ECLI:NL:GHARL:2025:1913

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
21-003441-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafzaak met dilemma in oplegging PIJ-maatregel door falend jeugdstrafrechtsysteem

In deze jeugdstrafzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2002, was betrokken bij meerdere diefstallen met geweld en andere strafbare feiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De zaak belicht de problemen binnen het jeugdstrafrechtsysteem, waaronder het gebrek aan geschikte vervolgplekken voor jeugdige delinquenten. De verdachte verbleef al geruime tijd in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) zonder de noodzakelijke begeleiding en behandeling. Het hof heeft de voorlopige hechtenis geschorst, zodat de verdachte niet op straat komt te staan, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd voor de PIJ-maatregel. De uitspraak benadrukt de noodzaak van adequate zorg en begeleiding voor jongeren in het strafrechtsysteem, en het hof heeft een signaal afgegeven over de tekortkomingen in het systeem.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003441-24
Uitspraak d.d.: 31 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 augustus 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-283753-22 en 18-147306-23, 18-262651-22, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
thans verblijvende in [jeugdinrichting] te [plaats 1] .

Het hoger beroep

De verdachte (hierna: [verdachte] ) heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis beperkt hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is niet gericht tegen de gegeven vrijspraak voor de feiten in de zaken met parketnummers 18-283753-22 (feit 2) en 18-262651-22 (feiten 4 en 5).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, de onderzoeken op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
  • veroordeling van [verdachte] ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-283753-22, het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-147306-23 en het onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-262651-22 tot een jeugddetentie van 555 dagen en tot oplegging van een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: voorwaardelijke PIJ-maatregel), met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door [verdachte] en zijn raadsman, mr. D.L.A.M. Pluijmakers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • [verdachte] ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-283753-22, het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-147306-23 en het onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-262651-22 veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 555 dagen, met aftrek van het voorarrest, en tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel;
  • de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het onder andere tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan [verdachte] is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18-283753-22:
1.
hij op of omstreeks 1 november 2022 te [adres 1] , althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, welke geheel of ten dele aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op die [benadeelde 4] , en/of
- achter die [benadeelde 4] te gaan staan en/of (vervolgens) een nekklem aan te brengen/leggen bij die [benadeelde 4] en/of die [benadeelde 4] bij de nek/hals vast te pakken, en/of
- die [benadeelde 4] dreigend de woorden toe te voegen: "Geld, geld!" en/of "Fouilleer hem", en/of
- die [benadeelde 4] te duwen;
3.
hij op of omstreeks 31 oktober 2022 te [adres 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een gebouw aan de [adres 2] (cafetaria), één of meer geldlades uit een gokkast en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 3] en/of [benadeelde 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen geldlades en/of hoeveelheid geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
4.
hij op of omstreeks 2 november 2022 te [adres 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een gebouw aan de [plaats 2] ( [activiteitencentrum 1] ), één of meer laptops, een kluis en/of blikjes/flesjes drinken, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 6] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen één of meer laptops, kluis en/of blikjes/flesjes drinken onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
in de zaak met parketnummer 18-147306-23:
hij op of omstreeks 18 juni 2023 te [plaats 3] , een wapen van categorie IV, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een wapenluchtdrukpistool heeft gedragen;
in de zaak met parketnummer 18-262651-22:
1. primair
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te [plaats 3] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) Apple Ipad(s) (met oplader(s) en/of toetsenbord) en/of (respectievelijk) huis- en/of autosleutels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 7] en/of (respectievelijk) [benadeelde 8] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te [plaats 3] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) Apple Ipad(s) (met oplader(s) en/of toetsenbord), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te [plaats 3] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk (de inboedel van) een (kantoor)ruimte en/of (een) brandblusser(s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 7] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3. primair
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te [plaats 3] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen)auto (Volkswagen Up, [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 8] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die weg te nemen auto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door (een) valse sleutel(s), te weten (eerder) gestolen autosleutels;
3. subsidiair
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te [plaats 3] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (personen)auto (Volkswagen Up, [kenteken] ), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs in de zaak met parketnummer 18-283753-22
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot veroordeling van [verdachte] voor het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit [verdachte] vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde nu op grond van het dossier voldoende aanwijzingen zijn dat hij ‘jongen 2’ is die in de ogen van aangever geen handelingen heeft verricht jegens hem. [verdachte] heeft niets tegen aangever gezegd en heeft zijn telefoon niet weggenomen. Gelet hierop kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat hij betrokken is geweest bij dit feit, dan wel dat hij uitvoerende handelingen heeft verricht. Daarnaast lopen de verklaringen te ver uiteen om medeplegen vast te kunnen stellen.
De raadsman heeft verder bepleit om [verdachte] vrij te spreken van het onder 3 tenlastegelegde, omdat de handelingen van [verdachte] , het enkel zitten op een stoel en daarna delen in de buit, indien deze al als strafrechtelijk verwijtbaar zouden kunnen worden aangemerkt, onvoldoende zijn om te spreken van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. [verdachte] wist niet wat er zou gaan gebeuren en heeft geen rol bij de daadwerkelijke uitvoering van de diefstal gespeeld.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 3 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van feit 1
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 1 november 2022 maakte aangever [benadeelde 4] zijn dagelijkse wandeling door het park. Toen hij op een bankje afliep waar [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zaten, stond één van de jongens op en richtte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op aangever. Aangever werd door één van de jongens bij zijn nek vastgepakt en er werd geschreeuwd om geld. Toen aangever zei dat hij geen geld had, werd hij gefouilleerd en is zijn telefoon afgepakt. Daarna kreeg aangever een duw en zijn de jongens weggerend.
