ECLI:NL:GHARL:2025:192

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.343.366
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en hoofdverblijfplaats van een minderjarige in het kader van een echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en het gezag van een minderjarige, geboren in 2019. De ouders, de moeder en de vader, zijn verwikkeld in een langdurige juridische strijd over de zorg voor hun kind. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn, maar de moeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De vader heeft op zijn beurt verzocht om het gezamenlijk gezag om te zetten naar eenhoofdig gezag. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks meerdere juridische maatregelen, niet in staat is gebleken om samen te werken met de vader en de hulpinstanties, wat heeft geleid tot een gebrek aan vertrouwen en communicatie tussen de ouders. Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader het eenhoofdig gezag krijgt, zodat hij zelfstandig beslissingen kan nemen zonder verdere juridische procedures. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en het hof heeft bepaald dat de vader met ingang van heden het eenhoofdig gezag uitoefent over de minderjarige, terwijl de hoofdverblijfplaats bij de vader blijft. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.366
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 571404)
beschikking van 16 januari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Vleesch du Bois,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Anik.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 juli 2024;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met een productie;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
  • een brief van de GI van 21 november 2024;
  • een journaalbericht namens de vader van 27 november 2024 met producties;
  • een journaalbericht namens de moeder van 28 november 2024 met producties;
  • een journaalbericht namens de moeder van 9 december 2024 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
3.2
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
3.3
Zij hebben samen een kind:
[de minderjarige] , geboren [in] 2019 in [woonplaats1] .
3.4
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . Dat betekent dat zij samen de
belangrijke beslissingen over haar nemen.
3.5
Bij beschikking van 1 december 2020 van de rechtbank Midden-Nederland is een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij [de minderjarige] één keer in de week voor de duur van een uur bij de vader verblijft onder begeleiding van de grootmoeder (vaderszijde).
3.6
Op 17 maart 2021 heeft de vader een kortgedingprocedure gestart tot nakoming van de
voorlopige zorgregeling. In deze procedure zijn de ouders tijdens de zitting overeengekomen
dat de vader elke maandag van 9.00 tot 10.00 uur contact heeft met [de minderjarige] op het
politiebureau in [woonplaats1] onder begeleiding van grootmoeder (vaderszijde).
3.7
Bij arrest in kort geding van 21 oktober 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-
Leeuwarden de moeder veroordeeld om mee te werken aan de voorlopige zorgregeling in
die zin dat de vader één uur in de week onder begeleiding van [naam1] in [woonplaats1]
contact heeft met [de minderjarige] , op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat de
moeder in gebreke blijft om haar medewerking te verlenen aan de zorgregeling, met een
maximum van € 5.000,-.
3.8
Bij beschikking van 3 maart 2022 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, [de minderjarige] voor de duur van twaalf maanden - dus tot 3 maart 2023 - onder toezicht gesteld. Deze beschikking is door het gerechtshof bekrachtigd.
3.9
Op 16 maart 2022 heeft de vader de deurwaarder opdracht gegeven om de
dwangsommen te innen. Op 21 maart 2022 heeft de deurwaarder een dwangbevel
uitgebracht.
3.1
Bij beschikking van 30 januari 2023 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige] minimaal twee uur per week contact heeft met de vader, waarbij de aard, de frequentie, de duur en de locatie van de contacten en de wijze van de begeleiding worden bepaald door de GI, waarbij de moeder - voor iedere keer dat zij in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan de zorgregeling - aan de vader een dwangsom verbeurt van € 100,- per keer tot een maximum van € 2.500,-.
3.11
Vervolgens heeft de GI op 3 april 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder, waarin staat dat de moeder dient mee te werken aan de door de rechter vastgelegde zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] . De moeder heeft de rechtbank, in reactie hierop, verzocht om de schriftelijke aanwijzing geheel vervallen te verklaren en om de GI te vervangen. Deze verzoeken zijn de door de rechtbank, bij afzonderlijke beschikkingen, afgewezen.
3.12
Daarna is de ondertoezichtstelling bij beschikking van de rechtbank van 5 april 2023
verlengd tot 3 maart 2024.
3.13
Op 24 mei 2023 en 27 juni 2023 heeft de vader nogmaals opdracht gegeven aan de
deurwaarder om de dwangsommen te innen.
