ECLI:NL:GHARL:2025:1875

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
21-001655-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingskwesties met betrekking tot mestopslag en omgevingsvergunningen in de veehouderij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte werd vervolgd voor het niet tijdig melden van de beëindiging van een mestopslag op vijf locaties, wat in strijd was met de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. De mestopslag op de eerste vier locaties was beëindigd op verschillende data tussen 2010 en 2018, maar de ontdekking van het verzuim vond pas plaats op 7 mei 2021. Het hof oordeelde dat de verjaringstermijn voor de strafvervolging in deze gevallen was verstreken, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging voor deze feiten. Voor het deelfeit dat niet was verjaard, werd de verdachte echter wel veroordeeld tot een geldboete van € 4.500,-, waarvan € 1.500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof overwoog dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning, wat de ernst van de overtreding onderstreept. De verdachte had eerder al veroordelingen voor economische delicten, wat ook meegewogen werd in de strafoplegging. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001655-22
Uitspraak d.d.: 25 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 april 2022 met parketnummer 84-192702-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. F.J.M. Kobossen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De economische politierechter heeft verdachte voor overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,-, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 april 2021 te [plaats] in de [gemeente] , al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van de omgevingsvergunning van de [gemeente] dd 10 april 2020 welk voorschrift betrekking had op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, (het uitbreiden van een vleesvarkensstal) gevestigd aan, althans in de onmiddellijke nabijheid van de [adres] , aldaar, immers hij verdachte en/of zijn mededader(s) in strijd met voorschrift 7.1.1 in stal A waar ten hoogste 2596 gespeende biggen aanwezig mochten zijn en/of stal B waar ten hoogste 1200 vleesvarkens aanwezigmochten zijn en/of stal C waar ten hoogste 1200 vleesvarkens aanwezig mochten zijn, geen luchtwassysteem aanwezig gehad zoals bedoeld in dat voorschrift 7.1.1.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar-ministerie nietontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging, omdat er bestuursrechtelijk gehandhaafd had moeten worden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte voor het tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Het openbaar ministerie heeft een discretionaire bevoegdheid om personen die verdacht worden van het plegen van strafbare feiten te vervolgen. Een beslissing tot vervolging staat in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter. Dit is alleen anders als de beslissing tot vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen of met beginselen van een goede procesorde.
Gelet op de processtukken en wat ter terechtzitting is besproken, is het hof niet gebleken dat de vervolgingsbeslissing in strijd is met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen of de beginselen van een goede procesorde. De door verdachte gedreven onderneming maakt onderdeel uit van een concern waarvan ook andere onderdelen eerder met justitie in aanraking zijn gekomen wegens strafbare gedragingen die het milieu belasten of ingaan tegen het belang van dierenwelzijn. Naast het feit van het parketnummer 8419270221 is verdachte ook vervolgd voor in totaal vijf andere economische delicten van de parketnummers 8419695922, 8418903422 en 841972762, die verdachte in de periode van april 2020 tot en met begin 2022 eveneens in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf zou hebben gepleegd en waarin het hof vandaag ook in hoger beroep uitspraak doet. Mede vanwege die veelheid aan zaken heeft het openbaar ministerie zich op het standpunt kunnen stellen dat bestuurlijke handhaving niet (langer) de voorkeur had. Dat volgens de verdediging sprake zou zijn van een persoonlijke kruistocht van een bepaalde officier van justitie, is verder niet gebleken en laat het hof voor rekening van de verdediging.
Het hof verwerpt het nietontvankelijkheidsverweer.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er op 19 april 2021 geen varkens aanwezig waren in de stallen A, B en C. Volgens de stallijsten waren de laatste varkens op 15 april 2021 afgevoerd. Ook is er een last onder dwangsom opgelegd, waarbij de mogelijkheid is geboden om zonder een dwangsom te verbeuren de situatie vóór 1 november 2021 te herstellen, waarmee expliciet toestemming is verleend om tot die datum geen luchtwasser te gebruiken. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de directeur van het varkensfokbedrijf, [naam] , heeft aangegeven dat de verantwoordelijkheid bij hem ligt en niet bij verdachte. Verdachte kan daarom niet als overtreder worden aangemerkt.