Vaststaat dat [verdachte] aanwezig was bij dit incident. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij voor aangever stond met een pistool in zijn hand. Op de zitting bij het hof heeft [verdachte] dit bevestigd. [verdachte] heeft daarmee bijgedragen aan de dreigende situatie. Naar het oordeel van het hof is de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten hiermee komen vast te staan. Dat er wisselende verklaringen zijn over wie welk aandeel heeft gehad in de beroving, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders. [verdachte] en de medeverdachten hebben immers alle drie een aandeel in dit strafbare feit en er is sprake van een gezamenlijke uitvoering. Zij zijn dan ook alle drie verantwoordelijk.
Ten aanzien van feit 3
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 31 oktober 2022 is er in de horecazaak van aangever een gokkast opengebroken waarbij de geldlade met geld is weggenomen. Uit het dossier leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van [verdachte] bij dit strafbare feit af dat hij de eigenaar van de horecazaak in de gaten heeft gehouden, zodat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de gokkast konden openbreken. Daarnaast heeft [verdachte] meegedeeld in de buit. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij voor de deur van de horecazaak (al) wist dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de gokkast wilden openmaken. Ondanks dat hij op de hoogte was van dit plan, is hij mee naar binnen gegaan en op een stoel gaan zitten.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt bovendien dat [verdachte] achter hem ging zitten om de eigenaar van de horecazaak in de gaten te houden. [medeverdachte 1] verklaarde ook dat de gokkast is opengebroken met een breekijzer die door [verdachte] is meegenomen.
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaringen van [medeverdachte 1] .
Daar komt bij dat [verdachte] tijdens de zitting bij de rechtbank op 25 oktober 2023 heeft verklaard dat zij alle drie een rol hebben gehad bij de diefstal van de gokkast. Dit wordt bevestigd door het feit dat de buit onder hen drieën is verdeeld, waarbij elk een (ongeveer) gelijk deel heeft gekregen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten is komen vast te staan. De bijdrage van [verdachte] aan het tenlastegelegde is van zodanig gewicht dat die kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht het hof, net als de rechtbank, het onder 3 tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Ten aanzien van feit 4
Onder feit 4 is – kort samengevat – tenlastegelegd dat [verdachte] zich op 2 november 2022 schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging van laptops, een kluis en flesjes drinken, toebehorende aan [benadeelde 6] , door middel van braak.
Het hof is van oordeel dat dit tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. [verdachte] heeft dit feit bekend.
Overweging met betrekking tot het verweer van de verdediging en over het bewijs in de zaak met parketnummer 18-147306-23
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek omdat er redelijkerwijs geen aanleiding bestond de tas van [verdachte] te doorzoeken op grond van artikel 50 Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM). De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de in de melding omschreven persoon niet overeenkomt met de uiterlijke kenmerken van [verdachte] . Er was derhalve geen redelijk vermoeden van schuld om hem staande dan wel aan te houden. Dat maakt dat er geen aanleiding bestond om de tas van [verdachte] open te maken en dat het openen van de tas onrechtmatig was zodat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewijsmateriaal dat door het onrechtmatig openen en doorzoeken van de tas is verkregen, moet worden uitgesloten van het bewijs. Wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs dient [verdachte] vrijgesproken te worden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen en heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Oordeel van het hof
Vormverzuim?
Het hof stelt voorop dat voor een rechtmatige uitoefening van de bevoegdheid zoals opgenomen in artikel 50 WWM niet de eis van een verdenking wordt gesteld maar dat jegens een persoon een aanleiding bestaat.
In dit geval bestond de aanleiding uit de melding dat een persoon in donkere kleding bij de woning van de melder een vuurwapen op hem richtte. De man met het vuurwapen had aangegeven dat hij een enkelband droeg. Tijdens het uitkijken naar deze persoon, zag de politie rond de plaats delict een jongeman in donkere kleding op een fiets rijden. Deze persoon stopte op enige afstand van de politie en was aan het schreeuwen. Toen ze hem aanspraken, ging hij ervandoor. De politie zag bovendien dat de persoon een enkelband om zijn rechterenkel droeg.
Onder deze omstandigheden is het hof, net als de rechtbank, van oordeel dat niet alleen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld om [verdachte] staande te houden dan wel aan te houden; ook bestond er voor de politie voldoende concrete aanleiding om zijn tas te openen.
Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Bewijsoverweging
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van [verdachte] blijkt dat in het voorvakje van zijn tasje een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is aangetroffen. Na onderzoek bleek het te gaan om een luchtdrukpistool. [verdachte] heeft bekend dat dit wapen van hem was. Het hof is van oordeel dat het tenlastegelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Overweging met betrekking tot het bewijs in de zaak met parketnummer 18-262651-22
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot veroordeling van [verdachte] voor het onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] moet worden uitgesloten van het bewijs, nu die verklaring leugenachtig is. Dan blijft slechts de verklaring van [verdachte] over, waarin hij zijn betrokkenheid bij de strafbare feiten ontkent. Die verklaring wordt door geen enkel bewijsmiddel weerlegd. Een waarnemingshandeling kan niet worden vastgesteld, er kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] de goederen in handen heeft gehad, dan wel dat hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen van enig misdrijf afkomstig waren.
