ECLI:NL:GHARL:2025:1712

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
21-004346-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van echtgenoot met brandwonden als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling van zijn (toenmalige) echtgenoot, waarbij hij opzettelijk brandwonden heeft toegebracht door heet frituurvet over haar heen te gooien. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een opname in een zorginstelling. De rechtbank had eerder een lagere straf opgelegd, maar het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte een zwaardere straf rechtvaardigen. De verdachte heeft ontkend opzet te hebben gehad, maar het hof achtte zijn verklaring niet geloofwaardig. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij volledig toegewezen, inclusief immateriële schade, en de verdachte is veroordeeld tot betaling van in totaal € 21.262,92, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook maatregelen opgelegd ter bescherming van de benadeelde partij, waaronder een contactverbod en een gebiedsverbod.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004346-24
Uitspraak d.d.: 21 maart 2025
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 oktober 2024 met het parketnummer
18-336530-23 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 7 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
 de verdachte ter zake van het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een opname in een zorginstelling, het volgen van ambulante behandeling en het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang,
en daarnaast - ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) - zal opleggen een contactverbod ten aanzien van [benadeelde] en een gebiedsverbod voor de wijk [locatie] in [plaats] ;
  • oplegging van de maatregel van artikel 38z Sr.;
  • de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] geheel zal toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Szirmai, alsmede hetgeen mr. Y.G. de Barbanson namens de benadeelde partij [benadeelde] , hebben aangevoerd op de zitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte ter zake van het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest;
  • ter zake van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] :
- de vordering deels toegewezen, tot een bedrag van € 16.262,92, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard ter zake van de overige gevorderde materiële schade ten bedrage van € 3.000,-;
- de vordering afgewezen ter zake van de overige gevorderde immateriële schade ten bedrage van € 5.000,-;
- de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen, onder meer omdat het gerechtshof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2023 te [plaats] , althans [gemeente] , aan [benadeelde] , zijn echtgenote en/of levensgezel, opzettelijk en, al dan niet, met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden van de eerste, tweede en derde graad heeft toegebracht door een pan met kokend, althans (zeer) heet frituurvet en/of een pan met kokende, althans (zeer) hete olie, te gooien tegen en/of in de richting van en/of te gieten over het gezicht en/of de nek/hals en/of de (linker) arm en/of hand van die [benadeelde] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2023 te [plaats] , althans [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] , zijn echtgenote en/of levensgezel, opzettelijk en, al dan niet, met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een pan met kokend, althans (zeer) heet frituurvet en/of een pan met kokende, althans (zeer) hete olie, tegen en/of in de richting van en/of over het gezicht en/of de nek/hals en/of de (linker) arm en/of hand van die [benadeelde] heeft gegooid en/of gegoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft op de zitting van het gerechtshof ontkend dat hij het opzet heeft gehad [benadeelde] zwaar te mishandelen. Hij heeft verklaard dat hij in de keuken van zijn woning zijn hand heeft gebrand aan een pan met heet frituurvet die hij van het vuur had gehaald.
Die pan heeft hij naar de douche willen brengen, omdat de pan te lang op het vuur was blijven staan en er rook van die pan afkwam. Na zijn hand gebrand te hebben heeft hij de inhoud van die pan, het hete frituurvet, uit de pan willen gooien tegen de keukenmuur, waarbij hij zich er niet van bewust was dat [benadeelde] daar stond, aldus de verdachte.
De verdediging heeft in het verlengde hiervan vrijspraak bepleit.
Het gerechtshof overweegt allereerst dat het de hierboven weergegeven verklaring van de verdachte niet geloofwaardig acht. Het gerechtshof overweegt hiertoe dat de verdachte óók heeft verklaard dat hij [benadeelde] wel heeft horen praten tegen hem toen hij in zijn keuken met die pan bezig was, terwijl hij met zijn rug naar [benadeelde] toe stond. De verdachte heeft verder verklaard dat hij zich in een kleine ruimte heeft bevonden, dat hij boos was en dat er werd gesproken met stemverheffing. [benadeelde] heeft verklaard dat de afstand tussen haar en de verdachte toen een meter was. Naar het oordeel van het gerechtshof moet de verdachte gelet op het voorgaande zonder meer hebben geweten waar [benadeelde] zich toen heeft bevonden in de keuken.
Aldus is naar het oordeel van het gerechtshof geen sprake geweest van een ongeluk, maar van opzet van de verdachte om [benadeelde] zwaar te mishandelen, door heet frituurvet naar haar gezicht te gooien. Het gerechtshof leidt dat opzet af uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte, waarbij het gerechtshof in het bijzonder de omstandigheid betrekt dat de verdachte moet hebben geweten dat [benadeelde] zich ophield op de plek waar hij het hete frituurvet naar toe heeft gegooid.
