Uitspraak
1.Walterbosch Beheer B.V.
Exploitatiemaatschappij Camping Lede en Oudewaard B.V.
Rijk Recreatie B.V.
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 24 september 2024 is gehouden.
2.De kern van de zaak
3.De feiten
Artikel 4. Condities van de transactie
Artikel 1. Vordering cq schuld
C. Walterbosch Beheer B.V. Resultaat (…)
- WBB [Walterbosch Beheer, toevoeging hof] heeft een vordering van ongeveer € 100k op [zoon2]
- WBB heeft een schuld van ongeveer € 200k aan [naam1]
- De vordering op [zoon2] gaat over naar [naam1] en wordt verrekend met de schuld van € 200k
- [naam1] heeft hierna een vordering van € 100k op WBB
- Deze vordering wordt kwijtgescholden door [naam1]
- Op 13 maart 2018 hebben we de cijfers doorgesproken met jou, [naam1] en [naam6] . Besproken is o.a. de leningen o/g. Een (deel van de) lening aan de Rabobank ad € 200K is afgelost door storting [naam1] . Afgesproken om de lening van [naam1] te verrekenen met vordering op [zoon2] en het restant als agiostorting door [zoon1] . In aangifte IB van [zoon1] zou dit dan naar voren komen.
- Op 16 maart 2018 zijn de concept jaarrekeningen 2017 per mail verstuurd naar jou en [naam1] . In deze mail hebben we het volgende opgenomen:
- [naam1] heeft naar aanleiding van bovenstaande aangegeven dat hij geen vordering op jou wilde hebben en heeft vervolgens op 21 maart 2018 een gesprek gehad met mijn collega [naam7] . Op 22 maart 2018 heeft [naam7] hierover een mail naar jullie gestuurd met alternatieven.
- In een telefoongesprek met [naam7] is door [naam1] vervolgens voor optie 1 gekozen.
- Op 26 maart 2018 heb jij de gecorrigeerde concept jaarrekeningen ontvangen waarin wij de gekozen optie 1 hebben verwerkt.”
4.Het geschil
5.Het oordeel van het hof
Standpunt [appellante]
‘M18 HO corr. 2017 [appellante] ’. Die boeking, blijkbaar gedaan door [naam5] , kent verder geen omschrijving en heeft de kennelijke bedoeling om het geadministreerde saldo op nul te brengen. Geheel onduidelijk is wat de achtergrond daarvan is geweest. [appellante] is daardoor voor het bedrag van in totaal € 234.975 benadeeld. Zij voert verder aan dat [naam1] de boekhouding in de periode 2014-2018 niet zelf heeft gevoerd en dat de rekening-courant verhouding in deze periode is bijgehouden door mevrouw Bleumink, de schoonmoeder van [zoon1] (en door [naam5] ). De saldi zijn niet door Walterbosch Beheer jaarlijks aan [appellante] meegedeeld, zodat die saldi niet vaststaan op grond van artikel 6:140 lid 3 BW.
Standpunt Walterbosch Beheer c.s.
Grond voor correcties?
“lening tijd”of
“inzake lening [appellante] ”. De stelling van [appellante] dat is verzuimd het bedrag van € 100.000 te boeken in haar rekening-courant, kan daarom niet zonder meer worden gevolgd. Voor zover zij bedoelt dat zij naast deze bedragen nog een bedrag van € 100.000 heeft uitgeleend aan Walterbosch Beheer, heeft zij dat tegenover de gemotiveerde betwisting van Walterbosch Beheer onvoldoende onderbouwd. Zo heeft zij niet gesteld wanneer en hoe dit bedrag is betaald en ook heeft zij geen betalingsbewijs of enig ander stuk overgelegd dat een aanwijzing voor de gestelde betaling vormt. Haar advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof toegelicht dat geen bankafschriften uit deze periode meer voorhanden zijn en dat de bank er ook geen informatie over kan geven, zodat dit verder niet kan worden aangetoond. Dat in 2015 een bedrag van € 100.000 is afgeboekt met een omschrijving die verwijst naar ‘Immo’ betekent ook niet dat daarvoor een (eenmalige) betaling van dit bedrag vanuit de Immo-lening aan Walterbosch Beheer moet zijn gedaan, naast de betalingen die in deze periode zijn gedaan en in de rekening-courant zijn verwerkt die al optellen tot een bedrag van € 103.000. Aan de stelling dat het saldo van de rekening-courant met dit bedrag moet worden gecorrigeerd, gaat het hof dan ook als onvoldoende onderbouwd voorbij.
M21 actie IMMO naar rc [zoon1] ’(zie rov. 3.8). Uit de e-mail van [naam9] van 11 februari 2016 (zie rov. 3.9) volgt dat dit op aanwijzing van [naam1] en [zoon1] is gebeurd en in de jaarcijfers over 2015 is verwerkt. [appellante] bestrijdt dat weliswaar,
Standpunt [appellante]
.Zij wijst er verder op dat [naam5] en [naam7] hebben verklaard dat zij niet op de hoogte waren van de intentieverklaring aandelenoverdracht en de gemaakte afspraken tussen [zoon2] en [zoon1] van 17 december 2014, de intentieverklaring aandelenoverdracht van 14 april 2015 en de vaststellingsovereenkomst van 11/13 december 2016. Uit die stukken volgt dat [zoon2] zijn aandelen voor € 1 aan [zoon1] verkocht en dat tegelijkertijd werd overeengekomen dat [zoon1] een schuld aan [zoon2] had van € 90.000/ 91.000 en dat de vordering van Walterbosch Beheer op [zoon2] per transactiedatum zou vervallen. Volgens [appellante] bestond de vordering per transactiedatum dus niet meer. Dat de vordering daarna wel in de jaarrekening is blijven staan, maakt dan niet dat er in 2018 nog iets te verrekenen viel. [appellante] bestrijdt ook dat het resterende deel van de vordering is kwijtgescholden of via een agiostorting is afgewikkeld, zoals [naam5] heeft verklaard. Dat [naam1] zou hebben gezegd dat hij niet wilde dat [zoon1] een schuld bij hem had en hem wilde helpen, ligt volgens haar ook niet voor de hand omdat partijen al vanaf 2011 in gesprek waren over het vastleggen van een langstlevende-voorziening waarmee het hiervoor genoemde bedrag zou worden terugbetaald.