3.14
De GI heeft op 25 oktober 2023 een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven
over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
"De afspraken met SAVE nakomen, dit houdt in:
-
Moeder komt de omgangsafspraken tussen [de minderjarige] en haar vader na die door SAVE
worden gepland en uitgebreid worden. Gezien het feit dat [de minderjarige] haar vader ruim zes
maanden niet heeft gezien zal de omgang in eerste instantie drie keer worden
begeleid door SAVE en vervolgens is de omgang tussen [de minderjarige] en haar vader
onbegeleid. De dag, tijd en de plaats van de omgang zal door SAVE bepaald
worden.
-
Moeder geeft zicht op de thuissituatie van [de minderjarige] . Dit betekent dat SAVE op
huisbezoek bij moeder komt om te zien waar [de minderjarige] woont.
-
Moeder laat SAVE zo snel mogelijk weten naar welke school [de minderjarige] gaat."
3.15
Bij vonnis van 14 december 2023 heeft de rechtbank de moeder veroordeeld tot
nakoming van de zorgregeling - zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank
Gelderland, locatie Arnhem, van 30 januari 2023, waarbij de rechtbank de beslissing
uitvoerbaar bij lijfsdwang voor de duur van telkens ten hoogste drie dagen heeft verklaard,
met dien verstande dat geen volgende gijzelingsstelling zal mogen plaatshebben dan in het
geval de moeder na de vorige gijzeling opnieuw de zorgregeling niet nakomt, waarbij de
kosten voor de lijfsdwang voor rekening van de moeder komen. De moeder heeft hoger
beroep ingesteld tegen dit vonnis.
3.16
In de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 26 februari 2024 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 3 maart 2025 en de schriftelijke aanwijzing van 25 oktober 2023 bekrachtigd, waarbij aan de moeder een dwangsom is opgelegd van € 250,- voor iedere dag dat zij na 18 maart 2024 de schriftelijke aanwijzing niet nakomt tot een maximum van € 15.000,- is bereikt.
3.17
Bij de bestreden beschikking van 16 mei 2024 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald en het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten, afgewezen.
3.18
Bij beschikking van 16 augustus 2024 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht:
- bepaald dat de moeder en [de minderjarige] minimaal één keer per week één uur begeleid contact hebben, waarbij de vorm, de frequentie, de duur en de locatie verder door de GI worden bepaald;
- aan de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven op [de school]
in [woonplaats1] en bepaald dat deze toestemming de vereiste toestemming van de moeder vervangt;
- bepaald dat de moeder binnen 7 dagen na de datum van de beschikking het paspoort van [de minderjarige] afgeeft aan de vader, met een dwangsom van € 250,- per dag dat de moeder hier niet aan meewerkt, tot een maximum van € 5.000,-;
- de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken over de school, de
huisarts, de fysiotherapeut en de coach;
- de verzoeken van de GI en de ouders voor het overige afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Haar grieven zien op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . De moeder verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alle verzoeken van de vader af te wijzen.
4.2
De vader voert verweer en vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel haar verzoeken af te wijzen. De twee grieven van de vader in incidenteel hoger beroep zien op het gezag en hij verzoekt het hof de beschikking partieel te vernietigen in die zin dat de beslissing op zijn verzoek strekkende tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag wordt vernietigd, en dat het hof, opnieuw beschikkende, alsnog zijn verzoek om eenhoofdig gezag toewijst.
4.3
De moeder voert verweer in het incidenteel hoger beroep van de vader en vraagt het hof de vader in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan het hof liggen ter beoordeling voor de beslissingen van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en het gezag over [de minderjarige] . Het hof zal eerst ingaan op de hoofdverblijfplaats.
Hoofdverblijfplaats
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder het onderhavige geschil omtrent de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.3
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader het meest in het belang van [de minderjarige] is. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof zal de beschikking van de rechtbank op dat punt dan ook bekrachtigen. Het hof neemt de motivering van de rechtbank na eigen onderzoek over en voegt daar het volgende aan toe.
5.4
Vast staat dat er sprake is van een jarenlange (juridische) strijd tussen de ouders over het contact tussen de vader en [de minderjarige] . De moeder is ondanks meerdere opgelegde dwangmiddelen de vastgestelde zorgregeling bijna nooit nagekomen; vanaf augustus 2022 leek er even een opening te komen bij de moeder en is er een paar keer contact geweest tussen [de minderjarige] en haar vader, maar na april 2023 is de omgang weer gestopt tot na de beslissing van 14 december 2023, waarbij de moeder is veroordeeld tot nakoming op straffe van lijfsdwang. Het kan zo zijn dat de moeder daarna de omgang weer een paar keer is nagekomen, naar het oordeel van het hof geeft de moeder er nog steeds onvoldoende blijk van dat onbelemmerd contact tussen [de minderjarige] en haar vader in het belang is van [de minderjarige] . Zij geeft ook geen blijk van inzicht in de gevolgen van haar handelen waardoor er jaren geen contact is geweest tussen de vader en [de minderjarige] . De moeder lijkt vooral de schuld bij anderen te leggen, omdat er volgens haar leugens worden verteld waartegen zij zich niet kan verdedigen.
Bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] gaat het om het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft recht op contact met haar beide ouders. Naar het oordeel van het hof is dat recht van [de minderjarige] bij de vader het meest gewaarborgd. Hierbij acht het hof van belang dat de samenwerking tussen de vader en de GI goed is en de GI sinds [de minderjarige] bij de vader woont zicht heeft op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Dit zicht ontbrak toen [de minderjarige] bij de moeder woonde. Volgens de GI ontwikkelt [de minderjarige] zich naar omstandigheden goed. [de minderjarige] gaat nu naar school en heeft vriendjes en vriendinnetjes. [de minderjarige] heeft tijdens een gesprek met de GI op school verteld dat zij het fijn heeft bij de vader, ondanks dat de verhuizing voor [de minderjarige] een ingrijpende gebeurtenis is geweest en zij moest wennen aan de nieuwe situatie.
Verder speelt mee dat het de GI tot op heden nog steeds niet lukt goed in contact te komen met de moeder. Er zijn meerdere afspraken door de moeder afgezegd, waardoor de zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] niet kan worden geëvalueerd. Hierdoor kan met de moeder niet worden besproken wat nodig is om het contact uit te kunnen breiden en de moeder hierin meer perspectief te bieden. Het hof hoopt met de GI dat de moeder de nu geplande afspraken in december 2024 en januari 2025 nakomt. Zoals de raad op de mondelinge behandeling bij het hof heeft bevestigd is bij de GI en de vader zichtbaar de bereidheid om de moeder een grotere rol te geven in het leven van [de minderjarige] . Daarvoor is wel nodig dat de moeder zich openstelt en gaat samenwerken met de GI.
Gezag
5.5
Verder ligt voor de vraag of het gezamenlijk gezag beëindigd moet worden. Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.6
Het hof is van oordeel dat de vader alleen het gezag over [de minderjarige] moet krijgen, omdat wijziging van het gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is.
5.7
Het uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast.
Het hof is van oordeel dat hier sprake is van een dergelijke uitzonderingssituatie.
5.8
Tussen de ouders bestaat een groot gebrek aan vertrouwen en zij zijn niet in staat met elkaar te communiceren. Naar het oordeel van het hof is de verhouding zodanig ernstig verstoord dat elke basis voor de uitoefening van gezamenlijk ouderlijk gezag ontbreekt. Het hof heeft ook niet de verwachting dat hier binnen afzienbare tijd verandering in zal komen. De moeder is zeer gesloten, zij weigert samen te werken met hulpinstanties als de GI en heeft in het verleden regelmatig de strijd opgezocht. Daarbij heeft zij de afgelopen jaren ook het belang van [de minderjarige] , namelijk een goed contact met beide ouders, uit het oog verloren. Ook na de bestreden beschikking blijft de moeder samenwerking weigeren en handelt zij niet in het belang van [de minderjarige] . Zij heeft geweigerd toestemming te geven [de minderjarige] in te schrijven op een basisschool en het paspoort van [de minderjarige] aan de vader te geven. De vader werd daardoor gedwongen nogmaals een juridische procedure te starten. Toewijzing van het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig ouderlijk gezag te belasten is in het belang van [de minderjarige] omdat hiermee wordt voorkomen dat wederom juridische procedures nodig zijn om beslissingen over [de minderjarige] te nemen en de vader zo snel en zonder vertraging gezagsbeslissingen kan nemen.
5.9
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vader hem voortaan alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten en zal bepalen dat de vader voortaan alleen het gezag over haar heeft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 mei 2024, voor zover daarbij het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten is afgewezen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader met ingang van heden het eenhoofdig gezag uitoefent over [de minderjarige] , geboren [in] 2019 in [woonplaats1] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 mei 2024 voor zover daarbij is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader zal zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en I.G.M.T. Weijers-van der Marck en is op 16 januari 2025 uitgesproken door
mr. I.G.M.T. Weijers-van der Marck in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.