ECLI:NL:GHARL:2025:1889

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
21-002650-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en mishandeling van een verbalisant met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is schuldig bevonden aan brandstichting en mishandeling van een politieagent. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft de strafoplegging herzien en bevestigd, maar met een andere beslissing ten aanzien van de straf. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting door een dekbedovertrek in brand te steken in de woning van zijn vader, terwijl daar ook andere personen aanwezig waren. Dit heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid. Daarnaast heeft de verdachte een politieagent mishandeld door hem in de vinger te bijten. Het hof heeft rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte, waaronder een psychotische stoornis en een licht verstandelijke beperking, en heeft de straf in voorwaardelijke vorm opgelegd met bijzondere voorwaarden. De verdachte moet zich melden bij de reclassering, behandeld worden en verblijven in een instelling voor beschermd wonen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij overgenomen en de bijzondere voorwaarden opgelegd om de kans op recidive te verlagen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002650-23
Uitspraak d.d.: 28 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Utrecht, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 30 mei 2023 met parketnummer 16-301921-22 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C.J.M. Jansen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen (feit 1, primair) en mishandeling van een politieagent (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf heeft de rechtbank – naast algemene voorwaarden – bijzondere voorwaarden verbonden. Daarnaast is beslist op het beslag en de voorlopige hechtenis van verdachte. Ten slotte is door de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden en op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis met aanvulling en verbetering van gronden bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met de oorspronkelijk ingediende vordering tot schadevergoeding, zodat die in haar geheel ter beoordeling van het hof voorligt. Het hof verenigt zich eveneens met de beslissing van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel.

Verbetering van de gronden

Het hof is van oordeel dat de volgende voetnoot die door de rechtbank is gebruikt, dient te worden verbeterd, in die zin dat het hof verwijst naar meer paginanummers:
- Bij voetnoot 7 wordt door het hof verwezen naar ‘Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, (digitale) pagina 4 en 5 (A).’

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Bij deze voorwaardelijke gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering op 13 februari 2025, te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft werk en krijgt begeleiding vanuit Fivoor en is door Fivoor geplaatst bij [locatie] voor dak- en thuislozen. Hij heeft zich aan de eerder opgelegde bijzondere voorwaarden gehouden. De door de reclassering geadviseerde voorwaarden dienen niet te worden overgenomen, want een verplicht kader is niet noodzakelijk.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk brandstichten in de woning van zijn vader en diens vriendin door een dekbedovertrek in hun slaapkamer in brand te steken. Verdachte woonde daar zelf ook en pleegde dit feit terwijl de vriendin van zijn vader en haar kinderen in de woning aanwezig waren. Daarbij komt dat verdachte, zonder zich te bekommeren over de brand en deze personen, de woning heeft verlaten. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuur onvoorspelbaar is en zich snel kan verspreiden. Het hof rekent het verdachte aan dat door zijn handelen gevaar voor goederen is ontstaan. Verdachte heeft bij zijn vader, diens vriendin en haar kinderen gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht, zoals ook is beschreven in de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een politieagent, door hem in zijn vinger te bijten waardoor deze een bijtwond heeft opgelopen, terwijl de agent verdachte juist probeerde te helpen nadat gezien werd dat verdachte zichzelf probeerde te verstikken. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de agent.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte van 10 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat hij sinds onderhavig feit niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank heeft het over verdachte opgemaakte Pro Justitia-rapport van dr. I.F.F.M. Elzakkers , psychiater van 21 februari 2023 en van M.L. Reijmerink , GZ-psycholoog van 20 februari 2023 het volgende overwogen:
Uit de rapportages blijkt dat er bij verdachte sprake is van een psychotische
stoornis, een stoornis in het gebruik van cafeïne (red bull), een stoornis in het gebruik van
cannabis en een licht verstandelijke beperking. De GZ-psycholoog komt tevens tot de
conclusie dat er bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis. Bovenstaande
problematiek van verdachte was volgens de deskundigen ten tijde van het plegen van de
strafbare feiten aanwezig en beïnvloedde het gedrag van verdachte.
Verdachte heeft door zijn licht verstandelijke beperking en autismespectrumstoornis een
beperkt probleemoplossend vermogen. Hij kan prikkelbaar worden indien hij niet begrepen
of serieus genomen wordt en hij kan beperkt de gevolgen van zijn handelen overzien. De
psychose en de stoornissen in het gebruik van cafeïne en cannabis kunnen de zojuist
genoemde beperkingen van verdachte hebben verergerd. De GZ-psycholoog heeft gesteld
dat, indien verdachte voor zijn gevoel uit het niets werd aangevallen door mevrouw W.
Koedoe, het voor hem lastig was gedragsopties af te wegen en op een adequate wijze te
reageren. Verdachte is zodoende verminderd in staat geweest zijn keuzes in alle vrijheid te
nemen. Beide adviseren dan ook om verdachte de feiten, indien deze bewezen worden
verklaard, in verminderde mate toe te rekenen. Tevens wordt er benoemd dat de kans op
recidive (van gewelddadig gedrag), indien verdachte niet de adequate behandeling zou
verkrijgen, als hoog wordt ingeschat.
Het hof neemt deze overwegingen over evenals de conclusie om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van het recente reclasseringsadvies van 13 februari 2025, opgesteld door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker. De reclassering adviseert om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat het momenteel goed gaat met verdachte en dat hij een positieve weg is ingeslagen. Hij heeft werk gevonden, is actief bezig met het vinden van andere huisvestiging en krijgt begeleiding vanuit Fivoor bij [locatie] De verdediging heeft een brief van zijn GZ-psycholoog, [psycholoog] overgelegd. Hieruit blijkt dat het contact tussen verdachte en het team van [locatie] goed te noemen is. Zijn psycholoog adviseert om verdachte aan hulpverlening te houden, en merkt op dat dit na het klinische traject ook ambulant vervolgd kan worden. Voor het kader verwijst zij naar de reclassering.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten met geen andere straf kan worden volstaan dan met het opleggen van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft gezien dat verdachte 210 dagen in voorarrest heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt het hof rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Een adequate behandeling van verdachte is noodzakelijk en geboden zodat de kans op recidive kan worden verlaagd en de algemene veiligheid van personen en goederen kan worden beschermd. Het hof zal daarom een groot deel van de straf in voorwaardelijke vorm (met bijzondere voorwaarden) opleggen, zodat verdachte adequate behandeling kan verkrijgen en er een stok achter de deur is om verdachte de voorwaarden te laten naleven.
Het hof houdt bij de oplegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf rekening met de omstandigheid dat de bijzondere voorwaarden in eerste aanleg dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard en verdachte zich aan deze opgelegde voorwaarden heeft gehouden.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar passend en geboden. Het hof neemt de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden over.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of verdachte gedurende de proeftijd van 1 (één) jaar dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

  • dat veroordeelde zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat veroordeelde zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • dat veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • dat veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter,
mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Janssen, griffier,
en op 28 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.