ECLI:NL:GHARL:2025:1916

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
21-005441-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor eenvoudige mishandeling van transgender slachtoffer met schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2003, was eerder veroordeeld voor eenvoudige mishandeling van een transgender slachtoffer tijdens een uitgaansavond. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, en had een schadevergoeding van € 500,- toegewezen aan de benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting op 18 maart 2025 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal een strafverhoging heeft gevorderd, rekening houdend met het discriminatoire karakter van de geweldshandelingen. De verdediging betoogde dat de mishandeling voortkwam uit een reeks irritaties en vroeg om een straf die overeenkwam met de duur van het voorarrest. Het hof oordeelde dat de politierechter op juiste gronden had beslist, maar kwam tot een andere beslissing met betrekking tot de opgelegde straf. Het hof legde een taakstraf van tachtig uren op, subsidiair veertig dagen hechtenis, en bevestigde de toewijzing van de schadevergoeding. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, en dat het discriminatoire karakter van de geweldshandelingen zwaar meeweegt in de strafoplegging. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd ook toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005441-23
Uitspraak d.d.: 1 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 21 november 2023 met parketnummer 16-197008-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-108519-21, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M.M. Pater, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 21 november 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de politierechter beslist tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 500,-, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde taakstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen jeugddetentie.
Het hof is van oordeel dat de politierechter op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de opgelegde straf. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de politierechter. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de advocaat-generaal in strafverzwarende zin rekening gehouden met het discriminatoire karakter van de door verdachte gepleegde geweldshandelingen jegens aangeefster [benadeelde] , die transgender is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om oplegging van een straf overeenkomstig de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat de door verdachte gepleegde geweldshandelingen jegens het slachtoffer geen discriminatoir karakter hebben, maar het gevolg zijn van een oplopende reeks aan irritaties. Daartoe heeft zij aangevoerd dat aangeefster zich voorafgaand aan het incident vervelend gedroeg jegens verdachte. Aangeefster probeerde verdachte te versieren door in een uitgaansgelegenheid voor hem te gaan ‘draaien’ en ging daarmee door, nadat verdachte haar had gevraagd daarmee te stoppen. Ook schold aangeefster op straat de vader van verdachte uit. Dit leidde ertoe dat verdachte aangeefster vervolgens tweemaal heeft geslagen, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Tijdens een uitgaansavond heeft hij het slachtoffer meermalen in het gezicht, dan wel tegen het hoofd geslagen. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar pijn toegebracht. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat het feit tot op heden een grote impact heeft gehad op het leven van het slachtoffer.
Het hof gaat voorbij aan het verweer van de verdediging dat de door verdachte gepleegde geweldshandelingen jegens het slachtoffer voortkomen uit een ‘oplopende reeks aan irritaties’. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 6 augustus 2023, waaruit blijkt dat verdachte tegen het slachtoffer heeft gezegd dat zij ‘een flikker’ is en ‘altijd een man zal blijven’, en dat verdachte vervolgens tegen de politie heeft gezegd: ‘Dan ga je voor mij draaien, ben je gek geworden. Dan verwacht je toch dat je een paar bonken gaat krijgen of niet?’. Ook heeft verdachte verklaard dat ‘hij niet met zulke vieze mensen (het hof begrijpt: transgenders) wil praten’ en wat de Gay Pride betreft ‘iedereen daar in brand gezet mag worden’. Naar het oordeel van het hof blijkt hieruit dat verdachte op een zeer kwalijke manier zijn afkeer van homoseksuelen en transgenders toont.
Uit het voorgaande leidt het hof bovendien af dat het feit dat het slachtoffer een transgender is, anders dan de verdachte stelt, wel degelijk een rol heeft gespeeld bij het motief tot het plegen van de geweldshandelingen jegens het slachtoffer. Het hof acht dit zeer ernstig en zal deze omstandigheid dan ook in strafverzwarende zin meewegen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 11 februari 2025. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een geweldsfeit.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze uit het dossier blijken en ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren zijn gebracht.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof ziet, met de advocaat-generaal, geen aanleiding om een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Daarbij betrekt het hof de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft toewijzing gevorderd van de vordering tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot schadevergoeding af te wijzen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de immateriële schade die de benadeelde partij stelt te hebben geleden na het incident, niet nader is onderbouwd. Verder blijkt uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding dat bij de benadeelde partij reeds voorafgaand aan het incident sprake was van (psychische) problematiek, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van het hof
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Ingevolge artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu verdachte een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij en zij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van het hof is de vordering voor wat betreft het opgelopen letsel voldoende onderbouwd en is het gevorderde bedrag van € 500,- billijk. Verdachte is derhalve tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 16 september 2021 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen jeugddetentie, met parketnummer 16-108519-21. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft toewijzing gevorderd van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft afwijzing gevorderd van de vordering tot tenuitvoerlegging. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het feit waarvoor verdachte destijds is veroordeeld een andersoortig misdrijf betreft dan het feit waarvan verdachte thans wordt verdacht.
Oordeel van het hof
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gelasten. Het hof ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om de vordering af te wijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 augustus 2023.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 16 september 2021, parketnummer 16-108519-21, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 1 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.