ECLI:NL:GHARL:2025:1832

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
200.335.146
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. H.L. Wattel wegens vermeende partijdigheid in een civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker, handelend onder de naam [naam1], een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. H.L. Wattel, een raadsheer-commissaris die betrokken was bij een eerdere procedure tussen verzoeker en ABN-AMRO. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 30 december 2024, maar de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was, aangezien verzoeker al op 6 september 2024 op de hoogte was van de feiten die aanleiding gaven tot het verzoek. De wrakingskamer heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat hij niet tijdig heeft gereageerd op de omstandigheden die volgens hem de onpartijdigheid van mr. Wattel in gevaar zouden kunnen brengen. De wrakingskamer benadrukte dat een wrakingsverzoek moet worden ingediend zodra de feiten bekend zijn en dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die de late indiening zouden rechtvaardigen. De beslissing werd genomen op 28 maart 2025, waarbij de wrakingskamer de procedure en de relevante wetgeving in acht nam.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
zaaknummer W200.335.146/02
beslissing van de wrakingskamer van 28 maart 2025
inzake het verzoek tot wraking, gedaan door
[verzoeker], handelend onder de naam [naam1] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. C.G. Mensink te Almelo.

1.De procedure

1.1
Bij dit hof is onder zaaknummer 200.335.146/01 een zaak aanhangig tussen verzoeker, handelend als gemeld, en de ING Bank N.V.
1.2
Op 6 september 2024 heeft in die zaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. H.L. Wattel. Van die mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3
Op 30 december 2024 heeft verzoeker via e-mail een verzoek tot wraking van
mr. Wattel ingediend.
1.4
De griffie van de wrakingskamer heeft verzoeker op 31 december 2024 via e-mail bericht dat indiening van een wrakingsverzoek uitsluitend kan geschieden door tussenkomst van een advocaat. Verzoeker is tot 14 januari 2025 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen.
1.5
Op 7 januari 2025 heeft verzoeker via e-mail bezwaar gemaakt tegen de eis dat het wrakingsverzoek door tussenkomst van een advocaat dient te worden ingediend.
1.6
Op 9 januari 2025 heeft de griffie van de wrakingskamer daar via e-mail op gereageerd en herhaald dat het verzoek door tussenkomst van een advocaat dient te worden ingediend en verzoeker daarbij gewezen op artikel 353 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ook is verzoeker erop gewezen dat indien hij geen gebruik maakt van de mogelijkheid tot herstel van het verzuim zijn verzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
1.7
Bij e-mail van 11 januari 2025 heeft verzoeker verzocht om verlenging van de termijn voor het indienen van het wrakingsverzoek.
1.8
Op 13 januari 2025 heeft mr. Mensink zich tegen de roldatum 14 januari 2025 gesteld als advocaat van verzoeker en verzocht om een termijn voor het indienen van het wrakingsverzoek. Aan mr. Mensink is vervolgens een termijn van twee weken gegeven om het wrakingsverzoek in te dienen.
1.9
Op de roldatum 28 januari 2025 is een door de advocaat getekend verzoek tot wraking ingekomen, met bijlagen.
1.1
Mr. Wattel heeft niet in de wraking berust en heeft op 30 januari 2025 een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de wrakingskamer doen toekomen. In die reactie heeft mr. Wattel aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid om bij de mondelinge behandeling door de wrakingskamer te worden gehoord. De schriftelijke reactie is doorgezonden aan verzoeker.
1.11
Op 14 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek plaatsgevonden. Daarbij waren verzoeker en zijn advocaat aanwezig. Verzoeker werd verder vergezeld van zijn vader, de heer W. Weber.