De verdediging heeft dan ook bepleit [verdachte] integraal vrij te spreken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
[verdachte] is, zo verklaart [verdachte] zelf ook, samen met medeverdachte [medeverdachte 3] op 30 mei 2022 in de zorginstelling van [bedrijf] geweest. Uit het Snapchat bericht dat op de telefoon van [verdachte] is aangetroffen, blijkt dat hij wist hoe er bij de zorginstelling binnengekomen kon worden en dat hij een ‘key’ heeft gevonden. [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn binnen de zorginstelling in ruimtes geweest die alleen toegankelijk waren met behulp van een medewerkerspas. In het pand zijn die nacht vernielingen gepleegd en twee Apple iPads inclusief opladers en een toetsenbord weggenomen. Nadat [verdachte] en [medeverdachte 3] uit de zorginstelling zijn vertrokken, zijn zij in de auto van aangeefster [benadeelde 8] , werkneemster bij de zorginstelling [bedrijf] , gestapt. Zij was die nacht aan het werk en had haar huis- en autosleutels in haar jas zitten die zij op een kantoor in de zorginstelling had liggen. [medeverdachte 3] heeft gebruik gemaakt van de sleutels die dezelfde nacht uit de zorginstelling zijn weggenomen. In de auto, maar ook bij [verdachte] zelf, zijn de uit de zorginstelling weggenomen goederen aangetroffen. Tijdens de aanhouding van [verdachte] vloog een iPadlader over de straat.
Ten aanzien van feit 1
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Gelet op het feit dat [verdachte] samen met [medeverdachte 3] op 30 mei 2022 bij de zorginstelling naar binnen is gegaan, de Snapchat berichten van [verdachte] over de gevonden ‘key’ en dat hij daar eerder geweest is en het feit dat [verdachte] samen met [medeverdachte 3] in de auto van aangeefster [benadeelde 8] zat waar ook nog de gestolen goederen in zijn aangetroffen, is het hof van oordeel dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van de twee iPads met bijbehorende opladers en toetsenbord. Daarbij neemt het hof in het bijzonder mee in de overweging dat één van de iPadladers is aangetroffen bij [verdachte] zelf. Toen hij werd aangehouden door een van de verbalisanten vloog die oplader immers over de straat. De verklaring van [verdachte] dat dit zijn eigen telefoonlader zou zijn, acht het hof ongeloofwaardig. De oplader van een iPad ziet er anders uit dan een oplader van een telefoon. Daarnaast is eenzelfde oplader kort daarvoor weggenomen uit een pand waar [verdachte] diezelfde nacht is geweest. Het hof gaat voorbij aan het standpunt van de verdediging dat de verklaring van [medeverdachte 3] moet worden uitgesloten van het bewijs omdat die verklaring leugenachtig zou zijn, nu het hof ook zonder deze verklaring tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde komt.
Ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 is – kort samengevat – tenlastegelegd dat [verdachte] zich op 30 mei 2022 schuldig heeft gemaakt aan het beschadigen en onbruikbaar maken van de inboedel van een kantoorruimte en de brandblusser van [benadeelde 7] .
Het hof is van oordeel dat dit tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. [verdachte] heeft dit feit bekend, in die zin dat hij heeft verklaard in het pand van [benadeelde 7] te hebben gespoten met een brandblusser.
Vrijspraak van feit 3 primair
Het hof is van oordeel dat op basis van het dossier niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [verdachte] als (mede)pleger betrokken is geweest bij de diefstal van de personenauto.
Naar het oordeel van het hof is aldus niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen [verdachte] primair is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Tijdens de zitting bij het hof heeft [verdachte] verklaard dat hij wel wist dat de auto waarin hij samen met [medeverdachte 3] is vertrokken nadat zij uit de zorginstelling [bedrijf] kwamen, niet van [medeverdachte 3] was. Ook heeft [verdachte] verklaard dat hij toen al dacht dat het waarschijnlijk niet pluis zou zijn dat [medeverdachte 3] met die auto zou gaan rijden. [verdachte] is toen toch ingestapt en met [medeverdachte 3] weggereden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] , toen hij de auto samen met [medeverdachte 3] voorhanden kreeg, wist dat de personenauto een door misdrijf verkregen goed betrof. Dat het voor [verdachte] niet duidelijk was of [medeverdachte 3] de sleutels van die auto vlak daarvoor uit de zorginstelling [bedrijf] had meegenomen of dat de sleutels ergens anders vandaan kwamen, zoals [verdachte] tijdens de zitting bij het hof heeft verklaard, is voor de vraag of sprake is van opzetheling niet relevant en leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
Het hof komt gelet op het voorgaande tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, namelijk opzetheling.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-283753-22 onder 1, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-147306-23 en in de zaak met parketnummer 18-262651-22 onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 18-283753-22:
1.
hij op 1 november 2022 te [plaats 4] tezamen en in vereniging met anderen een mobiele telefoon welke aan [benadeelde 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door:
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op die [benadeelde 4] , en
- achter die [benadeelde 4] te gaan staan en vervolgens die [benadeelde 4] bij de nek vast te pakken, en
- die [benadeelde 4] dreigend de woorden toe te voegen: "Geld, geld!" en "Fouilleer hem", en
- die [benadeelde 4] te duwen;
3.
hij op 31 oktober 2022 te [plaats 4] tezamen en in vereniging met een of meer anderen uit een gebouw aan de [adres 2] (cafetaria), één geldlade uit een gokkast en een hoeveelheid geld die aan [benadeelde 3] en [benadeelde 5] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders één geldlade en een hoeveelheid geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
4.
