ECLI:NL:GHARL:2025:1841

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
21-002553-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van straf in drugszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1965, werd eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar en een taakstraf van 240 uur voor het vervoeren van harddrugs en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA en/of amfetamine. De officier van justitie stelde hoger beroep in tegen de strafoplegging. Tijdens de zitting op 14 maart 2025 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal de bevestiging van de bewezenverklaringen door de rechtbank steunde, maar een zwaardere straf eiste. De verdediging pleitte voor handhaving van de eerdere straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Het hof oordeelde dat de rechtbank de feiten correct had vastgesteld en dat de rol van de verdachte als vaste chauffeur van een medeverdachte in de drugshandel niet alleen beperkt was tot het vervoeren van drugs, maar ook betrokkenheid bij de voorbereidingen van drugshandel omvatte. Het hof bevestigde de bewezenverklaringen, maar vernietigde de strafoplegging van de rechtbank. In plaats daarvan legde het hof een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandeling. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder financiële problemen en een negatieve sociale omgeving. De uitspraak benadrukt de strenge aanpak van drugsmisdrijven en de noodzaak van reclassering en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002553-24
Uitspraak d.d.: 28 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juni 2024 met parketnummer 18-204789-23 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met dezelfde bijzondere voorwaarden als de rechtbank heeft opgelegd.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 5 juni 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met een proeftijd van drie jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een ambulante behandeling en het meewerken aan schuldhulpverlening. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis met hierna te melden aanvulling van gronden bevestigen, behalve voor zover het de strafoplegging betreft. Ten aanzien van dit onderdeel komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Aanvulling van gronden
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank uitgesproken bewezenverklaringen moeten worden bevestigd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feitelijke vaststellingen zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld geen verweer gevoerd. Evenals in eerste aanleg heeft de verdediging bepleit dat de rol van de verdachte met betrekking tot de feiten moet worden geduid als medeplichtigheid in plaats van medepleger.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de feiten en omstandigheden op juiste wijze heeft vastgesteld. Op basis van het in het vonnis opgenomen bewijs, waaronder de chatgesprekken stelt het hof – evenals de rechtbank – vast dat de verdachte gedurende een langere periode de vaste chauffeur is geweest van [medeverdachte] , die in de tenlastegelegde periode op grote schaal handelde in harddrugs. De verdachte is daadwerkelijk de vervoerder geweest van de verhandelde harddrugs en daarmee verband houdende grondstoffen en heeft daarmee een wezenlijk onderdeel van de tenlastelegging vervuld. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte en zijn rol als medepleger correct geduid. Het hof verenigt zich dan ook met de overwegingen van de rechtbank. Ter aanvulling daarop overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen voorts volgt dat de verdachte zijn huis ter beschikking heeft gesteld voor een ontmoeting/overleg in het drugscircuit. Ook heeft verdachte zorg gedragen voor het vervoer van een vertaler in het kader van een dergelijke ontmoeting/overleg. Daarnaast wordt het adres van verdachte genoemd als plaats waar goederen, waaronder “ice”, kunnen worden afgehaald. .Daaruit concludeert het hof dat de rol van de verdachte zich niet beperkte tot het vervoeren van drugs en daarmee verband houdende grondstoffen. Met zijn rol als vaste chauffeur van [medeverdachte] bij de drugshandel en met zijn voormelde betrokkenheid in de voorbereiding en uitvoering daarvan was de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde van zodanig gewicht dat deze rol in het geheel als medeplegen moet worden aangemerkt.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof kan zich vinden in de navolgende strafmaatoverwegingen van de rechtbank. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen overtreden van de Opiumwet door als chauffeur op verschillende momenten harddrugs te vervoeren. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA en/of (met)amfetamine. Op grond van de aangetroffen hoeveelheid chemicaliën mag worden aangenomen dat daarmee een aanzienlijke hoeveelheid synthetische drugs geproduceerd had kunnen worden. Harddrugs zijn schadelijke stoffen voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van deze verdovende middelen en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd.
Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van dergelijke Opiumwet-feiten met betrekking tot harddrugs strenge straffen staan.