2.De beoordeling

2.1
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek moet schriftelijk worden gedaan. Het verzoek kan tijdens een zitting ook mondeling worden gedaan. Het wrakingsverzoek vermeldt de feiten of omstandigheden waardoor volgens verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden; alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen. Het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de bedoelde feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden en voordat in de hoofdzaak een aanvang is gemaakt met het doen van de einduitspraak. [1]
2.2
In zaken waarin de partij zich verplicht moet laten vertegenwoordigen, moet het verzoek tot wraking op straffe van niet-ontvankelijkheid worden ingediend door een advocaat. [2] Verzoeker heeft aanvankelijk zelf het wrakingsverzoek ingediend, maar uiteindelijk is het verzoek - na verleend uitstel - alsnog door de advocaat van verzoeker ingediend.
2.3
Uit het wrakingsverzoek en de toelichting daarop ter zitting volgt dat de grond van de wraking erin is gelegen dat mr. Wattel een van de raadsheren was die heeft beslist in een andere procedure, tussen verzoeker en ABN-AMRO (door verzoeker aangeduid als: de herroepingszaak). In die procedure is de vordering van verzoeker afgewezen. Inhoudelijk had die zaak echter zodanige raakvlakken met de zaak tussen hem en de ING Bank dat objectief gerechtvaardigde vrees aanwezig is dat mr. Wattel niet meer onpartijdig kan oordelen in de onderhavige zaak, aldus verzoeker.
2.4
De wrakingskamer heeft verzoeker ter zitting gevraagd waarom er tussen de zitting van 6 september 2024 - waar duidelijk werd dat mr. Wattel een van de raadsheren in de herroepingszaak was - en het wrakingsverzoek een periode van bijna vier maanden zit. Daarop is door en namens verzoeker geantwoord dat verzoeker al op de zitting van
6 september 2024 van plan was om mr. Wattel te wraken, maar dat zijn toenmalige advocaat daar niet aan wilde meewerken. Bovendien drong het besef van de gevolgen en implicaties van de deelname van mr. Wattel aan de herroepingsbeslissing pas na de mondelinge behandeling in volle omvang bij verzoeker door. Na die zitting is verzoeker ook in het ongerede geraakt met zijn toenmalige advocaat, zodat geen wrakingsverzoek door een advocaat kon worden ingediend.
2.5
Zoals hiervoor al vermeld dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waardoor volgens verzoeker sprake is van een wrakingsgrond hem bekend zijn. Die feiten en omstandigheden waren verzoeker op 6 september 2024 al bekend; op die mondelinge behandeling is aan de orde geweest dat mr. Wattel bij de herroepingszaak betrokken was. Na die mondelinge behandeling tot aan het uiteindelijke wrakingsverzoek op 28 januari 2025 hebben zich geen nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan als hiervoor bedoeld, althans deze zijn door verzoeker niet gesteld. Enkel het pas later bij verzoeker doordringen van de implicaties en verbanden zoals verzoeker die nu ziet, levert niet het bekend worden van zodanige feiten en omstandigheden op. Na de zitting van 6 september 2024 heeft het bijna vier maanden geduurd voordat het wrakingsverzoek is ingediend. Wat door en namens verzoeker over deze late indiening is aangevoerd verklaart en rechtvaardigt niet deze lange termijn. Dat het verzoek niet door tussenkomst van een advocaat kon worden ingediend omdat verzoeker onenigheid had met zijn advocaat en een nieuwe advocaat moest vinden, kan een reden zijn dat een verzoek niet direct wordt ingediend, maar ook dan is een termijn van vier maanden te lang. Zelfs indien zou worden uitgegaan van de datum waarop verzoeker in persoon verzocht om wraking van mr. Wattel, 30 december 2024, is dit bijna drie maanden nadat verzoeker bekend was met de betrokkenheid van mr. Wattel, en daarmee eveneens ruim te laat.
Kortom: het verzoek tot wraking is ruimschoots te laat ingediend nadat de feiten en omstandigheden die aanleiding waren voor verzoeker om te wraken bij hem bekend waren. Van een rechtvaardiging voor deze lange termijn is niet gebleken. De wrakingskamer zal daarom verzoeker in zijn verzoek als zijnde te laat ingediend, niet ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke behoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer dan niet meer toe.

3.De beslissing

De wrakingskamer van het gerechtshof, beslissende op het verzoek tot wraking:
verklaart verzoeker in zijn verzoek tot wraking niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, voorzitter, R.F.C. Spek en A. van Maanen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken
op 28 maart 2025.