hij op 2 november 2022 te [plaats 4] tezamen en in vereniging met anderen uit een gebouw aan de [plaats 2] ( [activiteitencentrum 1] ) laptops, een kluis en flesjes drinken die aan [benadeelde 6] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen laptops, kluis en flesjes drinken onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
in de zaak met parketnummer 18-147306-23:
1.
hij op 18 juni 2023 te [plaats 3] een wapen van categorie IV, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een wapenluchtdrukpistool heeft gedragen;
in de zaak met parketnummer 18-262651-22:
1.primair
hij op 30 mei 2022 te [plaats 3] tezamen en in vereniging met een ander Apple iPads met opladers en toetsenbord die aan [benadeelde 7] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 30 mei 2022 te [plaats 3] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel van een (kantoor)ruimte en een brandblusser die geheel aan [benadeelde 7] toebehoorden heeft beschadigd en onbruikbaar gemaakt;
3.subsidiair
hij op 30 mei 2022 te [plaats 3] een personenauto (Volkswagen Up, [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18-283753-22
1.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
3.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
4.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Parketnummer 18-147306-23
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Parketnummer 18-262651-22
1. primair
diefstal door twee of meer verenigde personen.
2.
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen of onbruikbaar maken.
3. subsidiair
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

[verdachte] is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die hem niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat [verdachte] ten aanzien van het bewezenverklaarde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 555 dagen met aftrek van voorarrest en dat daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De advocaat-generaal heeft daarbij gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Ook vordert hij de voorlopige hechtenis niet op te heffen, maar die te schorsen vanaf het moment dat er voor [verdachte] een plaats in een instelling beschikbaar is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het jeugdstrafrecht toe te passen en [verdachte] de feiten in verminderde mate toe te rekenen. Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de advocaat-generaal kan worden toegewezen. Hiertoe voert de raadsman het volgende aan. [verdachte] heeft een behandeling op maat nodig, maar wordt bij alle door de reclassering benaderde instellingen afgewezen. Inmiddels wordt al twee jaar lang gezocht naar een passende oplossing voor [verdachte] , maar lukt het de reclassering niet om die te vinden. De raadsman heeft de indruk dat de deskundigen om die reden een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel adviseren en merkt op dat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel hier niet voor bedoeld is. Bovendien ziet de raadsman de meerwaarde van het opleggen van deze maatregel niet, nu [verdachte] volgens de deskundigen eerst in de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) in [plaats 5] op de langverblijfafdeling zal moeten worden opgenomen, om vervolgens naar de JJI [locatie] te worden gestuurd en daarna pas, eventueel met een tussenstap in de KVJJ in [geboorteplaats] , in een geschikte woongroep terecht zou kunnen komen. Dit is een langdurend traject en brengt met zich mee dat [verdachte] nog langer in detentie zal zitten dan dat hij nu al zit.
Dit traject past bovendien niet bij het advies van de deskundigen dat het verblijf van [verdachte] in de JJI zo kort mogelijk gehouden moet worden. Een langere behandeling in een JJI heeft geen meerwaarde. Verder merkt de raadsman nog op dat het een reden heeft dat de eerdere schorsing van de voorlopige hechtenis tweemaal is mislukt. Het overtreden van de schorsingsvoorwaarden kan niet helemaal bij [verdachte] worden neergelegd, nu dat mede lag aan de ongeschiktheid van de situatie waarin hij toen geplaatst werd. Volgens de verdediging moet [verdachte] nog een kans krijgen zodat hij kan laten zien dat hij zich aan de voorwaarden kan houden. De raadsman verzoekt tot slot de voorlopige hechtenis bij eindarrest op te heffen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van [verdachte] , zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich op binnen een tijdsbestek van vijf maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, drie gekwalificeerde diefstallen, opzetheling en beschadiging van de inboedel van een kantoorruimte. Dit zijn ernstige feiten waarbij het hof in het bijzonder de diefstal met geweld [verdachte] zwaar aanrekent. Bij dit feit is een tachtigjarige man tijdens zijn dagelijkse wandeling in het park door [verdachte] en twee anderen, onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, beroofd van zijn telefoon. Het slachtoffer is daarbij gefouilleerd terwijl hij bij zijn nek werd vastgehouden. Het slachtoffer is hier erg van geschrokken. De gevolgen van dergelijke feiten kunnen zeer traumatiserend voor slachtoffers zijn. Zij kunnen daarvan nog jaren psychische gevolgen ondervinden. Voor het overige heeft [verdachte] met zijn handelen veel schade en ongemak bij de betrokken aangevers veroorzaakt en heeft hij er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor andermans eigendommen. Naast de hiervoor genoemde feiten heeft [verdachte] een luchtdrukpistool voorhanden gehad. Het bezit van een luchtdrukpistool is een strafbaar feit, alleen al omdat het gebruik ervan tot beangstigende situaties kan leiden, zoals blijkt uit de diefstal met (dreiging met) geweld bij voornoemde man.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft verder kennisgenomen van de rapportages van de deskundigen die over [verdachte] zijn geschreven.
Uit het aanvullend Pro Justitia rapport van de psychiater van 4 april 2024 blijkt dat bij [verdachte] sprake is van meervoudige problematiek met een verstandelijke beperking, problematisch middelengebruik en antisociale persoonlijkheidskenmerken, waarbij de verstandelijke beperking de hoofddiagnose is. De verstandelijke beperking is moeilijk therapeutisch te beïnvloeden en hierdoor zal [verdachte] langdurige begeleiding nodig hebben. Deze begeleiding en ondersteuning zullen de belangrijkste factoren zijn in het voorkomen van recidive.
