ECLI:NL:GHARL:2025:1887

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
200.350.075
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek in het kader van uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder toezicht zijn gesteld door de rechtbank Gelderland. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter die de uithuisplaatsing heeft verlengd. De kinderrechter heeft op 24 oktober 2024 beslist dat de kinderen in een gezinshuis moeten blijven wonen tot 7 mei 2025. De moeder is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof om het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) af te wijzen. De vader en de GI steunen de beslissing van de kinderrechter. Het hof heeft op 4 maart 2025 een zitting gehouden en is van oordeel dat het onvoldoende voorgelicht is om een definitieve beslissing te nemen. Daarom heeft het hof besloten om een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren om meer duidelijkheid te krijgen over de opvoedmogelijkheden van de ouders en het belang van de kinderen. Het hof heeft de ouders, de GI en de gezinshuisouders in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de deskundigen en de vragen die aan hen voorgelegd zullen worden. De kosten van het deskundigenonderzoek worden door de Staat gedragen. De beslissing van het hof is op 1 april 2025 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.075
(zaaknummers rechtbank Gelderland 433412 en 433406)
beschikking van 1 april 2025
in het hoger beroep van:
[verzoekster] (moeder)
woonplaats: [woonplaats1]
advocaat: J. Brouwer
Belanghebbenden zijn:
(1) de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland, regio midden, (GI)
kantoorhoudende in Doetinchem
en
(2)
[de vader] (vader van [de minderjarige1] )
woonplaats: [woonplaats2]
advocaat: M. Roerdink
en
(3)
[de gezinshuisouders] (gezinshuisouders)
woonplaats [woonplaats3] .

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de uithuisplaatsing van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2017 in [plaats1] , hierna te noemen [de minderjarige1] ,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2019 in [plaats2] , hierna te noemen [de minderjarige2] .

2.Belangrijke informatie

De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] . De moeder
is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] .
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 11 mei 2023 zijn de kinderen onder
toezicht gesteld met ingang van 11 mei 2023 tot 11 mei 2024. Ook is een machtiging
verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg voor de
duur van zes maanden tot 11 november 2023.
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 24 oktober 2023 is de machtiging tot
uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 11 mei
2024.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds 7 juli 2023 in het huidige gezinshuis.
Op 4 maart 2024 heeft de GI een perspectiefbesluit genomen waarin het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het gezinshuis is bepaald.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft op 24 oktober 2024 op verzoek van GI een beslissing genomen. De kinderrechter heeft beslist dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinshuis moeten blijven wonen (de machtiging uithuisplaatsing verlengd) tot 7 mei 2025.

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof het verzoek van de GI alsnog moet afwijzen. De vader van [de minderjarige1] en de GI zijn het wel eens met de beslissing van de kinderrechter.

