ECLI:NL:GHARL:2025:1843

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
21-004807-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging in hoger beroep na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging van de benadeelde partij, maar heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een reeks van gedragingen van de verdachte, waaronder het versturen van meer dan 200 e-mails naar de benadeelde en het benaderen van haar sociale en zakelijke contacten met negatieve informatie. De politierechter had de benadeelde partij een schadevergoeding toegewezen, maar het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Tijdens de zitting op 14 maart 2025 heeft het hof de betrouwbaarheid van de verklaringen van de benadeelde partij onderzocht. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de belaging zoals ten laste gelegd, omdat de e-mails die de benadeelde partij claimt niet in het dossier aanwezig zijn. Het hof oordeelt dat de gedragingen van de verdachte niet als stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde kunnen worden aangemerkt. Daarom spreekt het hof de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden. Het hof bepaalt dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004807-20
Uitspraak d.d.: 28 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2020 met parketnummer 16-181268-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
- veroordeling van verdachte tot:
- een taakstraf voor de duur van 200 uren bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van drie jaren;
- oplegging van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren, inhoudende dat:
- verdachte zich niet ophoudt in de bebouwde kom van [plaats 1] ;
- verdachte zich onthoudt van contact met aangeefster [benadeelde] ;
- voor iedere keer dat verdachte niet aan de maatregel voldoet een vervangende hechtenis van ten hoogste veertien dagen ten uitvoer wordt gelegd;
- de totale duur van de vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt;
- de toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
(€ 12.999,40) met rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. I.A. van Straalen, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. G.J.M. van Spanje, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot:
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich niet zal bevinden bij of in de directe omgeving van de woning van aangeefster en zich zal onthouden van contact met aangeefster;
  • een taakstraf voor de duur van 180 uren bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis.
De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en betaling van de proceskosten door verdachte, tot dan begroot op € 3.067,60 te vermeerderen met de wettelijke rente. In het meer gevorderde is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 30 september 2017 te [plaats 2] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door
  • ongeveer 200 e-mails (met onder ander vorderingen van openstaande rekeningen) te sturen naar haar en naar haar advocaat en/of
  • door berichten aan instanties (onder ander de belastingdienst en/of de SNS-bank en/of makelaar) te sturen met de mededeling dat [benadeelde] gefraudeerd zou hebben en/of ze opgelicht zou hebben en/of
  • contact met vrienden en/of familie van [benadeelde] te zoeken om ze te vertellen dat [benadeelde] vroeger een call girl is geweest en/of schulden heeft,
met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Overwegingen over het bewijs

Betrouwbaarheid van aangeefster [benadeelde]
De verdediging betwist de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [benadeelde] .
Het hof overweegt daarover het volgende. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangeefster [benadeelde] zoals zij die heeft afgelegd bij de politie en nadien bij de raadsheer-commissaris. Het hof heeft gezien dat nadat aanvankelijk door de advocaat van aangeefster meermalen schriftelijk aangifte is gedaan bij de hoofdofficier van justitie, aangeefster pas op 31 mei 2018 door de politie is gehoord. Door de raadsheer-commissaris is aangeefster vervolgens op 3 juli 2024 gehoord. Aangeefster is naar het oordeel van het hof consistent in haar verklaringen. Zij beantwoordt vragen vanuit haar eigen gezichtspunt en is daarin authentiek. Voor zover er op bepaalde punten iets anders of nieuws in haar verklaringen naar voren komt, geeft aangeefster op vragen die haar daarover worden gesteld nadere uitleg. De essentie van haar verklaring blijft gelijk. Aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen draagt bij dat aangeefster niet invult, maar zich bewust is van de lange tijd die is verstreken wanneer zij in 2024 bij de raadsheer-commissaris wordt verhoord over feiten die in 2017 speelden. Het hof acht het plausibel dat de werking van het menselijk geheugen aanleiding is dat aangeefster details niet meer weet of op details iets anders vertelt. Aangeefster geeft zoveel als mogelijk bij de raadsheer-commissaris uitleg over haar verklaring. Het hof acht die uitleg navolgbaar.