In de behandeling moet daarnaast aandacht zijn voor de dreigende persoonlijkheidsproblematiek van [verdachte] en voor het bijdraaien hiervan zodat de ontwikkeling van [verdachte] ten goede keert.
Verder is het nodig dat het cannabisgebruik gereguleerd wordt.
Bij de behandeling is het ook van belang dat delictsscenario’s worden onderzocht en dat de behandeling expliciet is gericht op voorkoming van recidive. Recent en tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis zijn een ambulant toezicht en begeleid wonen niet gelukt. Het lijkt er volgens de psychiater op dat [verdachte] tijdens de schorsingstoezichten te snel teveel vrijheid kreeg en daarbij te weinig begeleiding had. Daarom is het nodig dat [verdachte] klinisch wordt behandeld en dat geleidelijk wordt toegewerkt naar een situatie met minder begeleiding en meer vrijheden en dat deze vrijheden ook weer worden ingetrokken als het niet goed verloopt. Aangezien een traject met een zeer geleidelijk afbouwen van structuur en beperkingen nodig is, wordt geadviseerd om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
In het aanvullend Pro Justitia rapport van de psycholoog van 27 maart 2024 is aangegeven dat vanwege de ontwikkelingen tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis kan worden geconcludeerd dat hulp en begeleiding rondom [verdachte] alleen een kans van slagen heeft, indien sprake is van een langdurig traject waarbij met [verdachte] zeer stapsgewijs wordt toegewerkt naar resocialisatie en het omgaan met vrijheden. Voor de verdere ontwikkeling van [verdachte] is het van groot belang dat de scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling in positieve, ‘pro sociale’ richting wordt gekeerd.
In de afgelopen detentieperiode is gebleken dat [verdachte] positief te beïnvloeden is, mits hij zich veilig voelt onder groepsgenoten en bekend is/goed contact heeft met hulpverlenend personeel. Daarnaast kan hij mogelijk toch enigszins gebaat zijn bij een groepsgerichte behandeling met aandacht voor identiteitsontwikkeling, beïnvloedbaarheid/eigen keuzes maken en voor het behalen van een schooldiploma en de ontwikkeling van arbeidsvaardigheden. Het hiervoor omschreven behandel- en begeleidingstraject kan volgens de psycholoog het beste worden vormgegeven binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Uit het recentste reclasseringsrapport van 28 februari 2025 blijkt dat [verdachte] rustig, begeleidbaar en respectvol in de omgang is. [verdachte] heeft binnen de JJI goede stappen gezet rondom zelfzorg en emotieregulatie. Hij is gebaat bij structuur en duidelijkheid, en hij moet wel steeds gemotiveerd worden. Er is nog geen sprake geweest van een behandeling gericht op recidivebeperking en gericht op zijn antisociale neigingen, waardoor de kans op herhaling volgens de reclassering onveranderd is. Daarbij komt zijn beïnvloedbaarheid en het onvermogen de consequenties van zijn gedrag te overzien. Het NIFP adviseert een behandeling om een persoonlijkheidsstoornis te voorkomen, maar die ook gericht is op het middelengebruik van [verdachte] . Op dit moment heeft het oefenen met verlof nog niet kunnen plaatsvinden en is nog geen behandeling gestart in de JJI. Een reguliere afdeling sluit niet aan bij de problematiek en begeleidingsvraag van [verdachte] .
De reclassering heeft in dit recente onderzoek opnieuw de mogelijkheid van een voorwaardelijke PIJ-maatregel overwogen, omdat [verdachte] inmiddels lang in de JJI verblijft, de gedragsdeskundige van de JJI aangeeft dat [verdachte] positieve stappen heeft gezet binnen de JJI en de reclassering [verdachte] perspectief op vrijheden gunt.
Er hebben, ook met gesloten instellingen, diverse trajectberaden en overleggen plaatsgevonden om te onderzoeken of er een match zou zijn met [verdachte] in het kader van een klinische opname bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De [kliniek 1] en een onderdeel van [kliniek 2] - instellingen die gespecialiseerd zijn in behandeling en begeleiding van personen met een licht verstandelijke beperking (‘lvb’) - hebben niets opgeleverd.
De uitkomst van het laatste overleg is dat zowel mogelijkheden voor een onvoorwaardelijke als een voorwaardelijke PIJ-maatregel worden gezien, maar dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel wat de reclassering betreft meer risico’s, zowel tot mislukken als tot recidive, met zich meebrengt. Het traject dat bij een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel past, heeft volgens de reclassering de grootste slagingskans.
De reclassering heeft bijzondere voorwaarden opgenomen en adviseert om die voorwaarden op te leggen voor het geval het hof komt tot het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen, de psycholoog en de reclasseringsmedewerker, hun advies over de toepassing van het jeugdstrafrecht en het opleggen van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gehandhaafd.
De psycholoog geeft aan geen inzicht te hebben op de stappen die [verdachte] het afgelopen jaar heeft gezet, maar dat zij de kans dat hij de voorwaarden bij een eventuele voorwaardelijke PIJ-maatregel zou kunnen nakomen klein acht. Vanuit zijn licht verstandelijke beperking is het voor [verdachte] moeilijk om op lange termijn naar de consequenties van zijn gedrag te kijken. Ondanks dat [verdachte] nu positieve stappen heeft gezet, blijft het risico op het niet nakomen van de voorwaarden volgens de psycholoog hoog. Dat iemand het goed doet binnen de JJI, betekent volgens haar niet dat het ook goed zal gaan buiten de JJI. [verdachte] heeft eerst een goede behandeling met individuele aanpak nodig om de kans op recidive te verkleinen. Daarvoor is het nodig om [verdachte] in een wooninstelling, gespecialiseerd voor mensen met een licht verstandelijke beperking, te plaatsen. Het is van belang dat [verdachte] nu snel gefaseerd verlof kan leren opbouwen. Het plaatsen in een JJI is vooral bedoeld om hem gefaseerd meer vrijheden te kunnen geven en te kunnen ingrijpen als hij daar niet goed mee om kan gaan. Met het advies hem klinisch te plaatsen wordt niet bedoeld dat hij een klinische opname in een behandelinstelling nodig heeft, anders dan de JJI.