Oordeel van het hof
Verdachte drijft een eenmanszaak, die is gevestigd op het [adres]
, met als [postadres] . Het inschrijfnummer in het Handelsregister Kamer van Koophandel is [inschrijfnummer KvK] . [2]
Bij besluit van 10 april 2020 heeft het bestuur van de [gemeente] aan verdachte een omgevingsvergunning verleend voor het perceel [adres] , [gemeente] . [3] Zowel de aanvraag als de omgevingsvergunning staat op de naam van verdachte. [4]
Voorschrift 7.1.1 van de omgevingsvergunning van 10 april 2020 houdt in [5] :
7.1.1. In de inrichting mogen ten hoogste de volgende aantallen dieren op het aangegeven huisvestingssysteem aanwezig zijn:
Stal
Diersoort
Diercategorie / huisvestingssysteem
Aantal dieren
A
Gespeende biggen
D1.1.15.1, gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser, BWL 2006.14.V7
2.596
B
Vleesvarkens
D3.2.15.1., gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser, BWL 2006.14.V7
1.2
C
Vleesvarkens
D3.2.15.1., gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser, BWL 2006.14.V7
1.2
Uit luchtfoto’s van het perceel [adres] uit 2020 en 2021 en een controle door de Omgevingsdienst [plaats] komt naar voren dat sinds de ingebruikname van de nieuwe varkensstal, de drie schuren niet zijn voorzien van een luchtwassysteem. Op 19 april 2021 omstreeks 13.30 uur is een nader onderzoek ingesteld op het adres [adres] . De verbalisanten zijn naar de achterzijde van de stallen A, B en C gelopen. Daar lagen luchtwassers in gedeeltelijk losse onderdelen op de grond. [naam] heeft bevestigd dat de luchtwassers niet waren aangesloten. [6]
Tijdens het bezoek op 19 april 2021 aan de stallen A, B en C op de locatie [adres] zijn de verbalisanten niet in de stallen geweest. Tijdens de controle heeft een vrachtwagen varkens/biggen aangevoerd. [7] Uit gevorderde gegevens over de aan- en afvoer van varkens over de periode 1 april 2020 tot en met 5 maart 2021 blijkt dat er regelmatig nieuwe varkens/biggen zijn aangevoerd (in totaal 7.930) en dat er in de periode 2 april 2020 tot en met 15 april 2021 in totaal 6.901 vleesvarkens zijn afgevoerd. [8]
Uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte de inrichting voor het houden van vleesvarkens en opfokzeugen drijft en dat aan hem daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Niet in geschil is dat op 19 april 2021 in de stallen A, B, en C in strijd met vergunningvoorschrift 7.1.1 geen luchtwassysteem aanwezig was.
Daarmee heeft verdachte in strijd met dit voorschrift gehandeld, naar aanleiding waarvan het gemeentebestuur aan verdachte een last onder dwangsom strekkende tot het ongedaan maken van de overtreding heeft opgelegd. Dat daarbij een termijn is gesteld gedurende welke verdachte de last kon uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd wil niet zeggen dat er op 19 april 2021 geen sprake was van een situatie waarin voorschrift 7.1.1 werd overtreden. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt dan ook verworpen.
Op basis van het aanvoeren van varkens/biggen naar de inrichting van verdachte op 19 april 2021 in combinatie met de aan- en afvoergegevens van het bedrijf over de periode april 2020 tot en met april 2021, stelt het hof vast dat op 19 april 2021 de stallen A, B, en C in gebruik waren voor het houden van vleesvarkens of gespeende biggen. Dat er op 19 april 2021 in de stallen geen varkens aanwezig waren is niet aannemelijk geworden.
