Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002961-23
Uitspraak d.d.: 1 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2023 met parketnummer 18-146749-22 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B.P.M. Canoy, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit vrijgesproken, alsmede ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde feit voor wat betreft het eerste, tweede, vijfde en zesde gedachtestreepje.
Door verdachte is onbeperkt hoger beroep ingesteld. Daarmee is het hoger beroep mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit, alsmede de partiële vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde feit.
Met de rechtbank ziet het hof de tenlastelegging als een impliciet cumulatieve tenlastelegging, waarin meerdere strafbare feiten zijn omschreven.
Gelet op het voorgaande, alsmede hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen voormelde beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal verdachte om die reden niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit en de partiële vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde feit, ziende op het 1e, 2e, 5e en 6e gedachtestreepje.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 7 juni 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde feit, voor zover dit ziet op het aanraken van de minderjarige [aangeefster] bij haar broekje, bij haar benen, in de buurt van haar vagina, alsmede het betasten van haar vagina, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en met oplegging van bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht en ambulante behandeling.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde, zoals hiervoor weergegeven, op juiste wijze heeft beslist.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, is in de kern gelijk aan de verklaring die verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van het hof is de rechtbank terecht en op goede gronden voorbij gegaan aan de verklaring van verdachte. Het hof ziet wel aanleiding de beslissing van de rechtbank aanvullend te motiveren en op een enkel punt te verbeteren. Gezien het voorgaande zal het vonnis worden bevestigd, met dien verstande dat het hof de gronden zal aanvullen en verbeteren.