ECLI:NL:GHARL:2025:1888

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
21-001804-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak voor mishandeling en dwang na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenoot en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opgelegd, evenals een contactverbod. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 14 februari 2025 heeft het hof het dossier en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. M. van Viegen, bestudeerd. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijsvoering in de eerdere uitspraak onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. De verklaring van de aangeefster, die stelde dat zij jarenlang mishandeld was door de verdachte, werd niet voldoende ondersteund door ander bewijs. Het hof concludeerde dat de verklaringen van getuigen te vaag en niet specifiek genoeg waren om als steunbewijs te dienen. Gezien het gebrek aan voldoende bewijs heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de rol van getuigenverklaringen in strafzaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001804-22
Uitspraak d.d.: 28 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Utrecht, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 21 april 2022 met parketnummer 16-297927-20 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M. van Viegen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot, meermalen gepleegd (primair tenlastegelegde) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Ook heeft de rechtbank een contactverbod opgelegd aan verdachte.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 april 2016 tot en met 23 juli 2020 te [plaats] [gemeente] , in elk geval in Nederland, zijn (toenmalige) echtgenote, in elk geval levenspartner, [slachtoffer] , (structureel) heeft mishandeld door [slachtoffer] (telkens) (meerdere malen) te slaan/schoppen/stompen en/of bij de haren vast te pakken, onder andere door: (in of omstreeks 2019) [slachtoffer] tegen de rug te schoppen en/of [slachtoffer] bij de haren vast te pakken en/of (vervolgens) aan de haren over de grond te sleuren en/of meermaals op het hoofd te slaan
en/of heeft benadeeld door [slachtoffer] (telkens) opzettelijk te kleineren en/of te vernederen en/of te onderdrukken, bestaand uit het bepalen wat [slachtoffer] wel of niet mocht (zowel binnenshuis als buitenshuis) en/of daarbij de bewegings- en keuzevrijheid en/of vrijheid tot meningsuiting van [slachtoffer] enorm te beperken en/of [slachtoffer] te verhinderen een sociaal netwerk op te bouwen, onder andere door te dreigen dat hij [slachtoffer] en haar zoon zou terugsturen naar Afghanistan en/of [slachtoffer] of haar zoon iets aan te doen, in elk geval een algehele sfeer van dreiging te creëren;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 april 2016 tot en met 23 juli 2020 te [plaats] [gemeente] , in elk geval in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten zich te gedragen naar de wensen van hem, verdachte, en zijn familie en/of te dulden dat zij gekleineerd, vernederd en onderdrukt werd, door (telkens):
- fysiek geweld aan te wenden, bestaand uit: (meermaals) slaan/schoppen/stompen tegen het lichaam van [slachtoffer] en/of [slachtoffer] bij de haren vast te pakken, onder andere door: (in of omstreeks 2019) [slachtoffer] tegen de rug te schoppen en/of [slachtoffer] bij de haren vast te pakken en/of (vervolgens) aan de haren over de grond te sleuren en/of meermaals op het hoofd te slaan en/of
- te dreigen dat hij, verdachte, [slachtoffer] en haar zoon zou terugsturen naar Afghanistan en/of [slachtoffer] of haar zoon iets aan te doen, in elk geval een algehele sfeer van dreiging te creëren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Juridisch kader

Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad over de ‘unus testis’-regel volgt dat het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan op grond van artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De verklaring dient op specifieke punten bevestiging te vinden in andere bewijsmiddelen. Daarbij gaat het niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de getuigenverklaring in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Het verband tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag niet te ver verwijderd zijn. Aan de kwantitatieve eis kan alleen worden voldaan indien de door deze eis verlangde tweede bewijsgrond niet uit dezelfde bron stamt als de eerste bewijsgrond. Zo kunnen verklaringen van derden die de facto neerkomen op een hervertelling van hetgeen de getuige aan hen heeft gerelateerd niet als steunbewijs worden aangemerkt. Dat kan anders zijn als deze verklaringen (ook) eigen waarnemingen bevatten, mits deze conform de eerdergenoemde kwalitatieve eis in voldoende verband staan met de bewezenverklaarde gedragingen. Kort en goed betekent het voorgaande dat voor een bewezenverklaring bijkomend bewijs uit een van die getuige onafhankelijke bron vereist is.
De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van het concrete geval.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt verweten aangeefster te hebben mishandeld over een periode van ruim vier jaar dan wel haar in die periode te hebben gedwongen zich te gedragen naar zijn wensen of die van zijn familie en te dulden dat zij werd gekleineerd, vernederd en onderdrukt door geweld of bedreiging met geweld of het terugsturen van haar en hun zoon naar Afghanistan. Aangeefster heeft uitvoerig verklaard over haar ervaringen in het gezin van haar toenmalige man, de verdachte, vanaf haar komst naar Nederland in november 2009 tot aan de datum van de aangifte op 17 augustus 2020. Daaruit komt een beeld naar voren dat zij jarenlang sterk lijkt te zijn beperkt en onderdrukt in haar persoonlijke leven in het gezin van verdachte. Zij heeft tevens verklaard over mishandelingen door verdachte – onder meer in 2019 - waar haar zoon ook getuige van zou zijn geweest.
Het hof ziet in het dossier voor de handelingen waarover aangeefster heeft verklaard onvoldoende steunbewijs. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Echter, volgens het bovenstaande beschreven juridische kader is alleen de verklaring van aangeefster onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling te kunnen komen. Een positief oordeel over de betrouwbaarheid levert niet tevens steunbewijs voor diezelfde verklaring op; het steunbewijs moet blijken uit andere bewijsmiddelen.
Het dossier bevat verschillende processen-verbaal van bevindingen waarin verklaringen van verschillende personen zijn uitgeschreven. Deze verklaringen zijn echter onvoldoende concreet en onvoldoende gespecificeerd in tijd en plaats om als steunbewijs te kunnen dienen. Zo zijn de verklaringen van de buurtbewoners anoniem afgelegd en onvoldoende concreet wat betreft hun waarnemingen. Ook de niet concrete de auditu-verklaring van een onbekend gebleven oud-medewerker van de basisschool die verklaart over wat zij van een andere collega gehoord zou hebben, kan niet als steunbewijs worden aangemerkt. De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] bevatten weliswaar meer concrete waarnemingen dan eerdergenoemde verklaringen, maar ook deze verklaringen schieten (ernstig) tekort in de duiding van de plaats en tijd van deze waarnemingen. De door deze personen beschreven handelingen kunnen niet deugdelijk in tijd en plaats worden gezet, waardoor ook de beginperiode niet is vast te stellen.
Het hof is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de verklaring van aangeefster op dit punt onvoldoende wordt ondersteund door zelfstandig bewijsmateriaal uit een andere bron. Tegenover deze aangifte staat de stellige ontkenning van verdachte. Het hof kan gezien het gebrek aan voldoende steunbewijs uit andere bron, niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat er sprake was van mishandeling dan wel bedreiging door verdachte in de tenlastegelegde periode. De twijfel over de vraag of de verweten handelingen wel of niet daadwerkelijk heeft plaatsgehad kan echter niet ten nadele van verdachte uitvallen.
Het hof heeft aldus uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter,
mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Janssen, griffier,
en op 28 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.