Het hof komt tot de conclusie dat verdachte in strijd met voorschrift 7.1.1 van de omgevingsvergunning van 10 april 2020 heeft gehandeld en acht het feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht ten laste van verdachte bewezen dat:
hij op
of omstreeks19 april 2021 in [plaats] in de [gemeente] ,
al dan nietopzettelijk
, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleenheeft gehandeld in strijd met een voorschrift van de omgevingsvergunning van de [gemeente] van 10 april 2020, welk voorschrift betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting (het uitbreiden van een vleesvarkensstal) gevestigd aan
, althans in de onmiddellijke nabijheid vande [adres] , immers heeft
hijverdachte
en/of zijn mededader(s)in strijd met voorschrift 7.1.1 in stal A waar ten hoogste 2.596 gespeende biggen aanwezig mochten zijn en
/ofstal B waar ten hoogste 1.200 vleesvarkens aanwezig mochten zijn en
/ofstal C waar ten hoogste 1.200 vleesvarkens aanwezig mochten zijn, geen luchtwassysteem aanwezig gehad zoals bedoeld in dat voorschrift 7.1.1.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij art. 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan.

Strafbaarheid verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd in het kader van de op te leggen straf.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van een voorschrift uit een aan hem verleende omgevingsvergunning van 10 april 2020. Die vergunning stelde hem in staat om zijn bedrijf uit te breiden, wat ten tijde van de overtreding ook was gerealiseerd. De overtreding bestond eruit dat verdachte op het moment van de controle nog geen enkel luchtwassysteem in de in werking zijnde varkensstallen aanwezig had. Luchtwassers worden bij veehouderijen gebruikt om de uitstoot van onder andere ammoniak en geur te beperken, waartoe ook het vergunningvoorschrift strekt. Luchtwassers hebben als doel de woon- en leefomgeving van het bedrijf te beschermen. Verdachte heeft bewust een economische afweging gemaakt om de varkensstallen te gebruiken terwijl de luchtwassers nog niet waren geïnstalleerd. Die moedwilligheid maakt het feit naar het oordeel van het hof ernstig, omdat het laat zien dat verdachte zijn eigen financiële belangen boven de belangen van het milieu heeft geplaatst.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 23 januari 2025 blijkt dat hij eerder, in 2007, in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf is veroordeeld voor (economische) delicten.
Alles afwegend acht het hof een geldboete ter hoogte van € 5.000,- in beginsel passend en geboden. Deze straf ligt hoger dan de door de rechtbank opgelegde en door de advocaatgeneraal gevorderde straf, omdat de ernst van de feiten daarin onvoldoende tot uitdrukking komt.
Het hoger beroep is ingesteld op 21 april 2022 en dit arrest wordt gewezen op 25 maart 2025, zodat sinds het instellen van het hoger beroep bijna drie jaren zijn verstreken. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Het hof houdt met de overschrijding van de redelijke termijn rekening door de te leggen straf te verminderen. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn wordt aan verdachte een geldboete van € 4.500,-, waarvan € 1.500,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht,
  • 2.3 (oud) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
  • 1, 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 1.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. R.G.J. Welbergen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier,
en op 25 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover hierna wordt verwezen naar het proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie Eenheid [regio] met bijlagen, genummerd PL0600-2021179731, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, gesloten en getekend op 10 juni 2021.
2.Uitdraai van een Uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel betreffende [naam] , pagina 83.
3.Omgevingsvergunning [adres] , pagina 7 e.v.
4.Aanvullend proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] van 7 maart 2022, pagina 2.
5.Omgevingsvergunning [adres] , pagina 40.
6.Proces-verbaal van relaas, pagina 4 en 5.
7.Verkort milieu proces-verbaal van [verbalisant 2] van 16 juli 2021.
8.Verkort milieu proces-verbaal van [verbalisant 2] van 16 juli 2021.