6.3Het hof is, gelet op de lange wachtlijsten bij het NIFP, voornemens om twee deskundigen verbonden aan [naam1] te verzoeken een onderzoek te verrichten, waarbij aan de deskundigen de volgende vragen zullen worden gesteld:
1. Hoe kunnen de ontwikkeling en het functioneren van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden beschreven?
2. Wat zijn de pedagogische en affectieve behoeften van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ?
3. Hoe kunnen de persoonlijkheid en het functioneren van de moeder en de vader worden beschreven, op basis van gesprekken, klinische indrukken en test psychologisch onderzoek?
4. Wat zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van de moeder en de vader, in
relatie tot de pedagogische en affectieve behoeften van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ? In hoeverre
beïnvloedt de eventueel geconstateerde (psychiatrische) problematiek van de ouders hun
affectieve en pedagogische vaardigheden in relatie tot de kinderen?
5. Indien het de moeder en/of de vader onvoldoende lukt om aan te sluiten bij de opvoedbehoeften van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , hoe zijn dan hun mogelijkheden om te profiteren van hulpverlening?
6. Welke hulpverlening beveelt de onderzoek(ster) aan indien de moeder en/of de vader in staat zijn te profiteren van geadviseerde en geboden hulpverlening?
7. In hoeverre is plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (op korte of lange termijn) bij de moeder dan wel bij de vader in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ?
8. Indien een (deeltijd)plaatsing bij de moeder of de vader wordt overwogen: zijn er bijzondere condities waaraan moet worden voldaan en welke hulpverlening is dan nodig?
9.Indien tot (terug)plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij een van de ouder(s) wordt overgegaan, hoe zijn de mogelijkheden van gezinshuisouders om dit te begeleiden?
10. Indien niet wordt geadviseerd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder of de vader te plaatsen, hoe kan het contact in dat geval met de ouders afzonderlijk worden vormgegeven?
11. Indien niet wordt geadviseerd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder of de vader te plaatsen, is dan hulpverlening nodig ter ondersteuning van de omgang? Zo ja, welke hulpverlening wordt dan aangewezen geacht?
12. In hoeverre kunnen gezinshuisouders [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ondersteunen in de
omgangsregeling met de ouders?
13. Wat zijn de (contra)indicaties voor continuering van het verblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het gezinshuis?
14. In hoeverre komen uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en/of bij eventueel te nemen beslissingen?