ECLI:NL:GHARL:2025:187

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
200.334.201/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en afwijkende afspraken na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee ex-partners, [appellante] en [geïntimeerde], die na hun scheiding in 2017 een huurovereenkomst hebben gesloten. [geïntimeerde] heeft na de scheiding een tweede woning gekocht, die [appellante] van hem heeft gehuurd voor een maandelijkse huurprijs van € 700,-. [appellante] heeft deze huurprijs echter nooit betaald en beroept zich op een afwijkende afspraak, waarin zou zijn overeengekomen dat zij geen huur hoefde te betalen in ruil voor het afzien van partneralimentatie. Het hof oordeelt dat [appellante] deze afwijkende afspraak onvoldoende heeft aangetoond. Het bewijsaanbod van [appellante] wordt gepasseerd, en het hof bevestigt dat zij de huurachterstand aan [geïntimeerde] verschuldigd is. De procedure in hoger beroep volgt op een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die de huurovereenkomst heeft ontbonden en [appellante] heeft veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand. Het hof bekrachtigt deze uitspraak, waarbij het ook rekening houdt met de financiële situatie van beide partijen, maar oordeelt dat dit niet leidt tot een onbillijke uitkomst voor [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.334.201/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8236236
arrest van 14 januari 2025
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. M. Helmantel uit Sappemeer,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.E. Bentum jr. uit Veendam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Na het arrest van 2 januari 2024 heeft op 22 oktober 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen zijn in 2017 gescheiden. [geïntimeerde] heeft na de scheiding een tweede woning gekocht die [appellante] van hem heeft gehuurd. In de huurovereenkomst is een maandelijkse huurprijs van € 700,- afgesproken. Deze huurprijs is door [appellante] niet betaald. Zij stelt zich op het standpunt dat partijen een afwijkende afspraak zijn overeenkomen, die inhoudt dat zij geen huur hoefde te betalen in ruil voor het afzien van het recht op partneralimentatie.
2.2
Dit hoger beroep gaat over de vraag of [appellante] het bestaan van deze afwijkende afspraak heeft aangetoond en zij al dan niet een huurachterstand heeft laten ontstaan.
2.3
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [appellante] dit onvoldoende heeft aangetoond. Het door haar gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd. [appellante] is de door [geïntimeerde] gevorderde huurachterstand verschuldigd.

3.De relevante feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende relevante feiten:
3.1
[geïntimeerde] en [appellante] zijn [in] 2000 met elkaar gehuwd. Zij hebben drie kinderen.
3.2
Het huwelijk is [in] 2017 ontbonden.
3.3
Een door Dijkstra Jansen en Bergman Notarissen op 9 augustus 2017 opgesteld echtscheidingsconvenant maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking. In dit convenant is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
Artikel 6
Alimentatie kinderen
1. Partijen komen overeen dat met ingang van heden en zolang de kinderen minderjarig zijn de man aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling een alimentatie van éénhonderdvijftig euro (€ 150,00) per kind betaalt.
Partijen achten de wettelijke indexeringsregeling van artikel 1:402a Burgerlijk Wetboek (prijsindexcijfer) toepasselijk op voornoemde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
(…)
Artikel 7
Partneralimentatie
1. Partijen komen overeen dat na de ontbinding van hun huwelijk géén van beiden tegenover de ander gehouden zal zijn tot betaling van enige partneralimentatie, hoe ook genaamd en waar ook op gebaseerd.
Dit nihilbeding is gegrond op het feit dat ieder van partijen van oordeel is zelf in staat te zijn om in zijn/haar levensonderhoud te voorzien.
Partijen zijn zich er van bewust dat de uitvoerende instantie voor de toepassing van de Wet werk en bijstand (Wwb) niet gebonden zal zijn aan deze bepaling, indien één van beiden aanspraak zou moeten maken op bijstand.
2. Wijziging van omstandigheden kan evenmin leiden tot alimentatieplicht, onverminderd het bepaalde in artikel 159 boek 1 Burgerlijk Wetboek.
3. Indien op grond van gewijzigde omstandigheden één van de partijen toch gehouden zal zijn tot betaling van alimentatie, zal dit er evenwel niet toe kunnen leiden dat alimentatie dient te worden betaald nadat het huwelijk twaalfjaar zal zijn beëindigd, zulks overeenkomstig de limiteringsregeling als bedoeld in artikel 1:157 lid 4 Burgerlijk Wetboek.
