ECLI:NL:GHARL:2025:1713

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
21-000272-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor eenvoudige mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor eenvoudige mishandeling. De verdachte, geboren in 1982, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, voor het mishandelen van zijn buurman op 11 juli 2023. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging en dat hij een beroep op noodweer toekwam. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte de eerste klap uitdeelde en dat zijn gedrag niet als verdedigend kon worden aangemerkt. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot dezelfde taakstraf. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding had geëist, gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij had materiële en immateriële schade geleden als gevolg van de mishandeling. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 397,26, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs voor een geslaagd beroep op noodweer en de gevolgen van geweld op de openbare weg.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000272-24
Uitspraak d.d.: 21 maart 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 januari 2024 met parketnummer 18-171783-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1982,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 22 januari 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte veroordeeld voor mishandeling tot een taakstraf van twintig uren, bij niet voldoen te vervangen door tien dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

De verdachte wordt ervan verdacht dat:
hij op of omstreeks 11 juli 2023 te [plaats] , [gemeente] [benadeelde] heeft mishandeld door een of meermalen te slaan op het hoofd van deze [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat op grond van het dossier kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, in de zin dat de verdachte aangever één keer heeft geslagen. Volgens de advocaat-generaal komt de verdachte geen beroep op noodweer toe, omdat uit twee getuigenverklaringen blijkt dat de verdachte als eerste een klap heeft uitgedeeld aan zijn buurman [benadeelde] .
Standpunt van de verdachte
De verdachte verklaart dat hij zijn buurman [benadeelde] heeft geslagen, maar stelt dat hij dit heeft gedaan uit zelfverdediging. Volgens de verdachte zou zijn buurman [benadeelde] hem juist als eerste hebben aangevallen, door hem tweemaal op de borst te slaan.
Oordeel van het hof
Het hof begrijpt het door de verdachte gevoerde verweer zo, dat hij zich op het standpunt stelt dat hij moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling omdat hij zich mocht verdedigen tegen de aanval van zijn buurman [benadeelde] en dat hem daarom een beroep op noodweer toekomt.
Op grond van het dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 11 juli 2023 kwam aangever [benadeelde] rond 18:00 uur aan in de [adres] te [plaats] . Toen hij via het pad achter zijn woning naar zijn achtertuin liep, zag hij daar de verdachte staan. De verdachte schreeuwde tegen aangever: “Waarom kijk je me aan”
.Vervolgens liepen aangever en de verdachte naar elkaar toe en vroeg aangever aan de verdachte om weg te gaan. Daarop werd de verdachte steeds bozer en begon deze steeds harder tegen aangever te schreeuwen. Nadat de vrouw van aangever, getuige [getuige 1] , naar buiten was gekomen en aangever aan haar had gevraagd om de politie te bellen, sloeg de verdachte met zijn linker vuist tegen de kaak van aangever. Ten gevolge daarvan viel aangever door zijn knieën en voelde hij direct pijn aan zijn gezicht. Aangever heeft ook letsel opgelopen door de klap, waaronder een gezwollen rechterkaak of -wang en een scheur aan de binnenzijde van de linker onderlip.
Beroep op noodweer
In verband met het beroep op noodweer stelt het hof het volgende vast. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat toen zij naar buiten kwam, zij haar man, aangever [benadeelde] , en de verdachte zag staan ter hoogte van de steeg achter haar woning. Zij zag dat de verdachte met kracht met zijn linkerarm tegen de rechterkant van het hoofd van haar man sloeg. Door die klap zag getuige [getuige 1] dat haar man meteen op de grond viel.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij die dag tussen 18:00 en 18:15 uur thuis was, aan de [adres] te [plaats] . Vanuit haar woonkamer heeft zij zicht op de steeg gelegen tussen de [adres] en de [adres] te [plaats] . Zij zag en hoorde de buurman van de [adres] , die mank loopt en een verlamde arm heeft (
het hof begrijpt: de verdachte) schreeuwen. Getuige [getuige 2] zag dat de Irakese buurman (
het hof begrijpt: aangever [benadeelde]) via de steeg naar de achterzijde van zijn woning liep. Zij zag dat de verdachte de Irakese man aansprak. Getuige [getuige 2] heeft haar schoenen aangedaan en is naar buiten gerend. Buiten gekomen zag zij de vrouw van de Irakese man staan. Op het moment dat getuige [getuige 2] zich omdraaide naar de Irakese buurvrouw, hoorde zij achter zich een klap. Toen zij zich omdraaide, zag zij dat de Irakese buurman op de grond lag.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is op basis van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vereist dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk was.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard als de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, niet als ‘verdedigend’ kan worden aangemerkt maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
De feitelijke gang van zaken zoals de verdachte die heeft geschetst, acht het hof niet aannemelijk. Immers, uit de verklaringen van aangever [benadeelde] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat verdachte zich agressief heeft gedragen vanaf het moment dat hij aangever tegenkwam in de steeg. Nadat er een woordenwisseling tussen de verdachte en aangever was ontstaan, heeft de verdachte aangever met zijn vuist tegen het hoofd geslagen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte niet kunnen worden aangemerkt als ‘verdedigend’ maar als aanvallend. Om die reden komt de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe. Het hof verwerpt dan ook het verweer van de verdachte dat hij zich moest verdedigen.