Volgens de reclasseringswerker kan de voorwaardelijke PIJ-maatregel alleen worden opgelegd indien daarbij als bijzondere voorwaarde een klinische plaatsing wordt opgenomen. Vanuit die plaatsing kan heel gefaseerd verlof opgebouwd worden. Het gaat erom hoe [verdachte] omgaat met kleine stapjes in vrijheden, of hij zich buiten de JJI ook begeleidbaar opstelt en of hij in staat is zich aan voorwaarden te houden.
Tijdens de zitting van het hof is echter duidelijk geworden dat tot op heden geen geschikte vervolgplek beschikbaar is voor [verdachte] . Dit maakt dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De deskundige heeft aangegeven dat is onderzocht bij welke instelling een klinische opname van [verdachte] mogelijk is. Maar bij de contacten die zij heeft gelegd heeft zij inmiddels te horen gekregen dat geen enkele instelling zich geschikt achtte om [verdachte] op te nemen, mede gelet op zijn leeftijd. Bovendien is sprake van zeer lange wachttijden. Die bemoeilijken de zoektocht naar een opnameplek ernstig.
De deskundige heeft desgevraagd aangegeven dat als [verdachte] de verloven binnen een klinische setting goed doorloopt, de kans groter wordt dat hij vervolgens wordt aangenomen bij een woongroep.
Toerekeningsvatbaarheid
Uit de rapportages over [verdachte] blijkt onder meer dat bij hem sprake is van een lichte verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik en van antisociale trekken in de persoonlijkheid, die aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. In voornoemde rapportages over de persoon van [verdachte] wordt geadviseerd om hem de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Het hof kan zich met deze conclusie verenigen. Het hof zal [verdachte] de feiten in verminderde mate toerekenen.
Adolescentenstrafrecht
Ten tijde van het plegen van de feiten was [verdachte] twintig jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat een jongvolwassene verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenstrafrecht wordt berecht. Het hof kan echter beslissen toch het jeugdstrafrecht toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De psychiater, de psycholoog en de reclassering adviseren allen de toepassing van het jeugdstrafrecht. Uit hun rapportages blijkt dat [verdachte] op een licht beperkt verstandelijk niveau functioneert en een flinke sociale-emotionele ontwikkelingsachterstand heeft. Hij komt jonger over dan zijn kalenderleeftijd en kan de risico’s van zijn gedrag niet goed inschatten en zijn gedrag evenmin goed organiseren. Hij handelt veelal zonder nadenken. [verdachte] heeft volgens de psycholoog nog veel behoefte aan ‘hand in hand begeleiding’ bij allerlei zaken.
Gelet hierop zal het hof het jeugdstrafrecht toepassen.
Op te leggen straf
Uit het uittreksel justitiële documentatie van [verdachte] van 10 februari 2025 blijkt dat [verdachte] eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, namelijk bedreiging met geweld, winkeldiefstal en het bezit van steekwapens. Daarnaast is [verdachte] , na de bewezenverklaarde feiten gepleegd op 30 mei 2022, veroordeeld voor diefstal van een fiets. Gelet hierop is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing.
Het hof constateert dat de redelijke termijn in eerste aanleg is geschonden, nu niet binnen zestien maanden na de eerste inverzekeringstelling van [verdachte] vonnis is gewezen. De periode tussen die inverzekeringstelling op 30 mei 2022 en het eindvonnis op 6 augustus 2024 beslaat ruim twee jaar en twee maanden. Het hof acht de overschrijding met ongeveer tien maanden echter niet onredelijk nu de vertraging grotendeels is veroorzaak door het opstellen van nieuwe rapportages over [verdachte] .
Gelet enerzijds op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en anderzijds de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] zoals hiervoor weergegeven, acht het hof een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 365 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Nu [verdachte] deze dagen al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, heeft hij de onvoorwaardelijke jeugddetentie feitelijk al ondergaan.
Het hof komt hiermee tot een geringere duur van de jeugddetentie dan de rechtbank heeft opgelegd. Dat verschil is te verklaren nu het hof niet alleen deels tot een andere bewezenverklaring is gekomen, maar ook omdat het hof de feiten in combinatie met de persoon van [verdachte] anders weegt.
Overwegingen PIJ-maatregel: een rechterlijk dilemma
In de behandeling van deze zaak op zitting bij het hof is lang stilgestaan bij de vraag wat in het belang van [verdachte] is en op welke wijze in het voorkomen van recidive het beste kan worden voorzien gelet op zijn problematiek. Het heikele punt in de zaak van [verdachte] is dat op dit moment geen geschikte vervolgplek beschikbaar is, terwijl de noodzaak om hem kaders en begeleiding te bieden sterk aanwezig is. Tot op heden heeft de zoektocht naar een opnameplek niets opgeleverd.
Daarmee staat het hof in deze zaak voor een dilemma.