(…)
Artikel 9
Eenmanszaken
1. De man oefent een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, te weten [naam1] , gevestigd aan het [adres1] te [woonplaats1] Aan de man worden alle activa, behorende tot de eenmanszaak, toegedeeld, onder de verplichting voor hem om alle schulden de eenmanszaak betreffende voor zijn rekening te nemen casu quo te houden en als eigen schuld(en) te voldoen.
2. De vrouw oefent een onderneming uit in de vorm van een eenmanszaak, te weten [naam2] , gevestigd aan het [adres1] te [woonplaats1] .
Aan de vrouw worden alle activa, behorende tot de eenmanszaak, toegedeeld onder de verplichting voor haar om alle schulden de eenmanszaak betreffende voor haar rekening te nemen casu quo te houden en als eigen schuld(en) te voldoen.
De verschenen personen verklaarden door de notaris, redacteur van deze akte, te zijn gewezen en realiseren zich dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor (eventuele) tot het vermogen van bedoelde eenmanszaken behorende schulden.
De verschenen personen verplichten zich te bevorderen dat de betrokken crediteuren zullen worden gevraagd om de vrouw casu quo de man te ontslaan uit haar/zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor bedoelde schulden.
(…)
Artikel 11
Onroerende zaak
1. Tot de gemeenschap van goederen behoort voorts een woning, te weten:
a. het woonhuis met erf en tuin, staande en gelegen aan het [adres1] , [woonplaats1] , kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie O, nummer 980, grootzeven are en tachtig centiare (7 a en 80 ca);
(…)
2. Gemelde woning zal aan de man worden toegescheiden, onder de verplichting voor hem om de daarop rustende gemelde hypothecaire lening(en) voor zijn rekening te nemen casu quo te houden.
Partijen verklaarden goed bekend te zijn met de huidige debet-stand van de hypothecaire lening en daarvan geen specificatie nodig of wenselijk te achten.
Het gebruiksrecht van de woning tot de feitelijke toedeling komt terstond toe aan de man, met uitsluiting van de vrouw.
(…)
Artikel 12
Uitkering wegens overbedeling
1. Partijen zijn overeengekomen en stellen vast dat geen van partijen door de hiervoor bedoelde verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt over- of onderbedeeld.
2. Partijen verklaarden er door de notaris op te zijn gewezen dat de door hen overeengekomen verdeling een bevoordeling van één van hen en dus een benadeling van de ander kan inhouden, gelet op onder meer de omstandigheid dat er geen taxatie door een deskundige heeft plaatsgevonden van de woning, de inboedel en dé vervoermiddelen.
Partijen verklaarden echter uitdrukkelijk dat zij de verdeling op de hiervoor aangegeven wijze wensen, ook al zou dit een benadeling voor een van hen inhouden.”
3.4
Na ontbinding van het huwelijk is [geïntimeerde] overgegaan tot de aankoop van een tweede woning aan het [adres2] in [woonplaats1] . [geïntimeerde] en [appellante] hebben vervolgens een schriftelijke huurovereenkomst met betrekking tot deze woning gesloten voor onbepaalde tijd, ingaande op 1 januari 2018 tegen een huurprijs van € 700,- per maand. [appellante] heeft vanaf dat moment met de kinderen in de woning gewoond.
3.5
[appellante] heeft nooit de overeengekomen huurprijs van € 700,- per maand aan [geïntimeerde] voldaan. Zij heeft wel huurtoeslag ontvangen.
3.6
In een brief van 30 september 2019 heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] , mr. E.H. Jansen, [appellante] gewezen op de huurachterstand en haar gesommeerd deze te betalen waarbij haar de mogelijkheid is geboden om hiervoor een regeling te treffen. Hier heeft [appellante] geen gehoor aan gegeven.
3.7
[geïntimeerde] heeft [appellante] vervolgens op 19 december 2019 gedagvaard en – kort gezegd – gevorderd dat de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen ontbindt en [appellante] veroordeelt tot ontruiming van de woning en tot betaling van de huurachterstand (die tot en met december 2019 € 16.800,- bedraagt) en tot betaling van verdere huur tot aan de ontbindingsdatum, te vermeerderen met betaling van een gebruiksvergoeding vanaf de ontbindingsdatum tot aan de ontruimingsdatum en vermeerderd met de wettelijke rente.
3.8
[appellante] heeft in reconventie gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeelt tot herstel van de gebreken in en aan de woning zoals zij die heeft opgesomd in haar conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, op straffe van een dwangsom.
3.9
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] in zoverre toegewezen dat de kantonrechter de huurovereenkomst heeft ontbonden en [appellante] veroordeeld heeft de woning te ontruimen en tot betaling van de huurachterstand en de huur tot en met de datum van ontruiming. De door [appellante] ingestelde vordering is afgewezen.
