In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van het bereiden van harddrugs en het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen die gebruikt worden voor het bereiden van harddrugs. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van zesendertig maanden opgelegd, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk. Het hof bevestigde de bewezenverklaring van de feiten, maar vernietigde de opgelegde straf en kwam tot een andere beslissing. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste wijze had beslist over de bewezenverklaring, maar dat de straf niet in verhouding stond tot de omstandigheden van de verdachte. De verdachte had zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het vervaardigen van metamfetamine in een drugslab en had daarbij aanzienlijke risico's genomen voor de volksgezondheid en veiligheid. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na de feiten en de gevolgen van een explosie tijdens de productie van drugs. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zesendertig maanden, waarvan dertig maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van achtentwintig uren. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd omgezet in een taakstraf.