ECLI:NL:GHARL:2025:1918

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
21-000818-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de rechtbank met uitzondering van de opgelegde straf in een drugszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van het bereiden van harddrugs en het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen die gebruikt worden voor het bereiden van harddrugs. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van zesendertig maanden opgelegd, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk. Het hof bevestigde de bewezenverklaring van de feiten, maar vernietigde de opgelegde straf en kwam tot een andere beslissing. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste wijze had beslist over de bewezenverklaring, maar dat de straf niet in verhouding stond tot de omstandigheden van de verdachte. De verdachte had zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het vervaardigen van metamfetamine in een drugslab en had daarbij aanzienlijke risico's genomen voor de volksgezondheid en veiligheid. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na de feiten en de gevolgen van een explosie tijdens de productie van drugs. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zesendertig maanden, waarvan dertig maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van achtentwintig uren. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd omgezet in een taakstraf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000818-24
Uitspraak d.d.: 1 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 februari 2024 met parketnummer 18-305069-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 20-002306-21, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 2001,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.H.M. van Dinten, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 6 februari 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken, toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring op juiste wijze en gronden heeft beslist. Het vonnis zal in zoverre, met aanvulling van de gronden, worden bevestigd. Ten aanzien van de opgelegde straf komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank, zodat het vonnis in zoverre zal worden vernietigd.

Aanvulling van de gronden

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten sprake is van meerdaadse samenloop.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop, in de zin van artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Oordeel van het hof
Bij het beoordelen van de vraag of sprake is van eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak sprake is van meerdaadse samenloop. Naast een hoeveelheid (reeds) geproduceerde metamfetamine heeft de politie op 31 mei 2022 tevens grote hoeveelheden grondstoffen, waaronder MAPA, PMK en BKM, en technische apparaten in de schuur aan de [adres] te [plaats] aangetroffen. Met deze nog niet verwerkte grondstoffen en technische apparaten konden in de toekomst nog meer (met)amfetamine(achtige) stoffen worden vervaardigd. Het voorhanden hebben van deze grondstoffen en technische apparaten om in de toekomst (met)amfetamine(achtige) stoffen te vervaardigen, levert een afzonderlijk strafbaar feit op, te weten overtreding van artikel 10a van de Opiumwet.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan. Daartoe heeft hij, onder verwijzing naar jurisprudentie, aangevoerd dat verdachte slechts een beperkte rol heeft gehad bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de tenlastegelegde feiten grote mentale en fysieke gevolgen voor verdachte hebben gehad, maar dat hij, ondanks die omstandigheid, sindsdien een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het vervaardigen van metamfetamine in een drugslab in een loods te [plaats] . Daarnaast heeft hij zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van (chemische) grondstoffen en goederen ter voorbereiding van het vervaardigen van synthetische drugs, te weten metamfetamine, amfetamine en MDMA. Het aangetroffen drugslab in de loods te [plaats] was professioneel ingericht en bestemd voor grootschalige vervaardiging van grote hoeveelheden metamfetamine, amfetamine en MDMA. Verdachte heeft aan de vervaardiging van deze synthetische drugs een actieve en - anders dan hij zelf stelt - aanzienlijke bijdrage geleverd.
De vervaarding van synthetische drugs gaat veelal gepaard met zware en georganiseerde vormen van criminaliteit. De (chemische) grondstoffen die worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs zijn bijzonder schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verder vindt de vervaarding van synthetische drugs vaak plaats in ruimten die daarvoor niet zijn bestemd, zoals (vakantie)woningen, boerderijen of loodsen. Ook brengt de opslag en bewerking van (chemische) grondstoffen voor synthetische drugs grote veiligheidsrisico’s met zich mee.
Verdachte heeft dit zelf aan den lijve ondervonden. Tijdens de vervaardiging van metamfetamine door verdachte en zijn mededader is er een ketel ontploft. Ten gevolge hiervan is een deel van de loods ingestort en heeft verdachte ernstige brandwonden over zijn gehele lichaam opgelopen. De mededader is ten gevolge van de explosie overleden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 11 februari 2025. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze uit het dossier blijken en ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte en zijn raadsman naar voren zijn gebracht. Uit het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 21 november 2023 blijkt dat verdachte sinds januari 2023 een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verdachte zet zich goed in bij Jeugdwerk. Vanuit daar is hij doorverwezen naar maatschappelijk werk voor praktische hulp en naar psychische hulpverlening voor traumaverwerking. Daardoor zijn verdachtes basiszaken inmiddels geregeld en heeft hij een begin gemaakt met het voeren van gesprekken met een psycholoog, waarvoor hij zich goed inzet. Omdat verdachte als gevolg van de ontploffing verwondingen heeft opgelopen waardoor hij niet kan werken, adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding door maatschappelijk werk.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte inmiddels meerdere (huid)operaties heeft ondergaan en daardoor weer fysiek werk kan verrichten. Hij bevindt zich in een leertraject om dakdekker te worden en is tot op heden als vrijwilliger actief bij Jeugdwerk om zijn ervaringen met jongeren te delen.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten acht het hof in beginsel oplegging van een vrijheidsbenemende straf van langere duur gerechtvaardigd. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze door hem zijn toegelicht ter terechtzitting in hoger beroep, echter aanleiding om daarvan af te wijken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan dertig maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Daarbij dient het voorwaardelijke strafdeel als stok achter de deur teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Aan de oplegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf zullen geen bijzondere voorwaarden worden verbonden, nu het hof hiertoe geen noodzaak meer ziet.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 maart 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, onder parketnummer 20-002306-21. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat, nu gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging dient te worden bevolen van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Gelet op de in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof echter termen aanwezig om in plaats van het bevelen van de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf, de tenuitvoerlegging te gelasten van een taakstraf, te weten het verrichten van achtentwintig uren onbetaalde arbeid, subsidiair veertien dagen hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 maart 2022 met parketnummer 20-002306-21, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken, een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 1 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.