De verdediging heeft tevens betwist dat sprake is van de strafverzwarende omstandigheid dat het feit is begaan tegen de echtgenoot van de verdachte. Dat laatste kan niet worden vastgesteld op basis van de processtukken, aldus de verdediging.
Het gerechtshof verwerpt dit bewijsverweer op grond van de verklaring van [benadeelde] . Zij heeft in haar aangifte bij de politie verklaard dat de scheiding al wel in gang is gezet, maar dat nog geen sprake is van een officiële scheiding. Het gerechtshof acht deze verklaring van [benadeelde] betrouwbaar. De verdachte spreekt in het eerste verhoor bij de politie overigens consequent over [benadeelde] als “zijn vrouw”, hetgeen erop duidt dat ook de verdachte haar nog steeds als zijn echtgenoot beschouwde.
Evenals de rechtbank en de advocaat-generaal acht het gerechtshof niet bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Daarvoor ontbreken concrete redengevende feiten of omstandigheden in het procesdossier.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het gevoerde bewijsverweer, met uitzondering van het bewijsverweer dat ziet op de voorbedachte raad.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 december 2023 te [plaats] aan [benadeelde] , zijn echtgenote, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden van de tweede en derde graad heeft toegebracht door een pan met heet frituurvet te gooien in de richting van het gezicht en de hals en de linker hand van die [benadeelde] .
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit

Het primair bewezen verklaarde feit levert op:
zware mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.

Strafbaarheid van de verdachte

Over de verdachte is onder meer gerapporteerd op 21 juni 2023 door N. van der Weegen, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met anti-sociale, narcistische, borderline en theatrale trekken. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cocaïne en van alcohol. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde feit. De persoonlijkheidsstoornis is van invloed geweest op de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Hij voelde zich gekrenkt, woedend en wanhopig door het feit dat zijn vrouw hem verlaten had.
Van der Weegen heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit de verdachte dientengevolge in verminderde mate toe te rekenen is.
Het gerechtshof is - evenals de advocaat-generaal en de verdediging - op grond van de inhoud en argumentatie van dit rapport van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De verdachte is derhalve strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek op de zitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte door het bewezen verklaarde geweldsdelict een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] en haar op zeer ernstige wijze pijn en letsel heeft toegebracht. [benadeelde] heeft tweede- en derdegraads brandwonden opgelopen door het handelen van de verdachte. Littekenvorming op haar borst zal naar verwachting blijvend te zien zijn. [benadeelde] schaamt zich voor het zichtbare litteken in haar decolleté. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting daarop blijkt dat [benadeelde] nu nog steeds veel last ondervindt van wat de verdachte haar heeft aangedaan.
De littekens jeuken en ze heeft zenuwpijn, waarvoor ze injecties krijgt in het ziekenhuis. Daarnaast heeft ze forse psychische klachten aan het gepleegde feit overgehouden, waarvoor ze EMDR-therapie en schematherapie zal volgen.
Het naar verwachting blijvende litteken in het decolleté kan aangeduid worden als zeer zwaar lichamelijk letsel. Het gerechtshof acht daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend is. Een strafverzwarende omstandigheid is dat het feit is begaan tegen de echtgenoot van de verdachte.
Het gerechtshof kent daarnaast een zwaar strafverzwarend gewicht toe aan de proceshouding van de verdachte, inhoudende dat geen sprake is opzet maar van een ongeluk. Daarmee ontkent hij naar het oordeel van het gerechtshof tegen beter weten in zijn eigen volle verantwoordelijkheid.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 januari 2025. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van zware mishandeling. Wél heeft hij eerder een transactie voldaan ter zake van mishandeling (in 2011) en nog eerder (in 1999) is een verdenking van mishandeling geseponeerd op de grond dat de verhouding tot de benadeelde is geregeld. Ook overigens zijn geen justitiële antecedenten aanwezig die nu nog van substantieel belang kunnen zijn bij de strafoplegging;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek op de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Het gerechtshof heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Het gerechtshof heeft óók overigens gelet op de inhoud van het hierboven genoemde rapport van psychologisch onderzoek. Daarin is het recidiverisico ingeschat als hoog en is geadviseerd als bijzondere voorwaarden te stellen een klinische behandeling binnen een Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA), gevolgd door een ambulante behandeling en een verblijf in een passende woonvorm, alsmede toezicht en begeleiding door de reclassering. Daarnaast heeft het gerechtshof acht geslagen op het reclasseringsadvies van Verslavings Reclassering GGZ van 10 juli 2024, waarin onder meer is geadviseerd als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan een opname in een zorginstelling, het ondergaan van een ambulante behandeling en het meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof voorts aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak - inclusief de weging van de persoonlijke omstandigheden - worden opgelegd, zoals onder meer benoemd door de advocaat-generaal en waarvan met name de uitspraak van dit gerechtshof van 7 november 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6852.