Uit het rapport van de reclassering (het hof begrijpt: van 7 mei 2024) blijkt dat verdachte kampt met forse financiële problemen. Tevens begeeft hij zich mogelijk in een negatief sociaal netwerk en wordt er een pro-criminele houding gesignaleerd. Vorenstaande omstandigheden kunnen als risicofactoren worden aangemerkt. De reclassering constateert dat verdachte zijn huisvesting op het spel staat bij een eventuele detentie, hij geen werk of dagbesteding heeft en er als gevolg van een eetverslaving sprake is van zeer zorgelijk overgewicht. Door deze combinatie van factoren ervaart verdachte veel stress, wat mogelijk weer een negatieve invloed heeft op zijn eetverslaving. Onduidelijk is wat maakt dat verdachte zijn leven niet op orde krijgt, hierbij speelt mogelijk mee dat hij kampt met een cognitieve beperking. Dit zou van invloed kunnen zijn op het niet kunnen overzien van de gevolgen van zijn eigen handelen. Bij een veroordeling wordt het risico op recidive ingeschat als gemiddeld tot hoog. Ten aanzien van een mogelijk op te leggen gevangenisstraf geeft de reclassering aan dat alsdan een plaatsing in PI Haaglanden te Scheveningen kan worden overwogen, vanwege de fysieke beperkingen van verdachte. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling en het meewerken aan schuldhulpverlening.
Het hof heeft voorts gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 februari 2025. Hieruit volgt dat verdachte veelvuldig eerder onherroepelijk is veroordeeld voor Opiumwet-gerelateerde strafbare feiten. Het hof neemt dat in strafverzwarende zin mee. Verdachte heeft immers meermalen ter zake van eerdere veroordelingen voor de Opiumwet taakstraffen verricht, maar wordt thans desondanks opnieuw veroordeeld voor Opiumwetdelicten die zich over een langere periode uitstrekken.
Tevens houdt het hof rekening met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft het hof ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die uit het dossier blijken en zoals die door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zijn toegelicht. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ingestemd met naleving van de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met dezelfde bijzondere voorwaarden als de rechtbank heeft opgelegd. De door de rechtbank opgelegde straf doet volgens de advocaat-generaal geen recht aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten. De reclassering heeft in haar rapport van 7 mei 2024 geconcludeerd dat er geen specifieke nadelen zijn voor de oplegging van een gevangenisstraf. Gelet op het strafblad van de verdachte en het mislukken van eerdere voorwaardelijk opgelegde straffen kan niet anders dan worden volstaan met de oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De raadsman heeft bepleit om – overeenkomstig het oordeel van de rechtbank – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte dient de straf in lijn te zijn met het oordeel van de rechtbank. Met name weegt in dat verband zwaar dat verdachte het risico loopt om ingeval van detentie zijn – op zijn gezondheidstoestand aangepaste – woning te verliezen.
Het hof acht gelet op de aard en ernst van de feiten, de rol en betrokkenheid gedurende langere tijd van de verdachte als medepleger en de mate van specifieke recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend maar ook geboden. Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met de door de rechtbank opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een taakstraf. Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden en constateert dat de oplegging van een gevangenisstraf de verdachte zwaarder dan gemiddeld zal treffen. In die persoonlijke omstandigheden ziet het hof aanleiding om een kortere en deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende en in onderlinge samenhang bezien acht het hof passend en geboden, de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van drie jaren, alsmede met de oplegging van de door reclassering omschreven bijzondere voorwaarden. De voorwaardelijke gevangenisstraf moet de verdachte bewegen om, na afloop van zijn detentie en daaropvolgende behandeling, zich te onthouden van het in de toekomst plegen van (soortgelijke) strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

  • dat de verdachte zich na uitnodiging door de reclassering meldt op de door haar aangegeven dag, tijden locatie. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Binnen het toezicht volgt de verdachte de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden, voor zover niet in andere voorwaarden benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waarvoor de verdachte zich inzet deze te behalen;
  • dat de verdachte meewerkt aan diagnostiek en behandeling door een forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • dat de verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. F.E.J. Goffin en mr. Z.J. Oosting, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 28 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.