ECLI:NL:GHARL:2025:1708

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
21-000063-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor verkrachting en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarbij de verdachte was veroordeeld voor verkrachting en mishandeling. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 28 februari 2019, waarin hij was veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf. Het hof heeft het vonnis vernietigd en een gevangenisstraf van 27 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De zaak betreft een incident dat plaatsvond tussen 24 en 26 november 2017, waarbij de verdachte de aangeefster, die in een staat van bewusteloosheid verkeerde, seksueel heeft binnengedrongen en haar heeft mishandeld. Het hof heeft vastgesteld dat er overtuigend bewijs was, waaronder DNA-materiaal van de verdachte op de aangeefster. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige inbreuken op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangeefster, wat het hof zwaar heeft aangerekend. De straf is verhoogd vanwege de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000063-22
Uitspraak d.d.: 12 maart 2025
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 februari 2019 met parketnummer 05-860854-17 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld en bij e-mail van 5 april 2023 bezwaren opgegeven tegen het vonnis en onderzoekswensen ingediend, die door de poortraadsheer zijn toegewezen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor een poging tot het seksueel binnendringen van een persoon die in staat van lichamelijke onmacht verkeerde (feit 1, subsidiair) en mishandeling (feit 2). De rechtbank heeft aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2017 tot en met 26 november 2017 te [plaats] , met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina en/of anus;
1. subsidiair
hij in/of omstreeks de periode van 24 november 2017 tot en met 26 november 2017 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] , van wie verdachte wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen te plegen, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , die (buiten bewustzijn verkerende/flauwgevallen) [slachtoffer] op een bed heeft gelegd en/of haar tampon heeft verwijderd en/of bij haar is gaan liggen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2017 tot en met 26 november 2017 te [plaats] (zijn levensgezel), [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar tegen haar lichaam te slaan en/of schoppen en/of duwen en/of stevig bij haar armen vast te pakken en/of handen te draaien en/of bij haar keel vast te pakken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof zal de bewijsmiddelen, als tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, uitwerken in een aanvulling op het verkorte arrest, welke aanvulling dan aan dit arrest wordt gehecht. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Feit 1
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in het weekend van 24 november 2017 tot en met 26 november 2017 schuldig heeft gemaakt aan de primaire tenlastegelegde verkrachting van [slachtoffer] . Het hof overweegt daartoe het volgende.
Op de telefoon van de verdachte zijn filmpjes aangetroffen waarop [slachtoffer] is te zien. Uit het proces-verbaal dat van het uitkijken van de filmpjes is gemaakt volgt dat op een van de filmpjes, gemaakt op 24 november 2017 om 23:39 uur, te zien is dat de verdachte naast [slachtoffer] op bed gaat liggen, haar aanraakt, streelt, kust en haar hemdje verder omhoog schuift zodat haar buik en rug meer ontbloot raken. [slachtoffer] geeft geen enkele reactie. Dat is ook zo op het filmpje van 23.46 uur waarvan beschreven is dat de verdachte de ontblote buik van [slachtoffer] kust, terwijl [slachtoffer] ogenschijnlijk ‘out’ is. Het hof leidt hieruit af dat [slachtoffer] op die momenten niet bij bewustzijn was.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in de nacht van 24 op 25 november 2017 is flauwgevallen in de badkamer en wakker is geworden op bed. Ze voelde toen dat haar onderbroek en legging nat waren en ze zag dat er witte vlekken in haar onderbroek zaten, waarvan zij vermoedde dat dit sperma van de verdachte was. Ze heeft verklaard dat haar vagina voelde alsof ze seks had gehad die avond. Ook voelde zij dat zij geen tampon meer in had, terwijl zij wist dat zij deze voor het flauwvallen in had gedaan. De verdachte heeft bevestigd dat hij de tampon bij [slachtoffer] heeft verwijderd.
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat de verdachte tegen haar heeft geschreeuwd dat hij foto’s van haar had gemaakt, haar had uitgekleed en haar op intieme plekken had aangeraakt. Dit sluit aan bij de bevindingen die door de politie uiteen zijn gezet ten aanzien van de op de telefoon van de verdachte aangetroffen filmpjes.
Uit DNA-onderzoek door het NFI is het volgende vastgesteld. Het celmateriaal dat op de binnenste schaamlippen van [slachtoffer] (ZAAC870ONL#03) is aangetroffen, is sperma dat afkomstig kan zijn van de verdachte. Dit is 1 miljard keer waarschijnlijker afkomstig van de verdachte, dan van een willekeurige onbekende man. Verder zijn op de buitenste schaamlippen enkele spermacellen waargenomen en er zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van spermavloeistof op de buitenste schaamlippen (ZAAC8700NL#01 en #02). Er is niet vastgesteld dat die van verdachte waren. Ook zijn in de anus van [slachtoffer] (ZAAC8700NL#07) spermacellen aangetroffen en zijn aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van spermavloeistof. Dit kan sperma zijn van de verdachte, maar de bewijskracht daarvan is niet onderzocht. Ten slotte is diep vaginaal (ZAAC8700NL#04) celmateriaal van de verdachte aangetroffen. Dit celmateriaal is zeer veel waarschijnlijker afkomstig van de verdachte, dan van een willekeurige, niet in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante, man.
Ook al is de bewijskracht van het sperma in de anus niet berekend, het hof gaat ervan uit dat ook die spermacellen van de verdachte zijn, nu het overige genoemde (sperma)celmateriaal wel met een voldoende mate van zekerheid aan verdachte kan worden gekoppeld. Het hof acht de kans dat er naast de spermacellen die aantoonbaar van de verdachte zijn, ook nog spermacellen van een andere man in de vagina of anus zijn achtergelaten, zo klein, dat die verwaarloosbaar is en terzijde kan worden geschoven.