5.De rechtszaak bij het hof

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 9 januari 2025 met bijlagen;
- het verweerschrift van de vader met bijlagen;
- het verweerschrift van de GI met bijlagen.
De zitting bij het hof was op 4 maart 2025.
Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat:
- vertegenwoordigers voor de GI;
- namens de gezinshuisouders de gezinshuisvader.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Gelet op de stukken en wat op de zitting is besproken vindt het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om een definitieve beslissing op het verzochte te kunnen nemen. Een deskundigenonderzoek zal de gewenste duidelijkheid kunnen verschaffen.
6.2
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder tot het laten uitvoeren van een deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 810a Rv (contra-expertise) moet worden toegewezen. De GI heeft naar voren gebracht dat het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet bij de moeder ligt. Het hof stelt vast dat de GI 8 maanden na de uithuisplaatsing al het perspectiefbesluit heeft genomen. Het hof is van oordeel dat het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dat zorgvuldig wordt onderzocht of de moeder, en indien dat niet het geval is, de vader, in staat is om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zelf op te voeden.
Naar het oordeel van het hof is het op dit moment van belang dat een onafhankelijke deskundige onderzoek doet naar de beide ouders en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , om goed in beeld te krijgen of - anders dan de GI meent - de moeder of de vader met de juiste hulpverlening binnen een aanvaardbare termijn in staat zal zijn om duurzaam de zorg en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (weer) op zich te nemen en of dit ook in hun belang is. Het hof volgt de raad in zijn overweging dat het niet in het belang van de kinderen lijkt dat zij gescheiden worden opgevoed. Een plaatsing bij een van de ouders betekent dat het gaat om een plaatsing van beide kinderen.
6.3
Het hof is, gelet op de lange wachtlijsten bij het NIFP, voornemens om twee deskundigen verbonden aan [naam1] te verzoeken een onderzoek te verrichten, waarbij aan de deskundigen de volgende vragen zullen worden gesteld:
1. Hoe kunnen de ontwikkeling en het functioneren van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden beschreven?
2. Wat zijn de pedagogische en affectieve behoeften van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ?
3. Hoe kunnen de persoonlijkheid en het functioneren van de moeder en de vader worden beschreven, op basis van gesprekken, klinische indrukken en test psychologisch onderzoek?
4. Wat zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van de moeder en de vader, in
relatie tot de pedagogische en affectieve behoeften van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ? In hoeverre
beïnvloedt de eventueel geconstateerde (psychiatrische) problematiek van de ouders hun
affectieve en pedagogische vaardigheden in relatie tot de kinderen?
5. Indien het de moeder en/of de vader onvoldoende lukt om aan te sluiten bij de opvoedbehoeften van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , hoe zijn dan hun mogelijkheden om te profiteren van hulpverlening?
6. Welke hulpverlening beveelt de onderzoek(ster) aan indien de moeder en/of de vader in staat zijn te profiteren van geadviseerde en geboden hulpverlening?
7. In hoeverre is plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (op korte of lange termijn) bij de moeder dan wel bij de vader in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ?
8. Indien een (deeltijd)plaatsing bij de moeder of de vader wordt overwogen: zijn er bijzondere condities waaraan moet worden voldaan en welke hulpverlening is dan nodig?
9.Indien tot (terug)plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij een van de ouder(s) wordt overgegaan, hoe zijn de mogelijkheden van gezinshuisouders om dit te begeleiden?
10. Indien niet wordt geadviseerd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder of de vader te plaatsen, hoe kan het contact in dat geval met de ouders afzonderlijk worden vormgegeven?
11. Indien niet wordt geadviseerd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder of de vader te plaatsen, is dan hulpverlening nodig ter ondersteuning van de omgang? Zo ja, welke hulpverlening wordt dan aangewezen geacht?
12. In hoeverre kunnen gezinshuisouders [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ondersteunen in de
omgangsregeling met de ouders?
13. Wat zijn de (contra)indicaties voor continuering van het verblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het gezinshuis?
14. In hoeverre komen uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
6.4
Het hof zal bepalen dat de moeder alle processtukken aan de deskundige ter beschikking zal stellen.
6.5
Het hof is voornemens [de deskundige1] en [de deskundige2] (verbonden aan [naam1] , [adres] , [plaats3] , telefoon: [nummer1] ) als deskundigen te benoemen. Het hof zal de ouders, de GI en de gezinshuisouders in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de personen van de te benoemen deskundigen, de aan de deskundigen voor te leggen vragen en de kosten van de deskundigen.
De kosten worden begroot op € 21.250,- exclusief BTW en reiskosten. Het hof is voornemens te bepalen dat het voorschot ten behoeve van de kosten van het deskundigenbericht zal worden gedragen door de Staat.
6.6
De deskundigen zullen de opdracht uitvoeren onder leiding van de raadsheer-commissaris mr. R. Feunekes
6.7
De deskundigen zullen bij het onderzoek de “Leidraad deskundige in civiele zaken”, zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, in acht dienen te nemen.
6.8
In afwachting van de uitlating door partijen omtrent het aangekondigde deskundigen onderzoek zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende hoger beroep:
stelt de ouders, de GI en de gezinshuisouders in de gelegenheid zich uiterlijk
binnen drie wekenna de datum van deze beschikking bij brief aan de griffie van dit hof en met afschrift aan de wederpartij uit te laten over het deskundigenonderzoek als bedoeld in rechtsoverwegingen 6.2 tot en met 6.8;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.H.F. van Vugt en E.H. Schijven- Bours, bijgestaan door de griffier, en is op 1 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.