3.1
[appellante] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vordering van [geïntimeerde] tot veroordeling van [appellante] tot betaling van de huurachterstand met rente en kosten alsnog wordt afgewezen.
3.11
[appellante] heeft de woning aan het [adres2] in augustus 2023 ontruimd en [geïntimeerde] heeft de woning inmiddels (met overwaarde) verkocht.
3.12
Tijdens de procedure bij de kantonrechter liep tussen partijen ook een procedure over de geldigheid van het echtscheidingsconvenant. In die procedure heeft de rechtbank op
13 april 2022 uitspraak gedaan en de vorderingen van [appellante] afgewezen. [appellante] heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling van het hof in die procedure, waarin zij de geldigheid van het convenant betwist, heeft [appellante] haar hoger beroep ingetrokken.

4.Het oordeel van het hof

Inleiding
4.1
[appellante] heeft zes bezwaren (grieven) aangevoerd tegen het vonnis van de kantonrechter. In haar memorie van grieven heeft [appellante] aangevoerd dat zij geen belang meer heeft bij voortzetting van de huurovereenkomst, nu zij de woning inmiddels heeft verlaten. Bezwaren twee en vijf, die zich richten tegen de ontbinding en veroordeling tot ontruiming en de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, heeft [appellante] desgevraagd ter zitting ingetrokken. [appellante] ’s bezwaren richten zich tegen de door de kantonrechter uitgesproken veroordeling van [appellante] tot betaling van de achterstallige huurpenningen.
Hebben partijen een afwijkende afspraak gemaakt?
4.2
[appellante] betwist dat zij een huurachterstand heeft laten ontstaan omdat zij en [geïntimeerde] buiten het convenant en de huurovereenkomst om een afwijkende afspraak hebben gemaakt. Die afspraak zou inhouden dat [appellante] over een periode van twaalf jaar geen huur aan [geïntimeerde] hoefde te betalen voor de woning aan het [adres2] , in ruil voor het afzien van haar aanspraak op partneralimentatie. De maandelijkse huurprijs zou slechts in de huurovereenkomst zijn opgenomen wegens (mogelijke) fiscale voordelen, aldus [appellante] . Het bestaan van deze afspraak wordt door [geïntimeerde] uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist.
4.3
Het hof neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking. Vast staat dat partijen op 9 augustus 2017 in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat zij jegens elkaar geen aanspraak maken op partneralimentatie. Hieraan zijn in het convenant geen nadere voorwaarden – zoals het niet verschuldigd zijn van huur bij een toekomstige huurovereenkomst – verbonden. De afspraak dat [geïntimeerde] voor [appellante] en de kinderen de woning aan het [adres2] (of een andere woning) zou aankopen, is evenmin in het convenant vastgelegd. De geldigheid van dit convenant staat (zie r.o. 3.12) niet langer ter discussie.
Ook staat niet ter discussie dat [appellante] en [geïntimeerde] , na de aankoop door [geïntimeerde] van de woning aan het [adres2] , een huurovereenkomst hebben gesloten en daarin zijn overeengekomen dat [appellante] met ingang van 1 januari 2018 van [geïntimeerde] de woning huurt voor een huurprijs van € 700,- per maand. De huurovereenkomst is schriftelijk vastgelegd en is door beide partijen, ook door [appellante] , ondertekend. Vast staat dat [appellante] vanaf de aanvang van de huur tot het einde van de huur op geen enkel moment de huurprijs heeft voldaan. Wel heeft zij huurtoeslag ontvangen.
4.4
Het hof stelt voorop dat de door partijen ondertekende huurovereenkomst en het bij de notaris ondertekende echtscheidingsconvenant in beginsel dwingend bewijs opleveren van de waarheid van de daarin opgenomen verklaringen. [1] Dwingend bewijs wil in dit geval zeggen dat er in beginsel van wordt uitgegaan dat het waar is wat in de huurovereenkomst en in het echtscheidingsconvenant is vermeld. Tegen dit dwingende bewijs staat tegenbewijs open [2] dat door [appellante] moet worden geleverd. Over de door [appellante] gestelde afwijkende afspraak wordt niet gerept in het convenant of in de huurovereenkomst zodat behoudens tegenbewijs er vanuit moet worden gegaan dat [appellante] wel huur verschuldigd is. Het is dan ook aan [appellante] feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit valt af te leiden dat de in de huurovereenkomst opgenomen tekst over het maandelijks verschuldigd zijn van huur niet overeenstemt met de werkelijke bedoeling van partijen.