Standpunt Walterbosch Beheer c.s.
Ad (a). De bemiddelingswerkzaamheden bij de verkoop van een perceel landbouwgrond in Emmeloord zijn verricht door Walterbosch Beheer. [naam1] en [zoon2] waren hier indertijd vanuit Walterbosch Beheer bij betrokken. Voor haar bemiddelingswerkzaamheden ontving Walterbosch Beheer provisie. Daarnaast had zij recht op een nabetaling als binnen 10 jaar na levering op het verkochte een woningbouwbestemming zou gaan gelden. Tot zekerheid voor de nakoming van die verplichting is destijds aan Walterbosch Beheer een eerste recht van hypotheek verleend, zoals blijkt uit de leveringsakte en hypotheekakte. Uit de door [appellante] overgelegde brief van de notaris van 20 januari 2009 blijkt dat de notaris een bedrag van € 95.000 ontving in de zaak ‘
Verhulst / Scholtens Projekten B.V. / Walterbosch Beheer’en dit heeft overgemaakt op de rekening van Walterbosch Beheer. Dit geld kwam dan ook toe aan Walterbosch Beheer. Of juist is dat indertijd ook rechtstreeks een bedrag van € 74.970 aan provisie is betaald aan Walterbosch Beheer is niet meer te achterhalen, maar als die betaling heeft plaatsgevonden was dat op basis van de afspraken over de door Walterbosch Beheer verrichte bemiddelingswerkzaamheden. Ook deze provisie kwam dan ook toe aan Walterbosch Beheer.
Verwarring met oude schuld uit 2011?
“Verhulst/Scholtens Projecten B.V./ Walterbosch Beheer”en hij maakt de ontvangen provisie over op de rekening van Walterbosch Beheer. In de hypotheekakte wordt ook zekerheid gesteld ten behoeve van Walterbosch Beheer voor de nakoming van de nabetalingsverplichting. Dat de brief rechtstreeks aan [naam1] is gericht maakt dit niet anders. Ook als [naam1] het bemiddelingswerk heeft uitgevoerd, wil dat nog niet zeggen dat hij in privé recht had op de provisie, te meer nu hij niet heeft betwist dat hij in die tijd zaken deed via Walterbosch Beheer en de andere twee vennootschappen. In dit geval was hij dan kennelijk via Walterbosch Beheer bij het werk betrokken. In het licht hiervan heeft [appellante] onvoldoende gemotiveerd dat [naam1] persoonlijk recht had op de provisie. Voor de factuur van Walterbosch Beheer aan Juridisch Adviesbureau Overvecht B.V. geldt hetzelfde: daaruit valt slechts af te leiden dat Walterbosch Beheer verkoopbemiddelingswerkzaamheden heeft uitgevoerd voor Juridisch Adviesbureau Overvecht B.V. en daarvoor het genoemde bedrag in rekening heeft gebracht. Dat het in werkelijkheid ging om een lening van Juridisch Adviesbureau Overvecht B.V. aan Walterbosch Beheer, stelt [appellante] weliswaar, maar heeft zij verder niet onderbouwd. Dat zij destijds tot het genoemde bedrag aan facturen voor Walterbosch Beheer heeft voldaan, heeft zij ook niet onderbouwd, terwijl dat gelet op de reactie van Walterbosch Beheer c.s. wel op haar weg gelegen had.
“wordt (…) aangemerkt als terugbetaling op de door partij III overgemaakte gelden op de zakelijke bankrekening van partij I en II met betrekking tot de projekten Emmeloord, Zeewolde, etcetera”.Zoals zij zelf al aangeeft, is die conceptovereenkomst echter niet ondertekend. Walterbosch Beheer c.s. voeren aan dat zij niet bekend zijn met dit stuk. Meer duidelijkheid heeft [appellante] er ook niet over kunnen geven. Daar komt bij dat in de conceptovereenkomst als partijen zijn vermeld: I. [zoon2] , handelend namens de stichting Deso, II. [zoon1] , handelend namens de stichting Roso, welke stichtingen houders zijn van de certificaten van aandelen van Walterbosch Beheer en III. [naam1] Om welke geleende bedragen het ging, is verder niet vermeld. Bewijs dat [naam1] en/of [appellante] een lening van circa € 200.000 had(den) verstrekt aan Walterbosch Beheer kan daaraan niet worden ontleend.
Vordering op [zoon2] al vervallen, restant niet kwijtgescholden?
Tussenconclusie
Welke vordering en nevenrechten zijn overgegaan? Rente en opeisbaarheid
Redelijkheid en billijkheid