Enerzijds begrijpt het hof dat [verdachte] gelet op zijn problematiek strakke kaders en een lange adem nodig heeft om te voorkomen dat hij weer strafbare feiten pleegt en om enige vorm van gedragsverandering te bewerkstelligen.
Anderzijds lijkt het erop dat de deskundigen uiteindelijk door het falend systeem in de jeugdstrafketen als noodgreep hebben geadviseerd een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, omdat op dit moment en al langere tijd geen geschikte opnameplek voor [verdachte] beschikbaar is. Het systeem faalt omdat - zoals inmiddels uit verschillende recente rechterlijke uitspraken blijkt - er te weinig plaatsen voor jeugdige verdachten en veroordeelden zijn waar zij de nodige zorg, behandeling en begeleiding krijgen. Dat geldt ook voor [verdachte] die al geruime tijd in een JJI (al langer dan de maximale duur van een jeugddetentie) verblijft, waar hij niet die nodige begeleiding, zorg of behandeling krijgt. Aldaar verblijft hij nog steeds niet op een langverblijfafdeling en, zou het hof een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen, kan hij waarschijnlijk pas per 1 april 2025 overgeplaatst worden naar een gespecialiseerde lvb-langverblijfafdeling in de JJI [plaats 5] . In de JJI [plaats 5] heeft hij daarnaast nare ervaringen gehad, waardoor hij opziet tegen een nieuw verblijf aldaar. Dit terwijl de deskundigen juist aangeven dat er alleen een goed behandelresultaat behaald kan worden op een plaats waar [verdachte] zich veilig en vertrouwd voelt.
Na een verblijf op die langverblijfafdeling zou hij in het Noorden van het land kunnen resocialiseren door hem eerst in JJI [locatie] te plaatsen en, pas na een eventuele tussenstap in de KVJJ in [geboorteplaats] , te plaatsen in een begeleide of beschermde woonvorm, waarvoor ook weer wachtlijsten bestaan.
Gelet op dit traject ligt het niet in de verwachting dat het intramurale verblijf van [verdachte] kortdurend zal zijn, terwijl nu juist de deskundigen aangeven dat daarvan weinig meerwaarde te verwachten is. Het intramurale verblijf in een JJI wordt dan enkel ‘gebruikt’ om hem in kleine stapjes naar buiten te laten gaan, terwijl dat volgens de reclassering ook vanuit een andersoortige (gesloten) instelling zou kunnen. Qua behandeling zou hij in een JJI niet veel kunnen bijleren; hij moet vooral (buiten) leren om met vrijheden en meer verantwoordelijkheden om te gaan.
Daarbij komt dat de beroving van de man in het park weliswaar een zeer ernstig delict is, maar het strafblad van [verdachte] en de andere feiten waarvoor hij nu veroordeeld wordt, niet dusdanig zwaar zijn dat [verdachte] langdurig in een JJI hoort. Het traject dat via het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gevolgd gaat worden en de duur daarvan, is in relatie tot deze veroordeling daarom ook niet proportioneel.
Ofwel: een verblijf van [verdachte] in een JJI an sich zou niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] zijn, maar zou enkel een ‘oplossing’ zijn voor het ontbreken van een geschikte voorziening.
Het hof wil een duidelijk signaal geven dat dit systeemfalen niet voor rekening van [verdachte] moet komen. Met het ‘oplossen’ van dit systeemfalen door [verdachte] dan maar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen wordt dit systeemfalen in stand gehouden.
De onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is echter een uiterst middel, een
ultimum remedium, dat de rechter enkel hanteert als een minder vergaande straf of maatregel onvoldoende beveiliging en behandeling biedt.
Het hof is van oordeel dat er op dit moment minder vergaande mogelijkheden zouden moeten zijn om de noodzakelijke behandeling en begeleiding voor [verdachte] in te zetten in een passende omgeving, namelijk door middel van het opleggen van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Dat daardoor mogelijk een grotere kans op recidive bij [verdachte] bestaat, is een risico dat de Staat met het in stand houden van dit systeemfalen zelf in het leven heeft geroepen. Verder is het uitsluiten van elk mogelijk risico niet de taak van het strafrecht, zeker niet in het jeugdstrafrecht. Daarbij dient in eerste instantie het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige voorop te staan. Het langer plaatsen van [verdachte] in een JJI is dat niet.
Alles afwegende komt het hof tot het oordeel dat naast de jeugddetentie weliswaar een PIJ-maatregel opgelegd dient te worden, maar het hof zal deze in voorwaardelijke vorm opleggen.
Aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een PIJ-maatregel, zoals vermeld in artikel 77s Sr is voldaan.
De bewezenverklaarde feiten betreffen onder meer misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van wat de psycholoog en de psychiater hebben gerapporteerd, is het hof tot het oordeel gekomen dat bij [verdachte] ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een (voorwaardelijke) pij-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [verdachte] . Omdat (ook) sprake is van een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, kan die maatregel, gelet op het bepaalde in artikel 6:6:31 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, zo nodig verlengd worden.
Gelet op de problematiek van [verdachte] en het hoge recidiverisico is het van belang dat hij intensieve en passende begeleiding en behandeling krijgt.