4.5
[appellante] heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat zij de toelichtingsbrief met de concept-akte van de notaris van 27 juli 2017 nooit heeft ontvangen en gelezen. Het hof begrijpt deze stelling aldus, dat [appellante] voorafgaand aan het bezoek aan de notaris, ten overstaan van wie het convenant is ondertekend, de inhoud van het concept-convenant niet had gelezen. Het hof overweegt hiertoe dat [appellante] de geldigheid van het door haar ondertekende convenant niet langer betwist, waarmee de inhoud hiervan vast staat. De rechtsgevolgen die [appellante] met dit standpunt wil te bereiken, namelijk vernietiging van de veroordeling om de huurachterstand (met rente en kosten) te betalen, kunnen dan ook niet (langer) uit deze stelling voortvloeien, nu er in het convenant niet is gesproken over een toekomstige huurovereenkomst en de afspraken daaromtrent. Het hof gaat dan ook aan deze stelling van [appellante] voorbij.
4.6
Verder heeft [appellante] aangevoerd dat er tussen partijen steeds is gesproken over de afspraak dat [geïntimeerde] voor [appellante] (en de kinderen) een woning zou kopen en zij daar gratis zou mogen wonen. Deze afspraak hebben zowel [geïntimeerde] als [appellante] ook met meerdere mensen gedeeld. Van deze personen heeft [appellante] in eerste aanleg schriftelijke verklaringen in het geding gebracht. Zij verwijst naar deze verklaringen en verzoekt het hof nadrukkelijk om over te gaan tot het gelasten van een getuigenverhoor en deze personen alsnog onder ede te horen.
4.7
In het dossier zitten schriftelijke verklaringen van de heer [naam3] , mevrouw [naam4] , de heer [naam5] , de heer [naam6] , mevrouw [naam7] en mevrouw [naam8] . Anders dan [appellante] meent, kan uit deze verklaringen niet worden afgeleid dat zij en [geïntimeerde] de door haar gestelde afspraak daadwerkelijk hebben gemaakt. De verklaringen van [naam3] en [naam8] zijn daartoe – onder meer voor wat betreft de tijd en plaats – onvoldoende specifiek. In de schriftelijke verklaring van de heer [naam5] is onder meer de zinsnede opgenomen:
“Er waren voornemens mondelinge afspraken te maken tussen partijen maar die worden / werden met de minuut gewijzigd. Ik weet dus ook niet welke afspraken ze hebben gemaakt.”Het hof kan ook uit deze verklaring niet de conclusie trekken dat de door [appellante] gestelde afspraak is gemaakt. Ten slotte volgt uit de verklaringen van [naam4] , [naam6] en [naam7] veeleer dat partijen voorafgaand aan het tekenen van het convenant mogelijk over de door haar gestelde afspraak hebben gesproken, maar dat partijen kennelijk nog in een fase zaten waarin werd onderhandeld over de te maken afspraken. Dit komt overeen met de door de heer [naam5] opgestelde verklaring. Deze verklaringen tonen dan ook niet aan dat de gestelde afspraak daadwerkelijk is overeengekomen.
4.8
Verder verwijst [appellante] naar een e-mail van haar voormalige advocaat, mr. O.J.C. Toxopeus, aan [appellante] , waarin een samenvatting wordt gegeven van een telefoongesprek tussen mr. Toxopeus en mr. Zeef in het kader van herziening van de kinderalimentatie en de omgangsregeling. De inhoud van deze e-mail zou de afwijkende afspraak tussen partijen bevestigen, aldus [appellante] . De door mr. Toxopeus verwoorde uitlatingen van mr. Zeef worden door [geïntimeerde] uitdrukkelijk betwist. [geïntimeerde] stelt dat mr. Toxopeus niet bij de echtscheiding en de totstandkoming van de gemaakte afspraken betrokken is geweest en dus uit eigen waarneming niets kan verklaren. Mr. Zeef was er wel bij betrokken en hij kan zich vanuit die hoedanigheid niet in de door mr. Toxopeus gebruikte bewoordingen hebben uitgelaten, nu die onjuist zijn. In het dossier bevindt zich ook een e-mail van mr. Zeef aan mr. Helmantel van 18 maart 2019, waarin hij het volgende aangeeft:
“Aangaande de inhoud van het convenant wijs ik er op dat dit convenant door mr. Klatter werd opgesteld na bespreking(en) bij haar. Partijen hebben vervolgens aangegeven af te zien van haar verdere bijstand en zich met het convenant gewend tot de notaris. Daar hebben zij te kennen gegeven van partneralimentatie af te zien. Zij zijn op de gevolgen van hun keuze gewezen. Zij zijn ook door mij voor het ondertekenen gewezen op de gevolgen van hun keuze.”Gelet op de inhoud van dit bericht van mr. Zeef is het hof van oordeel dat de e-mail van mr. Toxopeus het dwingend bewijs van het convenant en de huurovereenkomst onvoldoende heeft ontzenuwd.
