naam 21] en/of [medeverdachte 9] in of omstreeks de nacht van 4 op 5 juni 2021 te Tiel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door die [naam 20] en/of die [naam 21] en/of die [medeverdachte 9] en/of hun mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 15] en/of de vrouw en/of de kinderen van die [benadeelde partij 15] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven
met een hoeveelheid brandbare (vloei)stoffen naar een woning (perceel [adres 14] Tiel) waar op dat moment voornoemde [benadeelde partij 15] en zijn voornoemde gezinsleden lagen te slapen/verbleven) is/zijn gereden/gegaan en/of vervolgens brand heeft/hebben gesticht in/bij (de directe nabijheid van) die woning door (die) brandbare (vloei)stof(fen) te gooien en/of te plaatsen en/of uit te sprenkelen tegen de voordeur van die woning en/of die (vloei)stof(fen) aan te steken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van dit misdrijf hij, verdachte
opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door in of omstreeks de nacht van 4 op 5 juni 2021 te Amsterdam en/of Tiel en/of elders in Nederland opzettelijk
‒ die [naam 20] en/of [naam 21] en/of [medeverdachte 9] (vanuit Amsterdam) (midden in de nacht; vertrektijd ca 01.30 uur) te chaufferen en/of te navigeren naar, althans tot zeer nabij, de woning aan het adres [adres 14] te Tiel en/of
‒ vijf, althans meerdere, flessen met wasbenzine en/of benzine, althans brandbare vloeistoffen en/of latex handschoenen en/of kleding bestemd voor de uitvoering van dat delict -meegebracht door voormelde mededaders- in zijn, verdachtes auto te vervoeren naar dat adres in Tiel en/of
‒ een adres en/of andere informatie afkomstig van de opdrachtgever die van belang was voor de uitvoering van het delict door te geven en/of te delen aan/met zijn mededaders en/of (in zijn telefoon) voorhanden te hebben en/of
‒ met zijn, verdachtes auto nabij dat adres te Tiel klaar te staan voor de vlucht, althans te wachten, nadat een of meer van voormelde mededaders waren uitgestapt, en/of
‒ samen met [medeverdachte 9] , althans een mededader(s), althans alleen, ten tijde van de uitvoering van het delict op de uitkijk te staan en/of
‒ de vlucht mogelijk te maken aan voormelde mededaders door hen, na het door hen gepleegde delict, (weer) in te laten stappen en/of (vervolgens) (meteen) weg te rijden en met hen terug (richting Amsterdam) te rijden;
2. primair
hij in of omstreeks de nacht van 4 op 5 juni 2021 te Tiel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht in/bij een woning (perceel [adres 14] ) door (een) brandbare (vloei)stof(fen) te gooien en/of te plaatsen en/of uit te sprenkelen tegen de voordeur van die woning en/of die (vloei)stof(fen) aan te steken,
althans door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan d(i)e voordeur en/of een kozijn en/of de voorgevel van die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de bewoner(s) van die woning, te weten [benadeelde partij 15] en/of de vrouw en/of de kinderen van die [benadeelde partij 15] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor die bewoner(s), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die bewoner(s), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2. subsidiair
[naam 20] en/of [naam 21] en/of [medeverdachte 9] in of omstreeks de nacht van 4 op 5 juni 2021 te Tiel
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/bij een woning (perceel [adres 14] ) door (een) brandbare (vloei)stof(fen) te gooien en/of te plaatsen en/of uit te sprenkelen tegen de voordeur van die woning en/of die (vloei)stof(fen) aan te steken,
althans door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan d(i)e voordeur en/of een kozijn en/of de voorgevel van die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de bewoner(s) van die woning, te weten [benadeelde partij 15] en/of de vrouw en/of de kinderen van die [benadeelde partij 15] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor die bewoner(s), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die bewoner(s), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was
tot en/of bij het plegen van dit misdrijf hij, verdachte
opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest door in of omstreeks de nacht van 4 op 5 juni 2021 te Amsterdam en/of Tiel en/of elders in Nederland opzettelijk
‒ die [naam 20] en/of [naam 21] en/of [medeverdachte 9] (vanuit Amsterdam) (midden in de nacht; vertrektijd ca 01.30 uur) te chaufferen en/of te navigeren naar, althans tot zeer nabij, de woning aan het adres [adres 14] te Tiel en/of
‒ vijf, althans meerdere, flessen met wasbenzine en/of benzine, althans brandbare vloeistoffen en/of latex handschoenen en/of kleding bestemd voor de uitvoering van dat delict -meegebracht door voormelde mededaders- in zijn, verdachtes auto te vervoeren naar dat adres in Tiel en/of
‒ een adres en/of andere informatie afkomstig van de opdrachtgever die van belang was voor de uitvoering van het delict door te geven en/of te delen aan/met zijn mededaders en/of (in zijn telefoon) voorhanden te hebben en/of
‒ met zijn, verdachtes auto nabij dat adres te Tiel klaar te staan voor de vlucht, althans te wachten, nadat een of meer van voormelde mededaders waren uitgestapt, en/of
‒ samen met [medeverdachte 9] , althans een mededader(s), althans alleen, ten tijde van de uitvoering van het delict op de uitkijk te staan en/of
‒ de vlucht mogelijk te maken aan voormelde mededaders door hen, na het door hen gepleegde delict, (weer) in te laten stappen en/of (vervolgens) (meteen) weg te rijden en met hen terug (richting Amsterdam) te rijden.

Voetnoten

1.Wanneer in een voetnoot wordt verwezen naar (pagina’s van dossier) ‘Panter 2’, wordt bedoeld: het procesdossier van de politie, eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, met het BHV zaaknummer [zaaknummer] . Het dossier bestaat uit acht mappen en is gesloten op 28 december 2021. Daarna zijn zes aanvullingen aan het dossier toegevoegd.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 9 (Panter 2, map 2).
3.Proces-verbaal forensisch onderzoek, p. 1129 (Panter 2, map 4).
4.Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden), p. 62 (Panter 2, map 2); proces-verbaal van bevindingen, p. 8992 (Panter 2, map 2).
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 72 (Panter 2, map 2).
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 69-70 (Panter 2, map 2).
7.Proces-verbaal verhoor verdachte [naam 21] , p. 1692-1697 en 1706-1707 (Panter 2, map 5).
8.Proces-verbaal verhoor verdachte [naam 20] , p. 1469, 1473-1476 (Panter 2, map 5).
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 161 (Panter 2, map 2).
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 162 (Panter 2, map 2).
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 292 (Panter 2, map 2).
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 238 (Panter 2, map 2); proces-verbaal van bevindingen, p. 244 (Panter 2, map 2).
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 163-164 (Panter 2, map 2).
14.Proces-verbaal verhoor verdachte [naam 21] , p. 1702 (Panter 2, map 5).
15.Proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Gelderland van 6 juli 2022 in de strafzaak tegen [verdachte] (parketnummer 05/780020-21), p. 3.
16.Proces-verbaal verhoor verdachte [naam 20] , p. 1473-1476 (Panter 2, map 5).
17.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone 12 [verdachte] , p. 187-194 (Panter 2, map 2).
18.Proces-verbaal van 3e verhoor verdachte [verdachte] , p. 1622-1623 (Panter 2, map 5).
19.Proces-verbaal verhoor verdachte [naam 21] , p. 1696 (Panter 2, map 5).
20.Proces-verbaal verhoor verdachte [naam 21] , p. 1723 (Panter 2, map 5).
21.Proces-verbaal verhoor verdachte [naam 21] , p. 1697 en 1722 (Panter 2, map 5).