Het gerechtshof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en uit een oogpunt van vergelding en speciale preventie niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Het gerechtshof zal hiermee een langere proeftijd opleggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd. Het gerechtshof acht de langere proeftijd hier passend gelet op het uit het rapport van de psycholoog volgende hoge recidiverisico. De psycholoog heeft dat beargumenteerd door vast te stellen dat er sprake is van een combinatie van een persoonlijkheidsstoornis, impulscontroleproblemen, emotieregulatieproblemen en problemen met betrekking tot frustratietolerantie. Naast de met de persoonlijkheidsstoornis samenhangende problemen wordt het recidiverisico volgens de psycholoog gevormd door de situatie waarin de verdachte uitzichtloosheid en wanhoop ervaart en aangeefster hiervan de schuld geeft.
Uit het verhandelde ter zitting heeft het gerechtshof de indruk gekregen dat in dit laatste nog geen verandering is gekomen, mede gelet op het gegeven dat de verdachte tegen de klippen op is blijven volharden in zijn lezing dat sprake was van een ongeluk. Nu de verdachte zich met het bewezenverklaarde heeft schuldig gemaakt aan schending van de onaantastbaarheid van het lichaam van aangeefster, is er met de door de psycholoog geschetste contouren van het recidiverisico voldoende grond aan te nemen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw zal schuldig maken aan een misdrijf dat een gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander. Deze proeftijd dient ervoor te bewerkstelligen dat de verdachte zich gedurende langere tijd zal houden aan alle gestelde voorwaarden en dat nieuw delictgedrag zo veel en zo lang mogelijk wordt voorkomen.
Daarnaast is geboden de oplegging van het door de advocaat-generaal gevorderde gebiedsverbod en contactverbod krachtens de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, ter voorkoming van strafbare feiten. Het gerechtshof zal beide verboden opleggen nu uit het onderzoek ter terechtzitting en met name uit de over de verdachte opgemaakte Pro Justitiarapportage van 21 juni 2023 van N. van der Weegen, GZ-psycholoog is gebleken dat het recidiverisico hoog is. Hierover komt uit dat rapport naar voren dat de kans aanwezig is dat de verdachte, om zijn doelen te bereiken, breed geweld gebruikt en dat de kans op recidive hoog is waar hij handelt vanuit prikkelbaarheid en onvrede. Het feit heeft plaatsgehad binnen een situatie van ex-partners die contact hadden over hun gezamenlijke kinderen, welke familieverbanden blijvend zijn. Daarmee is een concreet recidiverisico, na ommekomst van de periode van detentie van de verdachte, een gegeven.
Het gerechtshof zal voorts bepalen dat telkens wanneer niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis voor de duur van twee weken zal worden toegepast, met dien verstande dat de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis ten hoogste zes maanden bedraagt.
De hierboven gegeven motivering met betrekking tot het bestaan van het recidiverisico, met name voor [benadeelde] , is voor het gerechtshof tevens aanleiding over te gaan tot het opleggen van de maatregel van 38z, zoals gevorderd door de advocaat-generaal.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 13.362,92, alsmede immateriële schade ten bedrage van € 11.000,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht deels toegewezen, deels afgewezen en de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in een deel van de vordering. De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, met dien verstande dat de benadeelde partij de gevorderde materiële schade in hoger beroep heeft verlaagd met een bedrag van € 3.000,- (dat betreft de post toekomstige kosten voorlittekencorrectie).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De materiële schade die is gevorderd, is niet betwist door de verdachte of de verdediging en het gevorderde schadebedrag komt het gerechtshof als redelijk voor.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging bepleit dat die zal worden beperkt tot € 6.000,-. Gelet op de alleszins deugdelijke onderbouwing van de vordering op het aspect van de immateriële schade ziet het gerechtshof aanleiding tot het volledig toewijzen van de gevorderde immateriële schade. De verdachte is daarom tot vergoeding van de gevorderde schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2023 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 38z, 302 en
304 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 5 (vijf) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd te melden bij Verslavingszorg [locatie] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd zal laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start per eerstvolgend aanbod. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Indien er tijdens de rechtszitting geen opnamedatum bekend is, dient DIZ minimaal vier weken de tijd te krijgen om overbruggingszorg te realiseren. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van GGZ [locatie] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door DIZ. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de verdachte zich voor de duur van 5 jaren niet zal ophouden in de wijk [locatie] in [plaats] .
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de verdachte voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] , behalve - en met tussenkomst van de betrokken jeugdzorginstantie - voor zover contact nodig zou zijn met het oog op de uitvoering van een vastgestelde omgangsregeling met de kinderen.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van
6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 21.262,92 (eenentwintigduizend tweehonderdtweeënzestig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 10.262,92 (tienduizend tweehonderdtweeënzestig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 11.000,00 (elfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 21.262,92 (eenentwintigduizend tweehonderdtweeënzestig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 10.262,92 (tienduizend tweehonderdtweeënzestig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 11.000,00 (elfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 141 (honderdeenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 december 2023.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 21 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.