Het hof betrekt daarbij ook de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die met hen in de kleine, gehorige recreatiewoning verbleven, inhoudende dat [slachtoffer] de kamer nooit uitkwam, de woning gehorig was en dat in de dagen voorafgaand aan het tenlastegelegde geen seksgeluiden meer zijn gehoord. Zij verklaren niet over mannelijke bezoekers van [slachtoffer] . Bovendien verklaart aangeefster zelf dat zij in deze dagen voorafgaand aan het incident geen seks heeft gehad met de verdachte.
Daarmee staat voor het hof vast dat alle in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen mannelijke DNA-sporen van de verdachte zijn, en dat ze zijn overgedragen door het tenlastegelegde feit. Het hof stelt aldus vast dat uit het gegeven dat er celmateriaal van verdachte is gevonden diep in de vagina en in de anus van het slachtoffer, kan worden afgeleid dat verdachte het [slachtoffer] vaginaal en anaal heeft gepenetreerd met zijn geslachtsdeel.
Feit 2
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in het weekend van 24 november 2017 tot en met 26 november 2017 schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] . Het hof overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte haar in dat weekend heeft vastgepakt, dat hij heeft geprobeerd haar te wurgen en dat hij haar heeft geschopt, geduwd en geslagen en dat hij haar handen heeft gedraaid. Verbalisanten hebben bij [slachtoffer] diverse blauwe plekken op haar armen gezien en er is een geneeskundige verklaring waarin wordt geconcludeerd dat het geconstateerde letsel (de bloeduitstortingen op de rug, beide armen en beide benen van [slachtoffer] ) goed kan passen bij de door [slachtoffer] aangegeven toedracht.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] woonden in de periode van 24 november 2017 tot en met 26 november 2017 samen met de verdachte en [slachtoffer] in [plaats] . Deze getuigen hoorden dat de verdachte en [slachtoffer] ruzie hadden en dat [slachtoffer] zei: “raak me niet aan”, “laat me met rust” en “blijf van me af”. [getuige 1] hoorde op 24 november 2017 dat er met een kastdeur werd gesmeten en dat er iets gegooid werd. De verdachte was [slachtoffer] aan het uitschelden, terwijl [slachtoffer] zei dat de verdachte haar niet moest aanraken. Vervolgens was op 25 november 2017 te horen dat er met iets werd gegooid of dat een lichaam ergens tegen aan kwam. [getuige 1] hoorde toen een diepe inademing en hoorde [slachtoffer] zeggen dat de verdachte de deur open moest doen, zodat [getuige 1] en [getuige 2] zouden zien dat dat de verdachte haar aan het wurgen was.
In de nacht van 25 op 26 november 2017 schrok [getuige 1] toen zij zag dat [slachtoffer] diverse blauwe plekken op haar armen had. Ze hoorde toen van [slachtoffer] dat de verdachte haar had geslagen en aan het wurgen was geweest.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel, ook in onderdelen, slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij in
of omstreeksde periode van 24 november 2017 tot en met 26 november 2017 te [plaats] , met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een ofmeer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
of mede bestonden uithet seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina en
/ofanus;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 24 november 2017 tot en met 26 november 2017 te [plaats]
(zijn levensgezel), [slachtoffer] , heeft mishandeld door haar tegen haar lichaam te slaan en/of schoppen en/of duwen en/of stevig bij haar armen vast te pakken en/of handen te draaien en/of bij haar keel vast te pakken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , terwijl zij bewusteloos was of in lichamelijke onmacht verkeerde. De verdachte heeft hiermee op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] en hij heeft het zelfbeschikkingsrecht op haar eigen lichaam in zeer vergaande mate geschonden. Dit alles ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangeefster [slachtoffer] . Haar lichaam zat hierdoor onder de blauwe plekken. De verdachte heeft hiermee wederom inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] .
Het hof neemt daarbij in strafverzwarende zin mee dat de verdachte filmpjes heeft gemaakt ten tijde van de lichamelijke onmacht/bewusteloosheid van [slachtoffer] . Deze filmpjes zijn vernederend voor het slachtoffer. Zij ligt weerloos en onbeweeglijk op haar bed, terwijl hij haar streelt en kust. Vervolgens heeft hij gedreigd de filmpjes te openbaren. Zijn bedoeling met het maken van de filmpjes neemt het hof hem aldus kwalijk.
Het hof rekent de verdachte deze feiten en de omstandigheden waaronder ze zijn begaan, zwaar aan.
De verdachte heeft zich ten aanzien van feit 1 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (oud). Voor de straftoemeting heeft het hof weliswaar acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS, waarin als oriëntatiepunt voor verkrachting (onder artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, oud) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden staan vermeld. Het hof sluit bij dat oriëntatiepunt aan. Ook vermelden de oriëntatiepunten dat bij een mishandeling in de vorm van huiselijk geweld, zoals in onderhavig geval, in beginsel geen geldboete wordt opgelegd. Het hof acht een geldboete in onderhavig geval ook niet passend gelet op de ernst van de feiten. Het betreft een kwalijke mishandeling, in huiselijke sferen waarbij de verdachte het slachtoffer onder andere heeft getracht te wurgen.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Het hof heeft acht geslagen op het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak. De verdachte heeft op 5 januari 2022 hoger beroep ingesteld. Het arrest van het hof wordt uitgesproken op 12 maart 2025. Daarmee is in hoger beroep sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan één jaar.
Alles overwegende acht het hof de eis van de officier van justitie in eerste aanleg, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, passend. Echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van het voorarrest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 243 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. L.P. Stapel, voorzitter,
mr. K.J.C. Geeve en mr. G. Mintjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Janssen, griffier,
en op 12 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.