Bewezenverklaring

Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, die zijn vervat in wettige bewijsmiddelen en die zullen worden aangevuld wanneer tegen dit verkort arrest cassatie wordt ingesteld,, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op 11 juli 2023 te [plaats] , [gemeente] [benadeelde] heeft mishandeld door eenmaal te slaan op het hoofd van deze [benadeelde] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de verdachte voor de tenlastegelegde mishandeling moet worden veroordeeld tot een taakstraf van twintig uren, bij niet voldoen te vervangen door tien dagen hechtenis.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn buurman. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever [benadeelde] en hem pijn en letsel toegebracht. Daarnaast heeft de verdachte geweld gebruikt tegen een ander op de openbare weg waar zich ook andere mensen bevonden, die van dit geweld getuige zijn geweest. Daaronder ook de jonge kinderen van aangever. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft bij de strafoplegging gekeken naar de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 30 januari 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Deze omstandigheid weegt het hof in strafverzwarende zin mee bij de strafoplegging.
Het hof heeft verder rekening gehouden met hetgeen door de verdachte op de zitting met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden is aangevoerd.
Het hof ziet, alles afwegende, geen aanleiding om een andere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is voorgesteld. Daarom zal het hof de verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van twintig uren, bij niet voldoen te vervangen door tien dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 547,26, en bestaat uit een bedrag van € 147,26 aan materiële schade en een bedrag van € 400,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zijn vordering in hoger beroep gehandhaafd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Dit betekent dat deze vordering in hoger beroep in volle omvang voorligt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, volledig kan worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft aangegeven het niet eens te zijn met de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
Oordeel van het hof
Het hof begrijpt het door de verdachte gevoerde verweer aldus dat hij zich op het standpunt stelt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in diens vordering tot schadevergoeding.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade, bestaande uit de kosten van het eigen risico van zijn zorgverzekering, heeft geleden tot na te melden bedrag. Deze schadepost is door de verdachte onvoldoende gemotiveerd weersproken. De verdachte is daarom tot vergoeding van die materiële schade gehouden zodat de vordering voor dat deel zal worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.
Omdat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, is ook voldoende gebleken dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen, zal het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft geleden, naar billijkheid begroten op een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof zal de vordering voor het overige afwijzen. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 397,26 (driehonderdzevenennegentig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 147,26 (honderdzevenenveertig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 397,26 (driehonderdzevenennegentig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 147,26 (honderdzevenenveertig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 juli 2023.
Aldus gewezen door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mr. F.E.J. Goffin en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 21 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.