Het hof volgt het standpunt van de vrouw niet. In 2019 en 2020 is het eigen vermogen van [naam4] B.V. negatief en kan op grond van artikel 2:216 BW aan [naam1] B.V. geen dividend worden uitgekeerd. Vanaf 2021 is sprake van een positief eigen vermogen in [naam4] B.V. en zou een dividenduitkering mogelijk kunnen zijn. Evenwel kon in 2021 het negatieve eigen vermogen worden aangezuiverd door het resultaat over dat jaar toe te voegen aan de reserves. Dat besluit was naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd. Voor 2022 en 2023 is het resultaat vervolgens weer aanzienlijk teruggelopen: van € 82.666,- in 2021 via € 48.017,- in 2022 naar € 15.400,- in 2023. Dat de man in 2022 en 2023 de (teruglopende) resultaten heeft toegevoegd aan de overige reserves van [naam4] B.V. acht het hof gerechtvaardigd nu deze keuze zorgt voor een buffervermogen voor mindere tijden. Deze keuze is achteraf ook gerechtvaardigd gebleken nu uit de stukken en hetgeen op zitting door de man is verklaard blijkt dat de voormalig compagnon van de man in [naam2] B.V. de receptuur van Sucralfaat aan de grootste concurrent van de man heeft doorgespeeld. Uit de stukken blijkt dat de verkoop van Sucralfaat het grootste gedeelte van de omzet vertegenwoordigt van het deel van de magistrale bereidingen die de man vanuit [naam2] B.V. mag blijven verkopen. De verkoop van de receptuur zal naar verwachting van de man een negatieve invloed hebben op de te realiseren omzet in [naam4] B.V. De vrouw heeft dat niet weersproken.
Voorts blijkt uit de door de man overgelegde financiële jaarstukken over de jaren 2017 tot en met 2023 van [naam1] dat sprake is van een aanzienlijke vordering in rekening-courant van de onderneming op de man in privé (ook al in de periode dat partijen nog gehuwd waren), welke vordering jaarlijks tot en met 2022 is opgelopen (2017 € 60.095, 2018 € 119.734,-, 2019 € 189.925,-, 2020 € 254.316,-, 2021 € 330.835,-, 2022 € 406.427,- en in 2023 € 395.653,-). Gelet op de leeftijd van de man (inmiddels bijna 69 jaar) en de hoogte van de rekeningcourantschuld is aannemelijk dat de man voor zover mogelijk de komende jaren het uit te keren dividend vanuit [naam4] B.V. aan [naam1] en vanuit [naam1] aan hemzelf zal dienen te gebruiken ter aflossing van deze schuld.
In [naam1] is het resultaat na belasting in 2020 tot en met 2023 dusdanig minimaal dat van de man niet kan worden verwacht dat hij een dividenduitkering aan zichzelf toekent (2020 € 2.562,-, 2021 € 11.439,-, 2022 € 12.863,- en in 2023 € 19.001,-).
Voor [naam2] B.V. geldt dat [naam1] gelet op het 50% belang in deze deelneming niet de beschikkingsmacht heeft om haar aandeel in een nettoresultaat als dividend uit te laten keren en is in de voorliggende jaren door de aandeelhouders besloten het behaalde resultaat toe te voegen aan de overige reserves.
Uit het voorgaande volgt dat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man uit zal gaan van het inkomen van € 90.333,- bruto per jaar (zoals dit inkomen ook blijkt uit de belastingaangifte 2020, productie 11 bij het inleidend verzoekschrift).