Omtrent de verklaringen van aangeefster [benadeelde] is voor het hof geen twijfel ontstaan. Het hof is van oordeel dat die betrouwbaar zijn. De verklaringen zijn dan ook bruikbaar voor het bewijs en het hof zal de verklaringen als uitgangspunt nemen.
Vrijspraak
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt hierover het volgende en stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 31 mei 2018 doet [benadeelde] aangifte bij de politie van belaging/stalking in 2017 tegen verdachte. In deze aangifte geeft [benadeelde] aan dat zij een relatie met verdachte heeft gehad en dat zij deze heeft beëindigd. Op 5 april 2017 heeft zij aan verdachte te kennen gegeven dat zij niets meer met verdachte te maken wilde hebben. Aangeefster verklaart dat zij sinds die tijd meer dan 200 e-mails van verdachte heeft ontvangen. Ook heeft verdachte sociale (familie en vrienden) en zakelijke contacten van aangeefster en instanties benaderd met negatieve en belastende verhalen over haar. Zij is verwikkeld geraakt in een aaneenschakeling van gerechtelijke procedures met verdachte als tegenpartij. Zij is hierdoor gedwongen zich steeds te verdedigen. Zij voelt zich geïntimideerd en bang.
Het hof stelt vast dat de door aangeefster genoemde (meer dan 200) e-mails die zij van verdachte zou hebben ontvangen, ontbreken in het dossier. Het hof heeft gezien dat in 2017 eerder schriftelijk aangifte is gedaan bij de hoofdofficier van justitie waar bijlagen bij zijn gevoegd, maar deze bijlagen bevinden zich niet in het voorliggende dossier.
Wel bevinden zich in het dossier enkele mails gestuurd in de periode mei en juni 2017 door verdachte aan zakelijke contacten van aangeefster met daarin negatieve en belastende verhalen over aangeefster.
De verklaring van aangeefster dat haar sociale omgeving is benaderd door verdachte met negatieve en belastende verhalen over haar, wordt bevestigd door de getuigenverklaringen van haar (vroegere) vriendin, haar ex-man en haar ex-vriend.
Verdachte ontkent aangeefster te hebben bestookt met e-mails. Hij verklaart aangeefster in de tenlastegelegde periode enkele e-mails te hebben te gestuurd. Dat betroffen e-mails over vorderingen die hij op haar had. Voor het overige heeft hij gecommuniceerd met de advocaat van aangeefster, zoals haar advocaat dat had verzocht. Hij heeft wel uit emotie enkele relaties van aangeefster benaderd met verhalen over aangeefster. Volgens verdachte verdient zijn gedrag niet de schoonheidsprijs, maar was het geen belaging.
Nu er geen ondersteunend bewijs is voor het verzenden van het tenlastegelegde 'sturen van ongeveer 200 e-mails' door verdachte aan aangeefster en verdachte dit expliciet ontkent, is er onvoldoende bewijs voor dit onderdeel van de tenlastelegging.
Met betrekking tot het overige verwijt in de tenlastelegging overweegt het hof het volgende. Het hof overweegt dat verdachte tegenover aangeefster zonder meer zeer afkeurenswaardig heeft gehandeld in 2017 door derden te benaderen met negatieve en belastende verklaringen over aangeefster. Het vastgestelde handelen van verdachte kan echter niet als belaging worden aangemerkt, omdat daarmee (gelet op de aard en de uiteindelijk beperkte duur en frequentie van de gedragingen zoals deze in het dossier van het hof met betrekking tot de tenlastegelegde verwijten naar voren komen) onvoldoende stelselmatige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster als bedoeld in artikel 285b Sr.
Dit betekent dat belaging niet kan worden bewezen en dat verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Dat neemt niet weg dat het hof zonder meer aanneemt dat de handelwijze van verdachte impact heeft gehad op [benadeelde] , zoals ook naar voren is gekomen uit de slachtofferverklaring. De verdachte heeft ter zitting van het hof zelf verklaard dat hij zich beter van dergelijk gedrag kan onthouden. Het hof gaat er – gelet op deze verklaring van verdachte – vanuit dat hij dat in de toekomst ook zal (blijven) doen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.999,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde feit waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten van het geding dienen te dragen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. F.E.J. Goffin, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. Z.J. Oosting, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 28 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.