4.9
[appellante] wenst zowel de hiervoor genoemde personen als getuigen te horen, als de heer [naam9] en mevrouw [naam10] . Dit bewijsaanbod wordt door het hof gepasseerd. [appellante] heeft geen specifiek bewijs heeft aangeboden van feiten die tot een andere beslissing van de zaak kunnen leiden. Een deel van de getuigen die zij wil laten horen, hebben in deze en andere procedures tussen partijen al schriftelijke verklaringen afgelegd. In hoeverre deze getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al schriftelijk hebben gedaan, is door [appellante] niet toegelicht. Dat had wel van haar verlangd mogen worden. Wat [naam9] en [naam10] kunnen verklaren ter onderbouwing van de stelling dat er een afwijkende afspraak zou zijn gemaakt als door [appellante] is gesteld, is evenmin gespecificeerd. Daarmee voldoet het bewijsaanbod ook niet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen.
4.1
[appellante] heeft er nog op gewezen dat zij de eerste maanden waarin zij geen huur betaalde daarop niet is aangesproken. Dat zou een aanwijzing kunnen zijn voor de door haar gestelde afspraak. [geïntimeerde] heeft echter tijdens de zitting bij het hof verklaard dat hij wel mondeling aanspraak op betaling heeft gemaakt, maar dat [appellante] altijd smoesjes had. Nadat [appellante] hem ten onrechte beschuldigd had van seksueel misbruik van zijn dochter heeft hij op advies van zijn advocaat de huurkwestie even te laten rusten om de gemoederen tot bedaren te brengen. Hiermee geeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof een voldoende overtuigende verklaring voor het feit dat hij [appellante] niet zo snel mogelijk schriftelijk in gebreke heeft gesteld.
Redelijkheid en billijkheid
4.11
Ten slotte stelt [appellante] zich nog op het standpunt dat [geïntimeerde] “op grond van de redelijkheid en billijkheid” geen recht heeft op betaling van de huurachterstand. [appellante] heeft een beperkt inkomen en kan dit niet betalen. Gelet op alles wat [geïntimeerde] uit de echtscheiding heeft ontvangen, is het onredelijk en onbillijk dat van [appellante] gevergd wordt om de huurachterstand te voldoen. [geïntimeerde] heeft de woning aan het [adres2] met bijna € 100.000,- overwaarde verkocht, terwijl zij achterblijft met niets, aldus [appellante] .
4.12
Dit beroep van [appellante] heeft geen succes. Het enkele feit dat [geïntimeerde] de door hem eind 2017 aangekochte woning, na ontruiming daarvan door [appellante] , met overwaarde heeft verkocht, wil niet zeggen dat niet van [appellante] gevergd kan worden dat zij de achterstallige huurpenningen (alsnog) betaalt. Dit geldt te minder omdat [geïntimeerde] al die tijd wel de financiële lasten (o.a. hypotheek en belastingen) voor de woning heeft moeten dragen, terwijl hij ook verantwoordelijk was voor de lasten voor de voormalig echtelijke woning. Het vorderen van achterstallige huur kan daarom niet “in strijd met de redelijkheid en billijkheid” worden geacht. De omstandigheid dat [appellante] financieel niet in staat is deze vordering te betalen doet daaraan niet af, want dat komt voor haar rekening en risico. Een en ander wordt niet anders als dit betoog van [appellante] zou moet worden opgevat als een beroep op onaanvaardbaarheid van de vordering van [geïntimeerde] , zoals bedoeld in artikel 6:2 BW. Gelet op de daarbij te betrachten terughoudende toets zijn de door [appellante] aangedragen feiten en omstandigheden daarvoor onvoldoende.
De conclusie
4.13
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. Dat betekent dat het hof het vonnis van de kantonrechter, voor zover nog in hoger beroep aan de orde, zal bekrachtigen.
4.14
Het hof zal, omdat partijen ex-echtgenoten zijn, de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.
De beslissing
Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 20 juni 2023 voor zover in hoger beroep aan de orde;
5.2
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, H. de Hek en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.

Voetnoten

1.Zie artikel 157 Rv.
2.Zie artikel 151 lid 2 Rv.