Het hof zal aan [verdachte] dan ook een voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen met onder meer de voorwaarde dat hij zal worden opgenomen bij [kliniek 2] of een andere zorginstelling of overbruggingsinstelling, waar hij een behandeling zal moeten ondergaan en op de juiste manier wordt begeleid. Hierbij is het van belang dat [verdachte] de individuele aanpak en intensieve zorg krijgt die hij nodig heeft waarbij hij zo spoedig als mogelijk via verloven stapsgewijs kan toewerken naar het leren omgaan met vrijheden. Het hof zal verder aan de PIJ-maatregel de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering en stelt de proeftijd daarbij vast op twee jaren. [verdachte] krijgt hiermee nog een laatste kans om op basis van voorwaarden aan zichzelf te werken en zijn leven te beteren. Tijdens de zitting bij het hof heeft hij aangegeven in te stemmen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat [verdachte] deze kans grijpt en zich voor de noodzakelijke behandeling zal inzetten.
Schorsing voorlopige hechtenis
Het hof zal per datum van dit arrest een schorsing van de voorlopige hechtenis van [verdachte] bevelen onder dezelfde voorwaarden als nu aan hem worden opgelegd in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel, zodat hij gehouden is zich aan de voorwaarden te houden tot het eindarrest van het hof onherroepelijk is en de proeftijd van de voorwaardelijk PIJ-maatregel aanvangt.
Het hof is zich ervan bewust dat deze beslissing (het niet opheffen, maar schorsen van de voorlopige hechtenis) in strijd is met artikel 72, derde lid, Sv nu [verdachte] al langer in voorarrest heeft gezeten dan de jeugddetentie die het hof aan hem oplegt en het hof geen onvoorwaardelijke maatregel oplegt. In deze zaak acht het hof een schorsing van de voorlopige hechtenis met oplegging van bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Via de oplegging van onder meer de bijzondere voorwaarde dat [verdachte] zich laat opnemen bij [kliniek 2] , of een andere zorg- of overbruggingsinstelling, kan worden voorkomen dat [verdachte] , in de periode dat de onderhavige uitspraak nog niet onherroepelijk is, zonder enige hulp of begeleiding op straat komt te staan.
Met deze noodgreep wil het hof eveneens voorkomen dat [verdachte] geen eerlijke kans heeft om zich in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel te bewijzen en de dupe wordt van het op dit punt falende jeugdstrafsysteem in Nederland. Falend omdat het systeem onvoldoende plaatsen biedt voor tijdige en noodzakelijke behandeling van jeugdige verdachten en veroordeelden.
Niet ter discussie staat dat [verdachte] intensieve begeleiding nodig heeft en een passende plek om recidive te voorkomen en zijn gedrag te veranderen. Tot nu toe kan hem dat niet geboden worden en daarmee bestaat het risico dat hij opnieuw strafbare feiten pleegt. Door de voorlopige hechtenis voor korte duur te schorsen kan – als nodig – snel worden ingegrepen en is er een vangnet voor [verdachte] .
Het hof zal bepalen dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven met ingang van het onherroepelijk worden van dit arrest. Vanaf dat moment is [verdachte] immers gehouden zich aan de voorwaarden van de PIJ-maatregel te houden. Deze beslissing over de voorlopige hechtenis is apart geminuteerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 62, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 311, 312, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-262651-22 onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-283753-22 onder 1, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-147306-23 en in de zaak met parketnummer 18-262651-22 onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-283753-22 onder 1, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 18-147306-23 en in de zaak met parketnummer 18-262651-22 onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. verdachte meewerkt aan reclasseringstoezicht, in die zin dat hij:
- zich meldt op afspraken bij de reclassering, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien;
- zich aan de aanwijzingen van de reclassering houdt;
- de reclassering voorziet van een actuele foto van zichzelf waarop zijn gezicht herkenbaar is;
- meewerkt aan huisbezoeken;
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- meewerkt aan de uitwisseling van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
2. verdachte niet zonder toestemming van de reclassering naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat;
3. verdachte zich gedurende de volledige proeftijd (of zoveel korter als de reclassering nodig vindt) zal laten opnemen bij [kliniek 2] of een soortgelijke andere zorginstelling of overbruggingsinstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
4. verdachte zich aansluitend op de klinische opname ambulant laat behandelen door de GGZ, Verslavingszorg Noord-Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich tevens intensief individueel laat begeleiden door een outreachende (forensische) zorginstelling en waarbij de behandeling en begeleiding de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, duren en waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling en begeleiding;
5. verdachte, aansluitend op zijn verblijf in een zorginstelling, zal verblijven bij een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen, een begeleide woonvorm of maatschappelijke opvang, zulks te bepalen door de reclassering en zolang de reclassering dat nodig vindt, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
6. verdachte geen drugs gebruikt en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek en/of de Ruma Marker, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
7. verdachte een opleiding zal volgen bij een onderwijsinstelling en zich inspant om deze positief af te ronden;
8. verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding (zoals het volgen van onderwijs), met vaste structuur;
9. verdachte zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, middels beschermingsbewind, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij verdachte de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
10. verdachte zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van het openbaar ministerie;
11. verdachte de reclassering toestemming geeft tot informatie-uitwisseling tussen betrokken partijen ten behoeve van een goede uitvoering van haar reclasseringstaak.
12. verdachte dagelijks contact zal opnemen met de reclassering indien en zolang hij niet opgenomen is in de onder voorwaarde 3 bedoelde zorginstelling, en voor de reclassering in die periode goed bereikbaar blijft door op de eerste dag van zijn schorsing aan de reclassering door te geven hoe hij bereikbaar is (bijvoorbeeld een telefoonnummer of emailadres) en hij de berichten op dit telefoonnummer dan wel emailadres dagelijks bekijkt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
met ingang van het tijdstip waarop dit arrest onherroepelijk is geworden.
Aldus gewezen door
mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Kiemel, griffier,
en op 31 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.