In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, heeft in hoger beroep verzocht om de beslissing van de kinderrechter te herzien. De kinderrechter had eerder op 22 mei 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die nu door het hof is bekrachtigd. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2025 was de moeder aanwezig met haar advocaat, terwijl de pleegouders niet verschenen. De GI en de raad voor de kinderbescherming waren ook vertegenwoordigd. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat er stappen worden gezet richting een mogelijke thuisplaatsing van de minderjarige. Echter, omdat de moeder nog geen woning heeft, is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 26 mei 2025. Het hof heeft benadrukt dat de GI een plan moet opstellen voor de terugkeer van de minderjarige naar de moeder, waarbij ook de rol van de pleegouders in het leven van de minderjarige moet worden meegenomen. Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter in stand gehouden, omdat de situatie van de minderjarige nog niet toelaat dat zij bij de moeder kan wonen.